JavaScript is required for this website to work.
post

11 juli: een feestelijke voorafname … op wat nog komen moet

11 juli, moet/kan/mag dat wel nog?

Steven Utsi 8/7/2015Leestijd 3 minuten

’11 juli is het feest dat eenvoudig gevierd móet worden omdat het een getuigenis is van die ambitie en die assertiviteit.’

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

Europa heeft het niet gemakkelijk met zichzelf. Haar inwoners geraken er niet meer zo eenvoudig uit wie ze precies zijn en waarvoor ze staan. Identitaire stress, zouden we zoiets kunnen noemen. Of ‘oikofobie’, een begrip gemunt door Thierry Baudet. Dat verlegen blikken en blozen wanneer het gaat over onze wortels, onze taal en cultuur zijn – gelukkig! – niet algemeen, maar helaas wel wijdverspreid. Je vindt ze vooral terug bij mensen die heel wat boekenwijsheid hebben vergaard, zonder dat die eigenlijk nodig was om vooruit te komen in het leven. Er was ooit een tijd – in feite nog niet zo lang geleden – dat belezenheid of ‘Bildung’ de aangewezen weg was van gewone mensen om sporten van de sociale ladder te beklimmen. Die gedrevenheid is voor velen nu niet langer nodig: ze zijn sociaaleconomisch goed gesitueerd en werden opgevoed tot kritische en mondige mensen. Voor het overige dient een oppervlakkige mediacultuur andere lagen van de bevolking nog maar amper prikkels toe om zich, zoals eertijds, omhoog te werken. Zo gaat ook het besef verloren dat begrip en inzicht niet vanzelf komen. En dat misschien niet alles wat je te weten kan komen even zwaar moet worden gewogen. De kennismaatschappij is inderdaad een duaal ding. Verzwakkend onderwijs vermag die toenemende tegenstelling tussen de ‘weters’ en de ‘niet-weters’ niet te verminderen. Laat staan dat dat onderwijs nog zou durven benoemen welke ideeën beter zijn dan andere. Jammer. 

Maar zijn ze wel ‘weters’? Belezen als ze zijn, kijken ze graag en goed ver terug in het verleden van Europa. Ze zien daar grootse dingen, maar ook ondernemingen die faliekant afliepen of waar al dan niet onrecht werd begaan: kolonialisme, kruistochten, Brugse Metten. Ze relativeren onze geschiedenis en ons erfgoed dus, vaak heel verregaand. Ze doen dat met overgave, want ze merken dat die piste van deconstructie nog heel wat ongerepte paden kan doen betreden. Dit postmoderne – zo heet dat dan – mensentype gaat met andere woorden de lange mars van de Europese cultuur terug naar af. De boswegeltjes zijn onnavolgbaar; na de doortocht van onze cultuur zijn ze overwoekerd geraakt met onkruid en struikgewas allerhande dat dan bitter getuigt van de ‘drive’ van de moderniteit, die met niks of niemand rekening zou hebben gehouden: vooruitgang was vroeger heilig, nu is het schijnbaar een onding. Het enige van de moderniteit dat postmoderne identiteitscriticasters willen behouden, is de methodische rechtlijnigheid. Verhalen die niet helemaal ideologisch kloppen, die incoherent zijn, zouden machtsmisbruik van toenmalige elites verbergen: patriciërs, adel, burgerij, kapitalisten, franskiljons, maar evengoed de Vlaamse clerus. Religieuze en nationale verzuchtingen waren en zijn opiaten voor het volk, zo gaat het riedeltje. 

Nu: die zelfverklaarde ‘weters’ kunnen we in feite laten doorgaan voor niet meer dan ‘betweters’. Want: voor mij is 11 juli helemaal niet het feest dat moet ‘kloppen’. Het raakt mij niet dat de slag bij de Pevelenberg voor een deel het Vlaamse militaire succes van de Guldensporenslag tenietdeed. Het raakt mij evenmin dat de Spaans-Nederlandse strubbelingen in de zestiende en zeventiende eeuw al snel de gedaante aannamen van een godsdienstig conflict in plaats van een nationale bevrijdingsoorlog tegen vreemde overheersing, anders gezegd: dat ‘dus’ mijn ‘Habsburgs’ Vlaams-nationalisme moeilijk compatibel zou zijn met mijn ‘Dietse’ Uilenspiegelmentaliteit. Misschien is het dat wel: als geus heb ik geen last van identitaire stress of schaamte. Met de woorden van een protestant bij uitstek, Maarten Luther, zeg ik: ‘Als Vlaming sta ik hier, ik kan nu eenmaal niet anders.’ Ik ben geworpen, geworteld en gelaagd in een Europese, Nederlandse en eerst en vooral Vlaamse identiteit. Mijn identiteit is een zak vol tegenstrijdigheden, ik weet het wel: de ene keer delf ik er dít uit op, de andere keer weer dát. En dan? Liever inconsistenties dan de lege huls, het virtuele, het niets zelfs, van een belgitude. Wat ik wél weet – en zulke ‘weters’  zijn er gelukkig nog veel en zelfs opnieuw steeds meer –, is dat wat ik aantref in mijn rugzakje altijd en onveranderlijk draait rond samenleven en rond het scheppen van een gemeenschappelijke toekomst, hier en nu, maar ook morgen, in Vlaanderen. 

Misschien zijn het wel de échte postmodernen die 11 juli écht vieren. Ja, grote godsdienstige en ideologische verhalen zijn goeddeels uitgehold. Ik ben daar niet noodzakelijk blij om, maar ben realist genoeg om het samen met u eenvoudig vast te stellen. Ja, ik kies voor het kleinschalige, voor de buurtschap en in de Europese metropool dus voor een Vlaamse wijk. Maar ik ben realist genoeg om te beseffen dat de natuur zijn rechten opeist en diversiteit en kleinschaligheid niet kunnen blijven bestaan zonder assertiviteit en gezonde ambitie: economisch, cultureel en dus ook politiek. 11 juli is zo voor mij en tal van anderen het feest dat eenvoudig gevierd móet worden omdat het een getuigenis is van die ambitie en die assertiviteit. Van het beste dat voor Vlaanderen nog moet komen en dat weliswaar soevereiniteit veronderstelt en dus wat meer moed dan de afgelopen decennia in de politiek aan de dag werd gelegd. Meer zelfs: het is voor moed uit het ongewisse, uit het ongerijmde dat ik graag een lans wil breken. Wie de Vlaamse gemeenschap wil vieren, mag dat niet bekijken als het jaarlijks wieden van wat onkruid in een moestuinbed in een uithoek van de tuin. Het is niet omdat de ‘grote verhalen’ er moesten aan geloven dat ik zoals Voltaire indertijd – in Candide – mij ertoe wil beperken ‘mijn hof’ te gaan bebouwen – en af en toe onkruid te wieden. Vooruit en voortdoen met Vlaanderen dus.

Steven Utsi is stafmedewerker van de Vlaamse Volksbeweging (VVB)

Foto (c) Reporters

Doorbraak publiceert graag en regelmatig artikels die door externe auteurs worden aangebracht. Deze auteurs schrijven uiteraard in eigen naam en onder eigen verantwoordelijkheid.

Commentaren en reacties