JavaScript is required for this website to work.
Politiek

Cultuurmarxisme in Europa, ‘secularisme’ in India, deel 3

Hoe India bewijst dat het begrip 'cultuurmarxisme' niets met antisemitische samenzweringstheorieën te maken heeft

Koenraad Elst12/1/2019Leestijd 7 minuten
Narendra Modi, al even krachteloos tegen cultuurmarxisme als N-VA?

Narendra Modi, al even krachteloos tegen cultuurmarxisme als N-VA?

foto © Reporters / Photoshot

Hindoes in India zijn het slachtoffer van een verregaande discriminatie op alle vlakken, van cultuur en onderwijs tot religie.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

Lees eerst deel 1 en deel 2 van deze reeks over cultuurmarxisme in Europa en India

Antibrahmanisme

Terug naar het begin van de verdelende kastepolitiek, nog onder de Britten. Het was niet uit cultuurmarxistische maar uit koloniale berekening dat de Britten een beweging patroneerden die vandaag de kern vormt van het heersende wereldbeeld in en over India: het antibrahmanisme. Vooral de brahmanenkaste leverde de leiders en militanten van de onafhankelijkheidsbeweging, dus de Britten moedigden het antibrahmanisme aan. Dat ging samen met een animositeit van de christelijke missionarissen tegen de brahmanen, die als ruggengraat van de heidense samenleving als de grootste hinderpaal voor het bekeringswerk golden.

Dit haakte voor een deel in op oude wedijver tussen de kasten. In het zuidelijke Tamil Nadu, bijvoorbeeld, bestond er al lang een tegenstelling tussen de brahmanen, meer dan tweeduizend jaar geleden uit het Noorden ingevoerd, en de plaatselijke gemeenschappen. In Maharashtra (Mumbai) rivaliseerde de Maratha-kaste van de grote 17de-eeuwse vrijheidsstrijder Shivaji met de brahmaanse kaste van diens Peshwa-hofmeiers die de macht overgenomen hadden. Nieuwe strategieën namen oeroude instellingen als aangrijpingsunt. Britten vonden dus steunpunten binnen de inheemse samenleving en steunden deze in hun toenemende antibrahmaanse agitatie.

Zo patroneerden zij in 1916 in Tamil Nadu de stolling tot partij van de anti-brahmaanse beweging: de Justice Party ofte Dravida Kazhagam. Haar ideologie, gebaseerd op slechte geschiedschrijving, luidt dat de brahmaanse aanwezigheid in het zuiden een uitloper is van de Arische (Indo-Europese) inval in India vanuit Centraal-Azië, terwijl de Dravidiërs de inboorlingen van India zijn, ook van de Harappa-steden die in het -3de millennium bloeiden. Niets daarvan is bewezen: noch de aardrijkskundige oorsprong van de Indo-Europeanen (mogelijk inheems), noch die van de Dravidiërs (die naar huidig inzicht uit Iran afkomstig zijn), noch de taal van de Harappa-steden (inscripties voorradig maar niet ontcijferd).

In menig opzicht is het anti-brahmanisme de Indiase tegenhanger van het antisemitisme. Dat begint al bij het uiterlijk: traditionele brahmanen net als traditionele joden vallen in het straatbeeld en in spotprenten op door hun geritualiseerde haartooi en kleding. Je vindt dan ook volop cartoons die uit Der Stürmer hadden kunnen komen, maar dan brahmanen betreffen. Beide groepen zijn erg boek-georiënteerd en niet weg te denken uit de intellectuele beroepen of de letterkunde. Beide gelden als manipulatieve draadjestrekkers, die anderen hun wereldbeeld en hun vuile werk weten aan te praten.

Het India-beeld van westerse geleerden en India-watchers is sterk door het antibrahmanisme getekend. Meer dan 90% van de inleidende werken over het boeddhisme draagt sterk de boodschap uit: ‘Boeddhisme goed, brahmanisme slecht.’

De wetgeving

Alle desbetreffende autoriteiten en handboeken ter wereld noemen  India ‘een seculiere staat’. Ze bevestigen dat nog eens wanneer ze zeggen: ‘De BJP vormt een bedreiging voor de seculiere staat.’ Welnu, daarmee bewijzen ze allemaal, ook al zijn ze met titels en postjes bekleed, hun radicale onkunde. India is volstrekt geen seculiere staat. Om dat vast te stellen, zijn geen rechtskundige spitsvondigheden nodig: de werkelijkheid van India’s wetgeving staat volkomen haaks op het beginsel van de seculiere staat.

In een seculiere staat zijn alle burgers gelijk voor de wet, ongeacht religieuze aangehorigheid. Dat de religieuze aangehorigheid wettelijk geen verschil maakt, is gewoon de definitie van de lekenstaat. In India is dat in twee hoofdopzichten niet het geval (we laten ons hier niet in met de talrijke kleinere feitjes die met het secularisme strijdig zijn). Ten eerste is de burgerlijke wetgeving per religie anders. Ten tweede zijn er uitgesproken discriminaties tegen de meerderheid. En dat niet alleen in de praktijk, maar ook in de letter van de grondwet.

