JavaScript is required for this website to work.
Brussel deze week

Brusselse babbels: Gui Polspoel

Er bestaat in Brussel wel degelijk een wil om samen te leven

Luckas Vander Taelen2/8/2019Leestijd 6 minuten

foto © Reporters/Wim Beddegenoodts

Gui Polspoel haalt herinneringen op aan Brussel en vergelijkt de situatie voor Vlamingen toen en nu. En hij ziet vooral positieve evoluties.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

Gui Polspoel (73) woont sinds enkele jaren in wat hij zelf de twintigste Brusselse gemeente noemt : Oostende. ‘Ik ben hier deels uit jeugdnostalgie naartoe gekomen. Als kleine jongen bracht ik mijn vakanties door in Middelkerke. Ik mocht hier fietsen, wat ik van mijn ouders niet mocht in Brussel. Ik ging dan heel vaak naar Oostende.’

Die stad-aan-zee is Brusselaar Polspoel altijd blijven fascineren: ‘Er zijn veel gelijkenissen met Brussel, de architecturale erfenis van Leopold II en hoe beide steden slordig omgesprongen zijn met dat erfgoed. De mentaliteit van de Oostendenaar doet me vaak ook denken aan die van Brusselaars: een ruwe kant, maar met veel humor.’

In Oostende wonen niet weinig Brusselaars en velen hebben er een tweede verblijf. Polspoel woonde eerst in een belle-epoque woning, waar hij een bed-and-breakfast runde. Maar toen hij hoorde dat er een appartement te koop was in het torenhoge Europa-centrum twijfelde hij geen moment. Hij kijkt nu uit over zee en land vanaf de 28ste verdieping, twee verdiepingen lager dan in het Schaarbeekse Brusilia, vlak bij het Josaphat-park waar hij jaren woonde. Twee immense appartementsgebouwen uit een tijd dat alles kon, zowel in Brussel als Oostende. ‘Voor dit gebouw werd een prachtige schouwburg afgebroken. Alles moest wijken voor de zogenaamde “moderniteit”.’

Vlaamse immigranten

Polspoel bracht zijn hele jeugd door in Schaarbeek. Hij woonde er in de Wijnheuvelenstraat, een wijk van vooral West-Vlaamse inwijkelingen. ‘De beenhouwer, de bakker, de kruidenier die spraken allemaal West-Vlaams.’ Maar in de vijftiger jaren was er geen sprake van enig Vlaams bewustzijn, er gold een andere logica, weet Polspoel: ‘Net zoals migranten vaak doen in het land waar ze aankomen, stuurden ze hun kinderen naar Franstalige scholen en begonnen zelf Frans te spreken. Dat is een reflex, ze deden dat omdat ze dachten zo vooruit te komen. Dat deden al die Vlaamse inwijkelingen ook.’ De verfransing van de Vlamingen kwam er zo snel en zo gemakkelijk omdat die dat zelf wilden. ‘Er was natuurlijk sociale druk en er waren te weinig Vlaamse scholen, maar de mentaliteit was om kinderen in het Frans op te voeden om vooruit te komen in het leven.’

Zo kwam er een onverbiddelijke verfransingsgolf over de jonge Vlamingen. De kleine Gui ontsnapte er ternauwernood aan. Zijn grootvader wou dat hij in het Frans opgevoed werd en naar school ging. Polspoels vader was van hem afhankelijk omdat hij in zijn bedrijf werkte en durfde zich niet verzetten tegen de wens van de man die ook zijn baas was. ‘Het was mijn moeder, een Vlaamse afkomstig uit Dendermonde, die tegen haar schoonvader durfde in te gaan en verhinderde dat Gui naar een Franstalige school werd gestuurd. Ik heb het aan haar te danken dat ik niet verfranst ben. De houding van mijn moeder had absoluut niets vandoen met flamingantisme, maar meer met haar gezond boerenverstand. Zij wou gewoon dat haar kinderen haar taal spraken.’

