JavaScript is required for this website to work.

De Amsterdamse Maigret heeft echt bestaan

Michiel Leen10/8/2022Leestijd 3 minuten
Kleindochter Monique Veenstra poseert bij het hoofdkantoor van politie waar haar
grootvader werkte.

Kleindochter Monique Veenstra poseert bij het hoofdkantoor van politie waar haar grootvader werkte.

De memoires van een Amsterdamse politierechercheur doen Michiel Leen denken aan Baantjer, maar ook aan Simenon.

In Het testament van agent 1218 komt de Amsterdamse onderwereld van het interbellum weer tot leven. De bij toeval ontdekte en liefdevol heruitgegeven mémoires van oud-rechercheur Marten Veenstra doen denken aan Baantjer en aan ‘onze’ Simenon. Een document humain zonder literaire pretenties, maar niettemin een onweerstaanbare pageturner.

Het had geen haar gescheeld of de mémoires van de Amsterdamse rechercheur Marten Veenstra waren op de papiercontainer beland. Bij het uitruimen van de ouderlijke woning ontdekte Monique Veenstra een map met vergeelde typoscripten. Papieren van haar grootvader, die in 1962, een jaar voor zijn dood, enkele memorabele affaires uit zijn veertigjarige politiecarrière op schrift had gesteld voor zijn beide zoons.

Ingevingen en inzicht

Marten Veenstra komt in 1915 vanuit Friesland in Amsterdam terecht om er aan de slag te gaan als politierechercheur. Hij begint letterlijk op straat en groeit uit tot een ‘krak’ in observatieopdrachten en undercoverwerk avant la lettre. In zijn veertig jaar durende carrière zal Veenstra verschillende ophefmakende misdaden van nabij opvolgen. De herinneringen aan zijn begindagen als Amsterdams agent met kraagnummer 1218 hebben een nadrukkelijke sepiatint. ‘Smerissen’ en boeven frequenteren aan het begin van de twintigste eeuw dezelfde buurten, de penoze en de handhavers zijn geen vreemden voor elkaar.

Veenstra wordt rechercheur op een moment dat de technische hulpmiddelen voor het misdaadonderzoek nog in de kinderschoenen staan. Hij moet het hebben van zijn intuïtie, terreinkennis en psychologisch inzicht. Vanaf de jaren ’20 krijgt hij meer ‘spitstechnologie’ ter beschikking. Autoachtervolgingen, afluisterapparatuur en primitieve vormen van forensische wetenschap komen langzaamaan in zwang. Maar tussen de regels blijf je lezen dat Veenstra het bij het oplossen van zijn meest geruchtmakende zaken vooral moest hebben van zijn eigen ingevingen en zijn psychologisch inzicht.

Biertje met de boef

Als je Veenstra op zijn woord gelooft, geldt er in die dagen er iets van een sportieve rivaliteit tussen de misdadigers en de rechercheurs. Veenstra’s benadering van het Amsterdamse misdaadgild blinkt iets door van het comprende et ne pas juger (begrijpen en niet oordelen) van Simenons commissaris Maigret. Veenstra komt uit zijn  memoires naar voren als een kuitenbijter, een geharde politieman die desnoods in zijn vrije tijd en tegen de orders van zijn oversten in, verdachten blijft schaduwen tot hij de onderste steen boven heeft. Maar tegelijkertijd toont hij dikwijls een bijna vaderlijke bekommernis om de mensen die hij achter de lurven zit.

Met sommige ex-‘klanten’ drinkt hij na hun vrijlating zelfs een biertje, onder het motto ‘ieder zijn vak.’ Veenstra is overtuigd van zijn missie als agent, maar is humanist genoeg om ook het bredere plaatje te zien van de omstandigheden die een mens tot de misdaad brengen. Daarbij: als rechercheur heeft Veenstra zich uiteraard niet te bemoeien met de strafmaat. Geen wonder dat de achtervolging hem meer genoegen biedt dan de vangst. Alleen bij een ijselijke zaak van kindermoord laat hij zijn objectieve masker even vallen. De moord op een driejarige kleuter laat ook de geharde rechercheur, vader van verschillende kinderen, niet onberoerd.

‘Ik ben nu eenmaal geen schrijver’

Voor de literaire pretenties moet je dit werk niet lezen. Veenstra structureert zijn memoires zoals de talloze politieverslagen die hij in zijn carrière moet hebben getikt. Dat betekent: een zakelijk taalgebruik, een strakke chronologische opbouw, vermelding van kenmerkende details, een flinke portie jargon. Evenwel schuwt hij een melige woordspeling of cliché (‘dat was een kolfje naar mijn hand’ enzovoort) niet.

Nergens blijkt dat het hem om de literatuur te doen zou zijn. ‘Wel neem ik aan dat een goed schrijver van deze verhalen een meer boeiend geheel zou kunnen maken, zonder de waarheid veel geweld aan te doen. Jammer, ik ben nu eenmaal geen schrijver.’ Als lezer neem je het hem evenwel niet kwalijk. Onder Heemstra’s pen komt, ondanks de stilistische onbeholpenheid van het geheel, een voorbije wereld weer tot leven.

Peter R. de Vries

Voor de hedendaagse lezer doet Veenstra’s register evenwel  vertrouwd aan. Zijn confrontaties met misdadigers als ‘Witte Nelis’, ‘Blonde Ali’ (van Alida) of ‘Henk de Melkboer’ doen soms erg denken aan de avonturen van rechercheur De Cock (met c-o-c-k) van Appie Baantjer. Dat sfeertje van ‘ouwejongenskrentenbrood’ is een bekende trope van de Nederlandse misdaadverslaggeving, gebouwd op de veronderstelling dat er vroeger een familiair sfeertje zou hebben geheerst onder de lokale maffia, waarin de ‘ome’s’ en ‘tantes’ van de Amsterdamse onderwereld hun handeltjes dreven zonder de buitenwereld tot last te zijn. Ons kent ons, als een volleerde  bitterballenmaffia.

Sommige dingen veranderen niet. Ook in Veenstra’s gloriedagen vond de publieke opinie dat er te laks werd opgetreden tegen de misdaad en dat de opgelegde straffen te mild waren. Toch valt het verschil tussen de tijd van toen en het heden niet te ontkennen. Deze heruitgave kreeg immers een voorwoord van de Nederlandse misdaadverslaggever Peter R. de Vries. Diens treurige lot mag gelden als het ultieme bewijs van het feit dat de Amsterdamse penoze anno 2022 allesbehalve gezellig is.

Het testament van agent 1218 is hier te koop

Michiel Leen (°1987) is zelfstandig journalist en redacteur voor verschillende publicaties, waaronder De Lage Landen, Deus Ex Machina, Verzin en verschillende vakbladen. Leen woont en werkt in Antwerpen.

Commentaren en reacties