De hindoes, moslims, christenen en parsi’s hebben elk hun eigen wetgeving voor persoonlijke zaken zoals huwelijk en erfenis. Klassieke illustratie is de veelwijverij: een moslim mag zonder enige formalteit vier echtgenotes hebben, anderen moeten het met één doen. Er zijn dan ook gevallen van mannen die een vrouw willen bijnemen en daarvoor dan moslim worden. Een moslim kan scheiden door eigenmachtig zijn vrouw te verstoten, alle anderen (ook moslima’s) moeten daarvoor langs de rechtbank langsgaan. De ongelijkheid zit hem niet alleen in de inhoud van de wetgeving, maar ook in haar totstandkoming: de hindoewetgeving is in 1955 diepgaand door het seculiere parlement (dus niet door een hindoe-lichaam) hervormd, terwijl de moslimwetgeving uitsluitend van de moslims uitgaat en voor het parlement onaanraakbaar is.

Secularisten zijn per definitie voor een ‘Common Civil Code‘. In India is alleen de BJP dat, althans in theorie (want in tien jaar regering heeft ze nog niet de kleinste stap in die richting gezet). De andere partijen willen hun kiezers bij de minderheden niet voor het hoofd stoten. Vaak trachten zij dit onseculiere wetgevingspluralisme te rechtvaardigen als zijnde juist seculier bij uitstek, en zelfs als een ‘verbetering’ tegenover het ‘weinig geëngageerde’ en ‘kleurloze’ westerse secularisme… Er zijn er misschien zelfs die het menen; aan hen moeten we uitleggen dat ‘pluralistisch’ niet hetzelfde is als ‘seculier’.

Verder houdt de grondwet, vooral in artikelen 25 tot 30, flagrante discriminaties tegen de hindoes in. De deelstaat- of nationale overheid eigent zich het recht toe om tempels te onteigenen of te nationaliseren, en landeigendom van tempels in gebruik te nemen of te verkopen, terwijl kerken en moskeeën onschendbaar zijn. Zij kan het beheer van scholen overnemen, er het aanwervings- of onderwijsbeleid wijzigen e.d., althans bij hindoescholen, niet bij die van de minderheden.

Met de arrogantie en de gespeelde onnozelheid die we beide van onze cultuurmarxisten gewend zijn, wordt ook daar deze dubbele standaard goedgepraat. In het Westen heet het: ‘Als een blanke steelt, is hij een dief; maar als een zwarte steelt, int hij herstelbetalingen.’ Ginds komen zelfs dure advocaten in alle ernst uitleggen dat discriminatie en ongelijkheid gerechtvaardigd zijn en eigenlijk een betere vorm van secularisme dan gewoon gelijkheid.

Reden daarvoor zou ondermeer zijn dat ‘de minderheden tegen de meerderheid moeten beschermd worden’. Dat is puur projectie van de situatie van minderheden in andere landen op India. Vandaag hoeven de Amerikaanse zwarten geen bescherming meer tegen de blanken, en verder is het twijfelachtig dat ‘affirmative action‘ moreel juist of zelfs maar politiek als doeltreffend verdedigbaar is; maar het blijft wel correct als geschiedkundig feit dat de zwarten van destijds door toedoen van blanken slavernij ondergaan hebben. Of het historisch kwaad op de nu geldende manier moet en kan bestreden worden, is voorwerp van betwisting, maar dat dat kwaad tenminste heeft plaatsgevonden, kan niemand ontkennen. Dat ligt in de verhouding tussen de religies in India volledig anders.

Er heeft nooit — en ik weeg mijn woorden: nooit — een institutionele onderdrukking van de moslims als zodanig, of van de christenen als zodanig, door de hindoes bestaan. Moslims hebben hindoes talloze malen institutioneel of met geweld onderdrukt, en ook christenen zijn onder Portugees en Brits bewind niet vrijuit gegaan. Hindoes hebben zich verzet, en ja, daarbij zijn er ook moslimdoden gevallen; maar een bewust beleid van onderdrukking van de islam door een hindoebewind is er nooit geweest. De gebruikelijke rechtvaardiging van quota als zou het om een compensatie voor geleden onrecht uit het verleden gaan, is hier gewoon niet geldig.

Mocht er een compensatie nodig zijn, dan zou die in de omgekeerde richting gelden. Hindoes, vooral uit de stedelijke ambachtelijke kasten, zijn moslim geworden juist omdat ze daar voordeel bij hadden: door meer kans op tewerkstelling bij de heersende klasse van buitenlandse moslims, omdat ze dan vrijgesteld waren van de gedoogbelasting, en omdat ze een lopend proces tegen een ongelovige dan automatisch zouden winnen. De Indiase moslims zijn juist degenen die voor hun voordeel gekozen hebben, zij zijn altijd bevoorrecht geweest.

