JavaScript is required for this website to work.
Brussel deze week

Brussel, de stad die zichzelf kapot bombardeerde

Een getekend subjectieve reis door twee eeuwen Brusselse megalomanie

Luckas Vander Taelen5/12/2021Leestijd 6 minuten

foto © Wikimedia

Schuiten en Peeters vertellen in een getekend verhaal hoe catastrofale berslissingen op het vlak van stedenbouw de stad nog steeds markeren.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

François Schuiten en Benoît Peeters vormen een overgetalenteerd duo, de ene als tekenaar, de andere als scenarist. Ze vullen mekaar even goed aan als Lennon en McCartney. Samen hebben ze een lange reeks strips van zeer hoog niveau afgeleverd. In hun jongste werk, Brussel. Hoofdstad der dromen ondernemen ze naar eigen zeggen ‘een subjectieve reis naar de geschiedenis van hun stad.’ Ze belichten een reeks bijzondere momenten, opvallende plaatsen en personages ‘met grote dromen’, die alle te maken hebben met Brussel. Het is een genot om hun getekende reis en de erudiete teksten erbij te lezen.

Lodewijk XIV

Benoît Peeters herinnert in zijn inleiding aan het verschrikkelijke bombardement van 1695, toen de troepen van Lodewijk XIV vanop de Anderlechtse heuvels de stad aan diggelen schoten. Meer dan een derde van de gebouwen ging in de vlammen op; enkel de toren van het stadhuis stond nog recht. Napoleon zou later toegeven dat de Franse aanslag op de stad barbaars en nutteloos was.

Hoe de stad op die rampspoed reageerde is interessant voor wie iets van de Brusselse ziel wil begrijpen. Vijf jaar later was de Brusselse feniks uit zijn as verrezen. In een recordtempo was de stad heropgebouwd en de Grote Markt in haar luister hersteld. Brussel restaureerde zichzelf van de enige vernietiging van haar patrimonium die een gevolg was van een agressieve interventie van buitenaf. Alles wat nadien kapot werd gemaakt was eigen werk, door land-en stadsgenoten. Van die vijf variaties op een bombardement in de 19de en 20ste eeuw is Brussel nooit hersteld…

Megalomanie

De teksten en tekeningen van Schuiten en Peeters tonen vlijmscherp aan hoe de latere vernielingen in Brussel dus niet het gevolg waren van oorlogen maar gewoon de consequentie van eigen catastrofale beslissingen die alle één kenmerk gemeen hebben: megalomanie.

Brussel heeft sinds de onafhankelijkheid van België onder een aanhoudend bombardement van overmoed geleden, met rampzalige gevolgen. Al te vaak waren Brusselse bestuurders zelfverklaarde geniën, met helaas veel te korte beentjes die hun stad in uitzichtloze destructieve avonturen stortten. Hun middelmatigheid verstopten ze achter grootspraak. Op dat vlak is er niet echt een groot verschil tussen de 19de eeuw en vandaag.

De Zenne onder de grond

Een eerste grote aanslag op de ziel van de stad kwam er in 1871, toen de Zenne overwelfd werd. De toenmalige burgemeester Anspach wou de stinkende rivier niet meer zien en stak ze onder de grond. Het is een blijvende Brusselse reflex : problemen niet oplossen, maar ze wegduwen. Zo verdwenen de Zenne en de volkswijken er rond onder de grond. De megalomane beslissing van Anspach was ingegeven door het verlangen even glamoureus als het Parijs van Haussmann te zijn. Maar Benoît Peeters schrijft pertinent over de gevolgen van de overwelving: ‘Brussel rouwt nog altijd om de Zenne. Kan een stad ooit de begrafenis te boven komen van de rivier die haar heeft geboren zien worden?’

Justitiepaleis

Burgemeester Anspach was ook één de grootste supporters van een andere dwaling: de bouw van het Justitiepaleis. Het nut van een basiliek voor justitie die groter is dan die van Sint Pieter in Rome was slechts voor één man duidelijk: architect Joseph Poelaert. Die werkte met onbeperkte geldelijke middelen, op basis van niet meer dan vage schetsen. Telkens er naar de plannen gevraagd werd, dreigde hij met ontslag. De bouw zou twintig jaar duren en de kostprijs was niet meer te schatten. Poelaert werd uiteindelijk gek, zodat zijn oorspronkelijk idee gelukkig niet uitgevoerd werd om boven op het Justitiepaleis niet een koepel maar een piramide te zetten.

