JavaScript is required for this website to work.
Brussel deze week

Brusselse babbels: Marc Didden

'De tijd dat er gespot werd met Vlamingen is voorbij'

Luckas Vander Taelen19/7/2019Leestijd 6 minuten
Marc Didden: ‘De positie van het Nederlands en Vlamingen in Brussel is nu veel
beter dan toen.’

Marc Didden: ‘De positie van het Nederlands en Vlamingen in Brussel is nu veel beter dan toen.’

foto © Reporters

Het Brussel van Marc Didden: zes lagen herinneringen aan een door de Vlaming onterecht onbeminde stad

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

Ik ontmoet Marc Didden (70) in het legendarische Brusselse café A La Mort Subite. ‘Jacques Brel was klant hier; hij zat op deze stoel!’ zegt hij mij terwijl hij plaats neemt aan een kleine tafel vlak bij het raam. Zo blijft Brel leven, net zoals je een plaats aan zijn vertrouwde tafel kan reserveren in het nabije restaurant Aux Armes de Bruxelles, zowat de enige authentieke plek in de Beenhouwerstraat. Toen Didden jong was, ging hij graag naar de artiestencafés waarover Johan Verminnen zo mooi zingt in zijn ‘Rue des Bouchers’. ‘Die cafés zijn nu allemaal verdwenen en vervangen door restaurants die gerund worden door een maffia die niet inzit met enige kwaliteit omdat ze weten dat toeristen er toch maar één keer komen eten.’

Mopjes over Vlamingen

Didden is niet geboren in Brussel; hij was drie toen hij er terecht kwam omdat zijn vader een job als douanier vond bij Tour en Taxis. Hij is er nu nog altijd over verbaasd dat zijn moeder meteen instemde met die verhuis uit een klein Limburgs dorp naar de hoofdstad. En zo kwam het gezin Didden terecht in een huis vlak bij het Jubelpark. Thuis en op school werd Nederlands gesproken, maar de kleine Marc leerde snel de lingua franca van Brussel, het Frans, als hij ging spelen in het park. Als hij alleen Nederlands had gesproken, zou hij uitgesloten geweest zijn. Het waren nog de tijden dat Vlamingen bepaald onaardige dingen over hun taal naar het hoofd geslingerd kregen. ‘Toen ik tien was, en een verkoper in de Bon Marché in het Nederlands aansprak, zei die tegen zijn collega: “Qu’est-ce qu’il aboit, celui-là?” “Wat blaft die?”‘

Het was toen heel gewoon om te spotten met Vlamingen. ‘Op de voorpagina van Le Soir stonden vaak mopjes, waarin de Vlamingen steevast als stomme boerkens werden voorgesteld. En op de RTB maakte de komiek Stéphane Steeman dezelfde karikaturen. Wat het FDF toen over Vlamingen vertelde was even erg als de propaganda van het Vlaams Blok…‘ Op school werden de leerlingen aangespoord om altijd Nederlands te praten. ‘Op de tram vroeg ik ooit een “rechtstreekse met overstapmogelijkheid” in plaats van een “direct avec correspondance”‘ De wattman bekeek de jonge Marc Didden alsof hij van een andere planeet kwam…

Franstalig onbegrip

De positie van het Nederlands en Vlamingen in Brussel is  nu veel beter dan toen. Maar toch kan Didden zich ergeren aan het onbegrip van Franstaligen. ‘Voor hen is een Brusselaar toch nog altijd iemand die Frans spreekt. Toen mijn laatste boek Een gehucht in een moeras  ook in het Frans verscheen, kreeg ik een lang interview in Le Soir. Maar dat verscheen in een rubriek “Vu de Flandre”‘. Terwijl hij al heel zijn leven in Brussel woont en ironisch genoeg interviewster Béatrice Delvaux in Vlaanderen, in Dilbeek.

Het gebrek aan kennis over Vlaanderen is in Franstalig België nog altijd heel groot, vindt Didden. Hij blijft er zich over verbazen dat zoveel Franstaligen echt geloofden dat Vlaanderen zijn onafhankelijkheid had uitgeroepen, toen enige jaren geleden de RTBF de mockumentary ‘Bye Bye Belgium’ uitzond. ‘Hadden ze toen gewoon even naar de VRT gezapt, dan wisten ze meteen dat er niets aan de hand was: daar werd een voetbalwedstrijd uitgezonden!’