Wel keert de bevoorrechting van zogenaamd historisch achtergestelde groepen zich soms tegen hen. Zo is de progressieve wetgeving die vrouwen bevoordeelt en hun getuigenis feitelijk onaanvechtbaar maakt bij zaken van mishandeling en verkrachting, voorwerp van veel misbruik, wat werkgevers dan weer weigerachtig maakt om vrouwen in dienst te nemen. De vroegere onaanraakbaren hebben er allerlei wetten in hun voordeel doorgekregen, maar nu is voor hen het fingeren van valse beschuldigingen van kastediscriminatie zo aantrekkelijk geworden dat werkgevers van andere kasten hen niet meer willen aanwerven.

Maar de discriminatie tussen religies werkt nog altijd volledig in enkele richting. Zij verklaart waarom een aantal hindoesekten de rechtbank al benaderd hebben om als niet-hindoe erkend te worden. De Ramakrishna Mission (nochtans opgericht onder het motto ‘garv se kaho ham Hindu hain’, ‘zeg met trots: wij zijn hindoe!’) ving daarin bot, de Arya Samaj had alleen succes op deelstaatniveau in Panjab, de Jains en Lingayats zijn geslaagd. Verwacht wordt dat het hindoeïsme als meerderheidsreligie en als natuurlijke religie van India binnen pakweg 40 jaar niet meer zal bestaan: enerzijds door de voortschrijdende ontworteling en amerikanisering van wie zich nog hindoe noemt, anderzijds door de geschetste fragmentatie in sekten die het begeerde statuut van niet-hindoe nastreven of verworven hebben.

De BJP heeft als regeringspartij volstrekt niets gedaan om het grondwettelijke mechanisme achter deze koers naar de uitgang aan te pakken. Zelfs de meest in het oog springende discriminatie, de Right to Education Act (2008, afgekondigd door een Congres-Communistische regering), is doorheen de regeringsperiode van Narendra Modi onbedreigd van kracht gebleven. Deze heel progressief en vanzelfsprekend klinkende wet houdt in dat scholen verplicht worden, 25% niet-betalende leerlingen aan te nemen, behalve de scholen van minderheden. Honderden hindoe scholen zijn inmiddels bankroet gegaan, maar de regering negeert het probleem straal, ook toen hindoes een petitie daarover indienden.

Dat is in de praktijk een sluitstuk van elke cultuurmarxistische agressie tegen een meerderheid: de medeplichtigheid van, of het gebrek aan politiek bewustzijn bij, een deel van die meerderheid. Het uitoefenen van de culturele hegemonie maakt de massa en de minder ideologisch bewusten (onderwie vele politici) zo gedwee als ijzervijlsel naar magnetische veldijnen.

Besluit

Wat we in India vaststellen, is de organische ontplooiing, deels vanuit heel andere historische factoren, van een politieke dynamiek die opvallend precies beantwoordt aan wat we in het Westen cultuurmarxisme zijn gaan noemen.

Sterker dan in het Westen zien we in India de band tussen orthodox en cultureel marxisme. De orthodoxe variant is er langer blijven bestaan: hij zat in 2004-9 nog in de centrale regering, en zijn gewapende arm bezet nog steeds enkele streken in Centraal- en  Noordoostelijk India. Men ziet er goed hoe een aantal bekende thema’s en technieken die wij nu cultuurmarxistisch noemen, al bij het oude marxisme aanwezig waren of, indien van elders afkomstig, door de Communistische Partij geadopteerd werden.

De marxistische stroming heeft een aantal nieuwigheden voor haar kar weten te spannen die oorspronkelijk uit een heel andere politieke configuratie voortkwamen, voornamelijk de Britse koloniale overheersing. Wat het cultuurmarxisme daarmee nog steeds gemeen heeft, is om te beginnen het element ‘overheersing’. Verder voerden de Britten, veel meer dan de voorafgaande moslimdynastieën, een cultuurbeid dat op penetratie van de hindoecultuur gericht was, op overname van binnenuit. De moslimheerschappij dwong de hindoebeschaving in de verdediging, maar veranderde haar niet. De Britse strategie verlegde het culturele slagveld naar het terrein van de vijand. Dat sloot naadloos aan bij de latere cultuurmarxistische strategie. Onnodig te herhalen dat er geen Joodse factor in zicht is, terwijl de cultuurmarxistische hegemonie toch tot stand gekomen is.

Hiermee sluiten we dit drieluik over cultuurmarxisme in India en Europa af.

Koenraad Elst (1959) is orientalist. Hij werkte als politiek journalist bij diverse Vlaamse en Indiase media, van Trends en Punt tot The Pioneer en Pragyata Magazine, als assistant buitenlandbeleid in de Belgische senaat, en als gastprofessor in twee Indiase universiteiten. Zijn eigenlijke roeping vindt men echter in de tientallen onderzoekspapers en een dertigtal boeken, vooral over de belangrijkste hangijzers in de antieke en hedendaagse feiten- en ideeëngeschiedenis van India, en verder over faits divers als de islam.

Commentaren en reacties