Ontelbare stedelijke legendes doen de ronde over het levenswerk van Poelaert. Een documentair cineast vertelde me ooit dat hem door een oude conciërge voor waarheid was verteld dat in een van de vele afgesloten kelderverdiepingen geraamtes van afrekeningen tijdens de oorlog waren verborgen. Als het niet waar is, dan is het toch goed verzonnen, zeggen de Italianen.

Misschien was dit wel de bedoeling van Poelaert: aan artiesten als Schuiten en Peeters een onuitputtelijke inspiratiebron schenken. Schuiten tekende zelfs een briljante aflevering van de beroemde Blake-en- Mortimer reeks, ‘De Laatste Farao’, die zich in het Justitiepaleis afspeelt.

Noord-Zuidverbinding

Een derde moment van collectieve verdwazing die Schuiten en Peeters fascineert is de aanleg van de spoorwegverbinding tussen het Noord- en het Zuidstation. De Brusselse gemeenteraad keurde al in 1856 het idee van een spoorweg door de stad goed, tegen de nationale spoorwegmaatschappij in, die meer geloofde in traject rond het centrum. Het project zou bijna een eeuw vertraging oplopen maar er uiteindelijk toch komen, met een inhuldiging door de jonge Koning Boudewijn in 1952.

Op nog geen halve kilometer van de Grote Markt was er een ongeziene kaalslag georganiseerd, een uppercut, waarvan Brussel tot vandaag niet bekomen is. 1200 woningen sneuvelden en zo een 75.000 mensen moesten elders een onderkomen zoeken. De Kathedraal staat sindsdien als op een serveerblad voor toeristen, beroofd van de levendige straatjes die haar eeuwenlang omringden. Peeters beseft dat er nadien ‘van een echte heropleving nooit meer sprake is geweest‘. Hij heeft helaas meer dan gelijk. Waar ooit een volkswijk was, kwamen kantoorgebouwen. Begin jaren zestig werd hetzelfde noodlottig scenario ook opgevoerd in de Noordwijk. In geen Europese stad was het denkbaar dat twee centrale wijken volledig vernietigd werden. Het kon wel in Brussel, waar alles mogelijk leek.

De Noord-Zuid was een absolute verkrachting van de levende stad: die werd opgeofferd aan een verbinding die geen andere ambitie had dan om pendelaars zo snel mogelijk weg te halen uit Brussel. Het litteken van bijna vier kilometer lang is nooit geheeld en ettert na tot vandaag. Wie daarvan niet overtuigd is, moet het spookstation Congres tussen het Noord- en het Centraal Station gaan bezoeken waar haast geen trein stopt en dat midden een buurt ligt die 70 jaar later nog steeds niet is opgestaan uit de verwoesting van de Noord-Zuidverbinding. Hier heeft de tijd stil gestaan. Het station ligt aan de veel te brede Pachecolaan, die ooit een autosnelweg moest worden en de breuk tussen de Brusselse hoog-en laagstad vereeuwigt.

De enige Brusselse burgemeester die inging tegen vernietigende bouwplannen was Charles Buls, die bestuurde van 1881 tot 1899. Hij verzette zich tegen Leopold II die de hele stad wou overhoop gooien zonder rekening te houden met de belangen van de burgers. Hij redde de Grote Markt van de ondergang met een massale restauratie van de façades. Schuiten en Peeters brengen een gepast eerbetoon aan Buls, een bestuurder die in overvloed had wat zijn opvolgers (tot vandaag) niet hadden: visie en durf.

Het Amerikanisme en de Wereldtentoonstelling

Schuiten en Peeters vertellen over hun jeugd, toen de vooruitgangsgedachte en het Amerikanisme hoogtij vierden. De jonge generatie wou alleen maar nieuwe en moderne dingen. Parijs als voorbeeld had afgedaan, nu was het New-York dat gekopieerd moest worden.

