JavaScript is required for this website to work.
Binnenland

Afpersing binnen de PVDA

Raoul Hedebouw minimaliseert de extreme partijbijdragen

Philippe Clerick16/6/2019Leestijd 5 minuten
Raoul Hedebouw kwam deze week (nogal oppervlakkig) tekst en uitleg geven bij de
interne ledenbijdragen van zijn partij.

Raoul Hedebouw kwam deze week (nogal oppervlakkig) tekst en uitleg geven bij de interne ledenbijdragen van zijn partij.

foto © Reporters / QUINET

Het lidgeld voor PVDA-leden is bescheiden, maar van militanten en kaders wordt verwacht dat ze alles afstaan boven het ‘referentiebudget’.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

Op RTL was er vorige zondag een journalist die anonieme getuigenissen had verzameld over de interne werking van de PVDA. De militanten van die partij, vertelde hij onder andere, werden onder druk gezet om een substantieel deel van hun loon – alles wat boven een bepaald minimum ging – af te staan aan de partij. Een echtpaar dat samen 3.000 euro verdiende moest alles afstaan boven de 2100 euro (1).

Niet simpel

Raoul Hedebouw wimpelde die financiële kwestie nogal gemakkelijk weg. ‘Elk lid van de PVDA betaalt gewoon 20 euro per jaar. Koppels krijgen een korting en betalen samen 30 euro per jaar. Georganiseerde leden betalen 60 euro steungeld per jaar. Ten slotte kunnen militanten met een hoog inkomen ervoor kiezen om aan een arbeidersloon te leven.’

De woordvoerder begon zijn uitleg met: ‘Het is simpel.’ (Zie hier) Maar het bijdragesysteem van de PVDA is niet simpel. Enkele maanden geleden heeft de partij zelf nog in grote lijnen het systeem van het ‘referentiebudget’ uitgelegd (hier). Het gaat om een systeem dat geldt voor ‘kaderleden en militanten die verantwoordelijkheid dragen’. Voor een alleenstaande zonder kinderen start dat budget vanaf 1.755 euro. Wat hij daarboven verdient draagt hij volgens zijn ‘vrijwillige en individuele keuze’ af aan de partij. Wat is het referentiebudget voor een gezin van twee personen? 2.500 euro? Dan zouden twee leraren met een masterdiploma die allebei ‘militeren’ en van wie de kinderen de deur uit zijn maandelijks het verschil tussen hun gezamenlijk inkomen – 5.000 euro – en het referentiebudget – 2.500 euro? – in de partijkas moeten storten. Gebeurt dat? Ik weet bijna zeker van wel.

Vrijwillig

Maar ze doen dat ‘vrijwillig’ luidt de uitleg van PVDA. Die militanten berekenen zelf welk deel van het verschil ze daarvan afdragen: 500, 1.000, 1.500, 2.000 of de volle 2.500 euro. Dat klinkt goed. Maar als die militanten toch zelf beslissen, wat is dan de zin van het hele referentiebudget? Of is het toch een listig drukkingsmiddel om mensen bedragen te laten storten die ze helemaal vrijwillig eigenlijk niét zouden storten? Ik kan mij bij dat ‘vrijwillig’ allerlei problemen voorstellen.

Zelf ben ik een groot deel van de jaren 70 en 80 militant geweest van Amada-PVDA of aanverwante organisaties (2). Toen ging het er op vlak van bijdragen nogal Spartaans aan toe. We kregen jaarlijks een lange tekst met berekeningen, normen en geïndexeerde bedragen (3). Ik geloof dat die referentienorm op een bepaald ogenblik 13.000 fr was toen ik 20.000 fr verdiende. Ik was toen alleenstaande. Maar het kon ingewikkelder. Een koppel mocht bijvoorbeeld samen 21.000 fr houden, plus het kindergeld, plus daarbovenop nog een extra som per kind. Wie een auto bezat – want íemand moest de kameraden naar de fabriekspoort voeren – kreeg nog een extra budget. Er was bij de tekst zelfs een bijlage gevoegd waarin berekend werd welke auto binnen de norm paste: een Renault R4.

Over die regels werd binnen de partij nooit moeilijk gedaan. Buitenstaanders vonden het raar dat wij overal op stakingen aandrongen tegen te lage lonen, terwijl wij het beste bewijs leverden dat je met een nog lager inkomen toch kon rondkomen. Maar zelf zagen we dat probleem niet.

Gemengde huwelijken en erfenissen

Er waren eigenlijk maar twee moeilijkheden. Wat deed je met gemengde huwelijken? Dat wil zeggen met partijmilitanten die getrouwd waren met een niet-militant? Je kon moeilijk de gezinsregel toepassen, want dan kwam je aan het loon van de partner en die deed al zo lastig over de bijdragen. En hoe berekende je het bijkomende budget voor de kinderen? Moest dat gesplitst worden? Ik weet niet meer hoe dat allemaal geregeld werd, maar het was stof voor discussie.

En dan was er een tweede moeilijkheid: wat deed je met erfenissen? Ook daar waren uitgebreide richtlijnen over, maar in wezen kwam het erop neer dat je die erfenis in de partijkas moest storten. Er zijn partijleiders die met de noorderzon vertrokken toen ze een mooi huis erfden dat ze niet aan de partij wilden afstaan. In de cel waar ik in de jaren 70 lid van was – een basisgroep in de communistische partij heet een ‘cel’ – was er een jongen die een paar miljoen erfde toen zijn vader stierf. Die was fabrikant geweest. Die jongen wou deel van het geld aan de partij geven en een ander deel verdelen onder de arbeiders die door zijn vader uitgebuit waren geweest. Daar is toen flink over gediscussieerd tot die jongen begreep dat hij geen geld moest storten aan de arbeiders – dat was ‘arbeiderisme’. Nee, dat geld moest naar de partij van de arbeiders gaan.