In het buitenland wordt België vaak nog als een Franstalig land beschouwd. Dat merk je ook in restaurants in Brussel. Daar wordt zelden of nooit Nederlands gesproken. ‘Als je in Zweden in een Italiaans restaurant komt, dan word je daar in het Zweeds aangesproken. Een evidentie, maar niet hier.’ Didden  blijft het merkwaardig vinden dat de taal van een minderheid, het Frans,  in dit land nog altijd gezien wordt als dé taal van het land. En belangstelling voor Vlaamse kunstenaars komt er vaak pas als die via Parijs gepasseerd zijn. Hugo Claus werd ontdekt door de Franstaligen toen Het Verdriet van België, Le Chagrin des Belges  werd.

Soms krijgt Didden complimenten van Franstaligen omdat hij zo goed Frans spreekt. ‘Dat is toch normaal als je ergens 67 jaar woont. Maar zij blijven het even normaal vinden dat ze geen woord Nederlands spreken of begrijpen…’ Toch is het respect voor Vlaanderen gegroeid. Didden citeert de Franstalige acteur Bouli Lanners die het in een recent artikel in De Standaard over zijn ‘belgitude’ had en  zei zich meer thuis te voelen in Vlaamse steden dan in Frankrijk, waar hij bijzonder populair is.

Filmschool RITCS

Marc Didden liep school in het Sint-Jan Berchmanscollege. Scholieren kwamen daar niet alleen uit Brussel, maar ook van ver daarbuiten. ‘Ze kwamen met de zogenaamde boerentram vanuit het Pajottenland. Dat maakte dat ik vrienden had in een heel ruime omgeving. Toen ik uiteindelijk werd buiten gesmeten uit het college, maakte ik mijn humaniora af aan het Atheneum in Etterbeek. Daar heerste een heel andere sfeer. Ik voelde meteen dat de leraars daar een andere aanpak hadden. In het College sijpelde het katholiek geloof in alle vakken door.’

Er werd Didden aangeraden om studies te gaan doen die iets met kunst en cultuur te maken hadden. Hij kwam in filmschool RITCS terecht. ‘Daar is mijn wereld open gegaan. Er waren studenten uit heel België en veel Nederlanders. Maar vooral: de school huisde in dezelfde gebouwen als het Franstalige INSAS en daar zat een heel internationaal publiek. Ik besefte toen dat dat er meer was dan Brussel…‘ Diddens eerste speelfilm, Brussels by Night  was een cinematografische ode aan zijn stad, met een onvergetelijk openingsshot vanuit een stijgende lift aan de façade van een hotel op de Rogierplaats op de tonen van het gelijknamige legendarisch geworden nummer van Raymond Van het Groenewoud.

Zes lagen herinneringen

Didden heeft veel herinneringen aan plekken en gebouwen in Brussel die nu niet meer bestaan. ‘Ik heb het Volkshuis van Horta nog gezien, met het mooie ronde plein ervoor dat zo gebouwd was om mensen te laten luisteren naar toespraken.’ En ook de zacht glooiende Kunstberg herinnert hij zich nog, aan het centraal Station, voor de bouw van de Koninklijke Bibliotheek. Die beelden maken dat als hij door de Brussel wandelt, hij zes andere, vroegere versies van de stad ziet. ‘Ik zie gebouwen uit de jaren vijftig nog, winkels, cinema’s, ik weet nog welke films ik er gezien heb. En ik herinner me de kleuren van de trams van toen, met nummers die nu niet meer bestaan.’

Dat maakt van Didden geen nostalgicus, want nieuwe gebouwen kunnen een aanwinst zijn voor een stad. Soms wordt geopperd dat door de afbraakwoede van de jaren zestig het Brussel aan durf ontbreekt op vlak van architectuur. ‘Kijk naar Antwerpen, op de tijd van een wandeling had ik daar drie voorbeelden gezien van prachtige nieuwbouw: het Gerechtsgebouw, het Havenhuis en het MAS. In Brussel denkt men te vaak zoals Le Soir vroeger schreef: dat alles goed is zoals het altijd geweest is. Zoals je altijd dezelfde vertrouwde garnaalkroketten en steak au poivre eet op restaurant.’ In Brussel staan er al sinds mensenheugenis stellingen rond het Justitiepaleis. ‘Als het zo moeilijk is om dat gebouw te restaureren, breek het dan af,’ zegt Didden provocerend. ‘Niets werkt er nog naar behoren.’