Gui mocht naar de Vlaamse school gaan, zijn grootvader sprak Frans tegen hem als hij hem daar naar toe bracht. ‘Dat maakte van mij een Nederlandstalige Brusselaar, maar zelf heb ik daar dus geen verdienste aan. Ik heb slechts later ingezien hoe dat werkte, dat Vlamingen hun kinderen bewust lieten opgroeien in het Frans. Ik ben wel blij dat mijn moeder verhinderd heeft dat ik verfranst werd. Ik heb er een ‘zinnekensidentiteit’ aan over gehouden.’

Polspoel ging eerst naar een kleuterschool waar hij de enige jongen was, omdat zijn iets ouder zusje daar ook zat en de Vlaamse school voor jongens te ver weg was. Hij liep school in Schaarbeek; voor zijn laatste drie jaren humaniora trok hij naar het Brussels Atheneum, dat toen gevestigd was in de Moutstraat in het centrum van de stad. Daar zaten  weinig Brusselaars, meer jongens uit de heel brede omgeving van Brussel. ‘Ook dat getuigde van die reflex die Vlamingen hadden om hun kinderen meer kansen te geven: ze stuurden ze naar Brussel om daar goed Frans te leren. Dat lukte perfect, want de leraar Frans sprak geen woord Nederlands…’ Polspoel houdt een goede herinnering over aan zijn tijd in het Atheneum: ‘Ik ken nog altijd de namen van al mijn leraars’, mijmert hij.

Egmont-café

Jong én Vlaming te zijn in het Brussel van de zestiger jaren was niet altijd gemakkelijk. ‘Ik ben nooit voor sale Flamand  uitgescholden, maar het Frans was zo dominant dat je je toch een beetje een tweederangsburger voelde en je snel als een “boerke” werd aangekeken als je Nederlands praatte. Ik amuseerde me er mee om in Brusselse winkels iets in het Nederlands te vragen om dan na de denigrerende opmerkingen van de verkopers in perfect Frans te antwoorden om te laten zien dat ik tweetalig was.’

De jonge Vlamingen klitten samen in de kelders van het legendarische Egmont-café, vlak bij de Beurs. ‘Dat was een evidentie voor ons, je wist niet goed waar elders naar toe, dat hing samen met het gevoel een inwijkeling te zijn. Alle feestjes van de school gingen daar door.’

Gui Polspoel verliet een eerste keer Brussel om in Leuven burgerlijk ingenieur te worden aan de KUL. Hij bleef er tien jaar wonen. Ondertussen had hij een jeugddroom kunnen verwezenlijken: hij had een talentenjacht gewonnen die de legendarische BRT chef-sport Piet Theys had georganiseerd. Hij werd lokale correspondent en mocht voetbalwedstrijden verslaan. Nadien slaagde hij in het ingangsexamen journalist bij de openbare omroep en kwam hij terug naar zijn vertrouwde Schaarbeek.

De loketten van Nols

Als jonge journalist bij de toenmalige BRT kreeg Polspoel daar te maken met de anti-Vlaamse politiek van burgemeester Nols, die een soort apartheidsregime voor Nederlandstaligen wou invoeren. Daar brak een zware communautaire strijd over los. Hij zegt daar nu lachend over : ‘Je mocht dat natuurlijk niet zeggen toen, maar zo een eigen loket voor Vlamingen dat zorgde ervoor dat wij sneller bediend werden dan de Franstaligen die lang stonden aan te schuiven!’

Nols was volgens Polspoel een omhooggevallen opportunist, die na de Vlamingen een nieuwe vijand vond: de migranten. Hij nodigde Jean-Marie Le Pen van het Frans Front National uit in Schaarbeek. ‘Daar werd hevig tegen betoogd. Ik stond er als journalist midden in en was behoorlijk bang: sommige betogers hadden katapulten met stalen kogels!’ Nols werd een racistische karikatuur van zichzelf, die bij wijze van stunt verkleed als Arabier op een kameel door het centrum van zijn gemeente reed om de migratie aan te klagen. Zijn geloofwaardigheid als serieuze politicus ging eraan. Het was een kantelpunt voor de Brusselse liberalen: Nols werd uit de partij gezet.