Echte arbeiders

Maar behalve die gemengde huwelijken en die erfenissen was er weinig discussie. Als je partijlid werd, wist je waar je aan begon. De economische crisis kon elk moment uitbreken, de staat evolueerde naar fascisme, de supermachten bereidden een derde wereldoorlog voor – dan was een bijdrage van een paar duizend frank meer of minder het laatste van je zorgen. En er waren duidelijke afspraken. ’t Is als met de orde en tucht in de klas. Als de regels duidelijk zijn, ontstaan er weinig problemen.

De strenge bijdrageregels hadden echter ook een nadeel. De bedoeling van de partij was om arbeiders te rekruteren uit ‘de grote fabrieken’, en daar waren stevige syndicalisten bij die het communisme genegen waren, maar die niet bereid waren een derde van hun loon af te dragen. Er werd dus een nieuwe regel ingevoerd. Voor gewone leden, en kleinburgerlijke studenten die in een fabriek waren gaan werken, zoals ik, bleef de oude referentienorm gelden, maar voor échte fabrieksarbeiders, arbeiders van vader op zoon, kwam er een nieuwe regel. Zij konden militant worden als ze een bijdrage betaalden van enkele honderden franken in de maand. Die regeling was voor die arbeiders voordelig, maar voor de partijkas nadelig. Daarom werd er een voorwaarde aan toegevoegd. Om de zoveel maanden moest op de celvergadering ‘de discussie worden aangegaan’ om de bijdrage geleidelijk te verhogen in de richting van de algemene norm.

Briefjes van duizend

De cel waar ik in de jaren 80 lid van was – een andere dan die van hierboven – telde maar twee échte arbeiders. Een ervan was onlangs afgedankt en zijn inkomen was lager dan de referentienorm. Maar de andere had een inkomen dat daar flink boven kwam. Elke maand bracht die brave man vier of vijf briefjes van duizend frank mee om zijn bijdrage te betalen. Ik voelde mij daar altijd erg beschaamd bij. De man betaalde veel meer dan het minimum. Toch had de cel de plicht om – ik geloof om de drie maanden – ‘de discussie aan te gaan’ zodat die bijdrage nog hoger werd. Ik geloof niet dat we daar in onze cel ooit sterk op hebben aangedrongen. Ik denk dat de andere leden ook een beetje beschaamd waren.

Sekte-achtig

De PVDA van nu is in veel opzichten een andere partij dan die die ik heb gekend. Dat referentiebudget is echter een hardnekkig restant uit de oude tijd. Dat Raoul er nu slechts in heel vage woorden naar verwijst, bewijst dat hij het sekte-achtige ervan wel aanvoelt. Het verklaart waarom hij liever spreekt over lidgelden van 20 en 30 euro. Het verklaart ook waarom hij benadrukt dat de helft van de PVDA-verantwoordelijken toch al kleine inkomens heeft, zelfs kleiner dan het referentiebudget, en dat die verantwoordelijken dus ook maar 20 en 30 euro moeten afstaan. Dat van die kleine inkomens is best mogelijk en ik heb ook een vermoeden hoe het komt. Er zullen bij die partijverantwoordelijken nogal veel mensen zijn die slechts deeltijds werken zodat ze deeltijds partijwerk kunnen doen, en anderen die zich in slecht betalende vzw’s en ngo’s hebben genesteld waar ze aan politiek bekeringswerk doen.

Sommige mensen vinden het sympathiek dat PVDA-parlementsleden het grootste deel van hun wedde aan de partij afstaan. En veel mensen vinden dat 6.000 euro per maand voor een parlementslid veel te veel is (4). Maar een partij waar als norm geldt – ook al is het geen regelrechte verplichting – dat je een substantieel deel van je loon afstaat, dat is een heel andere zaak. Wat gebeurt er, denkt de buitenstaander, als díe aan de macht komen? Moeten we dan ook verplicht een deel van ons loon afstaan? Of zal men dan met ons ‘de discussie aangaan’? Dat is allemaal heel wat minder sympathiek. Raoul weet dat (hier).


(1) Die relatief lage bedragen verwijzen waarschijnlijk naar de situatie van enkele jaren geleden. Die ex-leden zeggen ook dat bij discussies over de bijdragen gevraagd werd om belastinguittreksels mee te brengen. Raoul ontkent dat. Misschien is die praktijk ondertussen stopgezet.

(2) De Communistische Jeugdbond, de studentenorganisatie MLB. Dat waren heel kleine organisaties die wij ironisch genoeg ‘massa-organisaties’ noemden, in tegenstelling tot de partij zelf die alleen een elite rekruteerde.

(3) Die indexering moet nog altijd gangbaar zijn, gelet op de niet afgeronde norm van 1.755 euro.

(4) Ik vind dat niet (hier).

 

Philippe Clerick (1955) studeerde romanistiek en germanistiek en is leraar Nederlands. Politiek ongebonden na een extreemlinkse jeugd. Hij houdt een Clericks weblog bij van wat hem te binnen valt over Karl Marx, Tussy Marx en Groucho Marx. En al de rest.

Commentaren en reacties