Die naoorlogse verblinding zou de vierde megalomane aardverschuiving van Brussel veroorzaken. De hoofdstad van dit kleine land leek wel een kikker die zichzelf opblies: ze zou een kruispunt van het Westen worden, letterlijk: getuige van de tijdsgeest is nog het toepasselijk genaamde Europakruispunt, voor het Centraal Station, waar de autostrade uit London die naar Istanboel zou ontmoeten. Wie kan nu nog geloven dat een stel verlichte stadsplanners toen snelwegen wou laten samenkomen op een paar honderd meter van de Grote Markt?

VDB

Ten tijde van de Wereldtentoonstelling van 1958 werden de sierlijke Brusselse boulevards tot stadsautostrades omgetoverd; de mooiste huizen van het stadscentrum gingen tegen de vlakte voor kantoorgebouwen die volgens Paul Vanden Boeynants en zijn zakenpartner Charlie De Pauw Brussel eindelijk uit zijn provincialisme zouden optillen. Op het einde van zijn leven zei hij over die periode : ‘We waren klein, heel klein, en we wilden tot de groten behoren. Goed, we zijn een paar keer uit de bocht gegaan, maar wie niet…?’ Toen hij zijn fouten toegaf, was het te laat voor de Noordwijk, die met de grond gelijk werd gemaakt. Het – weerom megalomane- WTC maakte nooit zijn ambitie waar om van Brussel een Manhattan aan de Zenne te maken. VDB heeft zijn hele carrière lang niet veel meer gedaan dan liegen en bedriegen, zoals toen hij beweerde dat een gebouw van 25 verdiepingen bij de abdij van Ter Kameren ‘volledig transparant’ zou zijn. Het staat er nog altijd, maar wel als een zwarte mastodont.

Tegen dergelijke lelijke hoogbouw moesten bouwpromotoren geen verzet verwachten van de Brusselse burgemeesters. Die rekenden zich rijk : de vele verdiepingen van kantoorgebouwen brachten veel meer geld op voor de gemeentekas dan stijlvolle herenhuizen. Voor het historisch patrimonium was er nauwelijks respect. Onder grote onverschilligheid werd zo in 1964 het Volkshuis van Victor Horta afgebroken en vervangen door een betonnen toren, met applaus van socialistische voormannen zoals Camiel Huysmans die dit art-nouveau meesterwerk het lelijkste gebouw noemde dat hij kende. De stijl van Horta was ouderwets verklaard en werd denigrerend als krullekensstijl afgedaan. Het zou nog een tijd duren voor het werk van Horta werd gerehabiliteerd en beschermd.  ‘Noem het de ironie van het lot,’ schrijft Peeters, ‘maar vandaag vormt de art-nouveau een van de grootste artistieke en toeristische troeven van Brussel.’

Schuiten en Peeters hebben het aan het einde van hun boek over een laatste, vijfde megalomane aanslag op het Brussels stadsweefsel, met een betonnen tsunami van zielloze gebouwen die er kwamen om de holklinkende titel van Europese hoofdstad te behalen. Daarvoor werd opnieuw een hele wijk afgebroken en bleef enkel het charmante Luxemburgstation over, dat zoals de Kathedraal ontdaan van zijn natuurlijke omgeving gedegradeerd werd tot een karikatuur voor toeristen.

Ondanks hun vlijmscherpe artistieke analyse van noodlottige hoogmoed, blijven de auteurs houden van hun stad, met al haar onvolmaaktheden die je elke dag moet opnieuw uitvinden. ‘Brussel. Hoofdstad der dromen’ zou verplichte lectuur moeten zijn voor alle huidige en toekomstige bestuurders, vooral om in te zien dat ondoordachte politieke beslissingen soms tot lang na hun dood grote gevolgen kunnen hebben.

Brussel, hoofdstad der dromen is uitgegeven bij Casterman.

Luckas Vander Taelen (1958) werkte als tv-regisseur, en was voor Groen schepen, Vlaams en Europees Parlementslid en senator.

Commentaren en reacties