Onbemind Brussel

Maar niet alles gaat slecht in Brussel, zoals Vlaamse media het soms voorstellen. ‘Er worden ook kinderen omver gereden in Vlaanderen, maar als dat in Schaarbeek gebeurt, dan staat dat op de voorpagina’s. En er zijn in Antwerpen en Gent  wijken die er al even slecht aan toe zijn als Molenbeek.’ Didden is moegestreden om zijn stad te verdedigen, en hij is het beu om in televisieprogramma’s te worden opgevoerd als de obligate Brusselaar. ‘Mijn vrouw is afkomstig uit Antwerpen en telkens wij daar bij familie of vrienden gaan, krijg ik hetzelfde te horen: “Hoe is het mogelijk daar te wonen.” Terwijl die mensen jaren in Brussel zijn komen werken maar niet veel meer dan de weg van en naar het station gezien hebben.’

Didden kent zijn stad door en door. Hij woonde op veel verschillende plekken, in verschillende gemeenten. Uiteindelijk kwam hij in de Dansaertstraat terecht. Bij de voorbereiding van zijn eerste film Brussels by Night  zag hij dat er een appartement te huur stond in een van de drie stijlvolle blokken, waarvan één deel opvalt door de bas-reliëfs van bananen op de façade. Hij aarzelde niet en 46 jaar later woont hij er nog.

Dansaert-Vlamingen

Didden ergert zich aan het label ‘Dansaert-Vlamingen’ dat regelmatig in de media opduikt. ‘Ik ken niet één Vlaming die hier woont en die zichzelf zo noemt. Dat slaat werkelijk nergens op. Vlamingen zijn in deze straat een heel kleine minderheid. In mijn appartementsgebouw gebeurt alles nog altijd in het Frans, dat is voor mijn buren vanzelfsprekend. Als ik zou eisen dat ook het Nederlands gebruikt zou worden, zouden ze me wellicht voor flamingant uitschelden.’

Didden ziet de uitdrukking  ‘Dansaert-Vlaming’ vooral als een scheldwoord voor ‘slechte’ Vlamingen die wel van de subsidies van hun gemeenschap profiteren maar niet van Vlaanderen willen weten. Tot zo een al of niet bestaande categorie kan Didden zeker niet gerekend worden, maar eng nationalisme is aan hem niet besteed: ‘Er is te veel gebeurd in landen waar met vlaggen gezwaaid werd.’

Didden heeft Brussel zien vervellen van een grote provinciestad tot een kleine wereldstad. Hij heeft nooit begrepen dat zo weinig collega’s uit de media er kwamen wonen. Die leken wel allemaal in Antwerpen of Leuven te wonen. Hij ziet de verhuis van De Standaard, toch de grootste krant van Vlaanderen, naar een gebouw in het centrum van de stad, achter het Centraal Station wel als een positieve ontwikkeling.

De tijd dat er gespot werd met Vlamingen is voorbij,‘ weet Didden. ‘Nu is er eerder een zekere afgunst.’ Lize Spits succesboek Het Smelt  werd bij het prestigieuze ‘Actes Sud’ uitgegeven, Stefaan Hermans Oorlog en Terpentijn  was er een groot succes. Vlaamse theatermakers triomfeerden op het festival van Avignon.

Didden voelt zich na zes decennia te veel Brusselaar om er zich ooit bij neer te leggen dat hij in een confederalistisch model zou moeten kiezen voor een vorm van subnationaliteit. Als het ooit zo verder zou komen, ziet hij maar één oplossing: ‘Dan moet Brussel zich maar losscheuren. Ik wil niet kiezen.’

Luckas Vander Taelen (1958) werkte als tv-regisseur, en was voor Groen schepen, Vlaams en Europees Parlementslid en senator.

Commentaren en reacties