JavaScript is required for this website to work.
Communautair

Brusselse knoop raakt niet ontward

Stapstenen naar een staatshervorming (3)

Mark Deweerdt17/12/2019Leestijd 5 minuten
Eén van de spandoeken tijdens de Mars op Brussel in 1962

Eén van de spandoeken tijdens de Mars op Brussel in 1962

foto ©

Om de vastgelopen grondwetsherziening en staatshervorming vlot te trekken, had eerste minister Gaston Eyskens (CVP) in september 1969 een werkgroep [https://doorbraak.be/werkgroep-der-28-opent-poort-voor-drieledige-gewestvorming/] opgericht met vertegenwoordigers van zijn partij, coalitiepartners PSC en BSP/PSB, en alle oppositiepartijen. Uit protest tegen de  voorgenomen ‘vergrendeling’ van de Vlaamse meerderheid in het parlement had de Volksunie op 30 oktober de ‘Werkgroep der 28’ …

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

Om de vastgelopen grondwetsherziening en staatshervorming vlot te trekken, had eerste minister Gaston Eyskens (CVP) in september 1969 een werkgroep opgericht met vertegenwoordigers van zijn partij, coalitiepartners PSC en BSP/PSB, en alle oppositiepartijen. Uit protest tegen de  voorgenomen ‘vergrendeling’ van de Vlaamse meerderheid in het parlement had de Volksunie op 30 oktober de ‘Werkgroep der 28’ verlaten. De andere partijvertegenwoordigers hadden op 13 november het verslag van hun werkzaamheden goedgekeurd.

Er was brede tot algehele overeenstemming over de grondwettelijke erkenning van drie cultuurgemeenschappen en de toekenning van decreetgevende bevoegdheid aan de Nederlandse en de Franse Cultuurgemeenschap, over een ‘ruime decentralisatie’ naar hetzij het Vlaamse, het Waalse en het Brusselse gewest, hetzij de provincies, over de indeling van Kamer en Senaat in taalgroepen, over taalpariteit in de ministerraad en over een bijzondere parlementaire procedure voor wetsontwerpen of -voorstellen die de betrekkingen tussen de taalgemeenschappen ernstig in het gedrang konden brengen.

Voor het statuut van de zes Vlaamse randgemeenten van Brussel en de begrenzing van het ‘economisch gewest Brussel’ had de Werkgroep geen oplossing gevonden. Omdat er in een open en constructieve sfeer was gediscussieerd, beslisten de partijen de bespreking van beide kwesties voort te zetten. Om na het opstappen van de driekoppige Volksunie-delegatie de taalpariteit te behouden, werd de werkgroep lichtjes herschikt; ze telde nu 24 afgevaardigden.

Agglomeratie

In de al vele decennia gespannen verhoudingen tussen de twee grote gemeenschappen van het land, was Brussel in de jaren 1960 een bijkomend pijn- en strijdpunt geworden.

De vanouds Brabantse – in de huidige terminologie dus Vlaamse – stad, waar gedurende eeuwen enkel adel en hogere burgerij Frans spraken, en haar buurgemeenten waren tijdens de bezetting en annexatie door Frankrijk (1792-1815) en opnieuw en vooral na 1830 beginnen te verfransen.

Onder de eerste bestuurstaalwet (22 mei 1878) had de hoofdstad nog hetzelfde taalregime als de andere 120 gemeenten van het toenmalige arrondissement Brussel: voor publieke mededelingen was er keuze tussen Nederlands of Nederlands en Frans (zoals overigens in alle gemeenten in Vlaanderen); voor individuele correspondentie was het Frans de referentietaal; het gebruik van het Nederlands was enkel verplicht wanneer de bestemmeling dat vroeg of in zijn briefwisseling zelf het Nederlands had gebruikt.

De tweede bestuurstaalwet (31 juli 1921) had België ingedeeld in drie taalgebieden avant-la-lettre: Vlaanderen, waar in principe ‘de Vlaamsche taal’ de bestuurstaal was van de ‘inwendige diensten’ en voor correspondentie; Wallonië, waar dat in principe ‘de Fransche taal’ was; en de ‘Brusselsche agglomeratie’, die uit de hoofdstad en 16 omliggende gemeenten bestond. Daar kon de gemeenteraad zelf de interne bestuurs- en correspondentietaal kiezen; op Sint-Stevens-Woluwe (Nederlands) en Sint-Pieters-Woluwe (Nederlands en Frans) na, kozen ze allemaal voor het Frans. Publieke mededelingen moesten dan weer verplicht in de twee talen gedaan worden.

De derde bestuurstaalwet (28 juni 1932) had het in 1921 aangezette territorialiteitsbeginsel bevestigd en versterkt: Vlaanderen en Wallonië waren nu in principe eentalige regio’s. Voor Brussel bleef de regeling van 1921 behouden, maar Sint-Stevens-Woluwe behoorde niet langer tot de agglomeratie. Die regeling zou blijven gelden tot 1963; wel werden in 1954 Evere, Ganshoren en Sint-Agatha-Berchem bij de agglomeratie gevoegd, zodat die sindsdien uit 19 gemeenten bestond.

Vlaming of Waal

De Brusselse agglomeratie was dan wel een eigen ’taalgebied’, als component van de Belgische eenheidsstaat stond ze niet op hetzelfde niveau als Vlaanderen en Wallonië. Haar inwoners waren, afhankelijk van hun taal, Vlamingen of Walen.