Als Polspoel het Brussel van nu vergelijkt met die woelige jaren, is weinig nog zoals toen. ‘Er is de voorbije tien jaar meer veranderd dan de veertig jaar daarvoor’, zegt hij. De erkenning, de waardering voor wat Vlamingen presteren op het gebied van de cultuur is bij Franstaligen geweldig gegroeid. ‘Dat komt omdat Vlaamse theatermakers het zo goed doen in Frankrijk, op het festival van Avignon bijvoorbeeld. Daar is ook een samenwerking tussen de KVS en het Théâtre National uit gegroeid. Dat was vroeger ondenkbaar.’

Clerfayt

Dat de vijandigheid tegenover Vlamingen haast niet meer bestaat, ondervond Polspoel op een vergadering in zijn Schaarbeekse wijk, waar de burgemeester op vragen van de bewoners antwoordde. Polspoel stelde zijn vraag in het Nederlands. ‘Burgemeester Clerfayt antwoordde in perfect Nederlands. Als je weet dat hij de zoon is van één van de meest rabiate oprichters van het FDF, dan weet je toch dat de dingen niet meer zijn als toen.’

Natuurlijk is er nog veel te verbeteren voor de Vlamingen in Brussel. Een tijd geleden kwam Polspoel met hartklachten terecht in een ziekenhuis. ‘Niemand sprak daar Nederlands. Dokters met een internationale achtergrond, maar geen kennis van het Nederlands…dat blijft een probleem.’ Hij vraagt zich hoe dat mogelijk blijft, als een universitair ziekenhuis als dat van de VUB bewijst dat het anders kan, dat patiënten in hun eigen landstaal verzorgd kunnen worden. ‘Dat blijft in Brussel een pijnpunt waar er over nagedacht moet worden.’

Gui Polspoel zag ook de wijk waar hij geboren was in Schaarbeek en waar toen zowat alleen Vlamingen woonden, langzaam veranderen. ‘Nu is dat een Turkse buurt geworden. De Belgen die daar blijven wonen zijn, hadden de middelen niet om te verhuizen. Die zijn vaak verbitterd en stemmen voor populistische partijen. Links heeft de grote fout gemaakt om daar geen aandacht voor te hebben.’

Vlaamse scholen

Maar over het algemeen blijft Polspoel optimistisch over de toekomst van Brussel en de Nederlandstaligen. In Vlaanderen ziet men volgens hem te weinig in hoezeer Brussel veranderd is en hoe groot de kansen zijn om de plaats van het Nederlands in de stad te vergroten. De situatie in de scholen is volledig anders dan in zijn jonge tijd, weet Polspoel: ‘Een kwart van de scholieren zitten in het Vlaams onderwijs. Je krijgt datzelfde fenomeen, dat vele allochtonen hun kinderen naar een Nederlandstalige school gaan sturen, omdat ze dat de beste manier vinden om ze vooruit te helpen in het leven.’

Polspoel betreurt dat men in Vlaanderen die Brusselse evolutie te weinig ziet. Men blijft er  teveel hangen bij cliché-beelden, zoals de onveiligheid. ‘Een politiecommissaris uit de streek wou niet dat zijn dochter naar de VUB kwam studeren, hij vond dat te gevaarlijk.’ Polspoel vindt niet dat je problemen moet ontkennen, maar Brussel is wel meer dan een hell hole: ‘Vlamingen krijgen nogal eenzijdige informatie en horen te weinig over wat er aan positieve projecten in bijvoorbeeld Molenbeek bestaat.’

En hij ergert zich over de denigrerende taal over de niet-bestaande ‘Dansaert-Vlaming’. ‘Het blijft toch merkwaardig dat extreem-rechts niet doorbreekt in Brussel; dat is nog nooit gelukt. Zelfs toen het Vlaams Blok dat probeerde met de zogenaamd populaire Johan Demol. Ik denk dat er bij de bevolking een besef bestaat dat je de problemen van de stad niet gaat oplossen door gemeenschappen tegen elkaar op te zetten. Er bestaat in Brussel wel degelijk een wil om samen te leven.’

Luckas Vander Taelen (1958) werkte als tv-regisseur, en was voor Groen schepen, Vlaams en Europees Parlementslid en senator.

Commentaren en reacties