In het rapport van het Harmel-centrum, dat zich van 1948  tot 1955 over ‘de maatschappelijke en rechtskundige problemen in de verschillende gewesten van het land’ had gebogen, stond te lezen dat er ‘binnen de Belgische natie’  twee culturele gemeenschappen waren: de Vlaamse en de Waalse. ‘Brussel en voorsteden’ behoorden ‘zowel tot de Waalse gemeenschap als tot de Vlaamse gemeenschap, waarvan zij het gemeenschappelijk goed zijn’. Wel vormde de Brusselse agglomeratie volgens het Centrum een sociaaleconomisch gewest, naast het Vlaamse en het Waalse.

In het voorstel van grondwetsherziening dat een groep Waalse Kamerleden in 1952 indienden, gaven zij Brusselse agglomeratie het statuut van ‘federaal gebied’, dat bestuurd zou worden door de federale overheid. Een Brusselse ‘Algemene Raad’ zou een beperkte bevoegdheid krijgen, de inwoners van de agglomeratie zouden moeten kiezen tussen ‘de hoedanigheid van Waal of Vlaming’.

FDF

De bestuurstaalwet van 2 augustus 1963 splitste het grote arrondissement Brussel in drie: het arrondissement Brussel-Hoofdstad dat beperkt bleef tot de 19 gemeenten en een tweetalig statuut kreeg; het Nederlandstalige arrondissement Halle-Vilvoorde; en een  klein arrondissement met een apart taalfaciliteitenstatuut dat zes randgemeenten van Brussel-Hoofdstad omvatte (Drogenbos, Kraainem, Linkebeek, Sint-Genesius-Rode, Wemmel en Wezembeek-Oppem).

Hoewel dat aspect van het ‘Hertoginnedalakkoord’  fel bestreden werd door Vlaamse Beweging, kwam de nieuwe taalregeling voor Brussel-Hoofdstad in ruime mate aan haar eisen tegemoet. Bij de Franstalige Brusselaars, die al furieus hadden gereageerd op de twee Vlaamse ‘Marsen op Brussel’ (1961 en 1962), zette de taalwet kwaad bloed. Niet helemaal onterecht zagen ze er, door de aangescherpte tweetaligheid, een bedreiging in van hun aanwervings- en promotiekansen, en een rem op de verdere verfransing van Vlaams-Brabant.

Het Frans-Brusselse verzet kreeg vorm in onder meer de oprichting (1963-1964) van het Front démocratique des Bruxellois francophones (FDF). De nieuwe partij ageerde tegen de effectieve tweetaligheid van Brussel en ijverde voor de verdere expansie van het taalgebied, aanvankelijk in een unitaire context. Na de verkiezingen van 1965, waarbij de partij drie Kamerzetels behaalde, allieerde het FDF zich steeds meer met het Rassemblement Wallon (RW) en stelde het zich samen met de Waalse autonomisten op een federalistische lijn. In kartel eisten ze voor Brussel een eigen plaats op in het nieuwe-België-in-wording – een eis die ze vertaalden in het concept ‘région à part entière‘.

Frontvorming

Over die plaats – meer bepaald de afbakening en het bestuur van het economisch gewest Brussel – had de ‘Werkgroep der 28’, zoals gezegd, geen consensus gevonden. Volgens de Vlamingen moest het gewest beperkt zijn tot de 19 gemeenten van het arrondissement Brussel-Hoofdstad.

Sommige Franstaligen wilden er de zes randgemeenten aan toevoegen, de meest extreme wilden het laten samenvallen met het kiesarrondissement Brussel (waartoe, naast de 19 gemeenten, het arrondissement Halle-Vilvoorde behoorde).

Ook de voorstellen voor het bestuur van het gewest liepen ver uiteen: van de Kamer van Volksvertegenwoordigers over een raad van de Brusselse parlementsleden en de (geplande) agglomeratieraad, tot een nieuwe gewestraad.

Een tweede knelpunt was het statuut van de zes Vlaamse randgemeenten. De Volksunie had de afschaffing van de faciliteiten voorgesteld. Sommige Franstaligen en Vlamingen wilden de faciliteiten inhoudelijk en geografisch uitbreiden. De hevigste francofonen verdedigden de inlijving bij het hoofdstedelijk gebied van delen van de zes randgemeenten, de zes randgemeenten in hun geheel of zelfs nog meer gemeenten.

‘Syntheseoplossing’

De ‘Commissie der 24’ kwam op 26 november een eerste keer bijeen om verder over de Brusselse kwestie te praten. Algauw vormden zich twee ‘fronten’ die naarmate de tijd verstreek steeds meer tegenover elkaar kwamen te staan: een Franstalig front, dat het taalgebruik wilden onderzoeken in een twintigtal Vlaamse randgemeenten van Brussel met het oog op de aanhechting van (delen van) die gemeenten bij de agglomeratie, en een Vlaams front, dat hooguit wilde praten over de aanhechting van delen van de zes randgemeenten bij Brussel, gekoppeld aan de afschaffing van de faciliteiten.

Toen het na tien vergaderingen duidelijk was dat de standpunten niet nader tot elkaar zouden komen, maakte eerste minister Eyskens op 17 december 1969 – vandaag vijftig jaar geleden – een einde aan de commissiewerkzaamheden. Hij deelde mee dat de twee ministers van Communautaire Betrekkingen, Leo Tindemans (CVP) en Freddy Terwagne (PSB), tegen half januari een ‘syntheseoplossing’ zouden uitwerken.

Mark Deweerdt (1952) was journalist bij De Standaard en De Financieel-Ekonomische Tijd/De Tijd, en schreef als kabinetsmedewerker toespraken en teksten voor Yves Leterme, Kris Peeters, Herman Van Rompuy en Geert Bourgeois.

Commentaren en reacties