JavaScript is required for this website to work.
Politiek

‘Confederale’ afspiegelingsregering

Mark Deweerdt3/1/2020Leestijd 4 minuten

foto © VRT

De lange regeringsvorming duidt nog maar eens op een belangrijk euvel van de Belgische constructie: ze werkt niet. Confederalisme is logisch.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

Twee weken geleden hadden we het hier over de kansen die de staatsdragende partijen de voorbije twaalf maanden hebben laten liggen om een federale regering zonder de N-VA te vormen. We hadden onze kroniek overgoten met een lichtironisch sausje, maar blijkens enkele reacties –  ‘ingebakken belgicisme’ en ‘absurde ad hoc redeneringen om een versleten paradigma te redden’ – was de smaak ervan te flets.

Laat het derhalve duidelijk zijn: de stelling dat het voor de staatsdragende partijen, goed voor 95 van de 150 Kamerzetels, kinderspel moet zijn om een daadkrachtige bestuurscoalitie te sluiten en dat ze daartoe enkele kansen hebben laten liggen, wilde vooral aantonen hoe redeloos de bewering van Paul Goossens is, dat het aan de N-VA ligt dat het koninkrijk al een jaar bestuurd wordt door een regering in lopende zaken die niet eens op een parlementaire meerderheid steunt.

Laat het al even duidelijk zijn dat niemand weet hoe het zou zijn gelopen indien de kans was gegrepen om na het ontslag van de N-VA-ministers uit de regering-Michel vervroegde verkiezingen te houden, of om op 26 mei de federale, deelstatelijke en Europese verkiezingen niet te laten samenvallen.

Maar het besef dat het anders zou zijn gelopen en de politieke toestand wellicht minder complex zou zijn (geweest), leeft ook in de politieke wereld. Zei gewezen CD&V-voorzitter Wouter Beke niet (in Het Nieuwsblad  van 21 december): ‘Misschien hadden we beter voor vervroegde verkiezingen gekozen. Dan hadden we misschien minder kiezers verloren.’ En stelde vicepremier Koen Geens (in Het Laatste Nieuws  van 24 december) niet vast: ‘Bovendien zijn we niet geholpen door samenvallende verkiezingen, zoals op 26 mei.’

Het volk ontbinden

Ter zake, nu. Dat het regime van lopende zaken blijft duren en er nog altijd geen nieuwe federale regering is, heeft vanzelfsprekend en in de allereerste plaats te maken met de kloof tussen de publieke opinie en de beleidspreferenties in het noorden en die in het zuiden des lands – een kloof die zelden zo zichtbaar en zo gapend was als sinds de verkiezingen van 26 mei 2019.

Karel De Gucht had niet helemaal ongelijk toen hij (in De Afspraak op Vrijdag, 20 december) zei dat ook de kiezer ‘voor een groot stuk’ verantwoordelijk is voor de politieke impasse. Na de opstand van 17 juni 1953 in de DDR dichtte Bertolt Brecht dat de eenvoudigste manier om het vertrouwen van het volk in de regering te herstellen erin bestaat het volk te ontbinden en een nieuw te verkiezen.

Van Karel De Gucht durft men niet te veronderstellen dat hij het kiezersvolk wil ontbinden en een nieuw verkiezen. Evenmin mag men van de kiezers verwachten dat ze hun politieke mening onder het tapijt vegen om van hun stem een coalitieglijmiddel te maken. Het kan voor politici vervelend zijn, maar de kiezers hebben altijd gelijk – de Waalse zowel als de Vlaamse – en zelfs als zij ongelijk zouden hebben, dan nog bepalen hun stemmen het politieke coördinatenstelsel.

Unitaire partijen

De ‘ideologische’ scheur tussen noord en zuid is niet nieuw. Al bij de eerste verkiezingen met algemeen (nog meervoudig) mannenkiesrecht, in oktober 1894, gingen alle 90 de Vlaamse Kamerzetels naar de katholieke partij; van de 62 Waalse zetels gingen er 48 naar de antiklerikale socialisten en liberalen. Na de vervanging van het meerderheidskiesstelsel door evenredige vertegenwoordiging (1899) kleurde de meerderheid van de Vlaamse parlementszetels nog steeds ‘rechts’, en stuurde Wallonië nog steeds in meerderheid ‘linkse’ vertegenwoordigers naar de Kamer – en tot op vandaag is dat zo gebleven.

Lange tijd is de kloof met velerlei en vaak dure compromissen overbrugd. Dat was mogelijk omdat er unitaire partijen waren. Precies omdat ze unitair waren, moesten ze, zowel intern als met elkaar, compromissen sluiten die rekening hielden met de (verschillen tussen de) twee landsdelen en die tegemoetkwamen aan de (beleidsvoorkeur van de) twee gemeenschappen.

Naarmate Vlaanderen en Wallonië verder uit elkaar groeiden en die tweespalt de fundamenten onder de unitaire partijen wegspoelde, werd compromisvorming moeilijker. De machtselite gaf schoorvoetend toe dat oplossing die de Waalse socialist Jules Destrée al in 1912 naar voren had geschoven, onafwendbaar was geworden: administratieve scheiding, zoals federalisme toen werd genoemd. Zo zijn sinds 1970 steeds meer beleidsdomeinen helemaal of deels van het gesamtstaatliche naar het deelstatelijke niveau overgedragen.

Geconfederaliseerd

Opmerkelijk – en toch ook weer niet – was dat parallel aan de beginfase van de federalisering de unitaire partijen zijn gesplitst en dat er, op de oppositionele PVDA/PTB na, geen nieuwe unitaire partijen zijn bijgekomen. Onze politieke partijen richten zich tot één gemeenschap, tot één landsdeel. Afgezien van de beperkte uitzondering van de exclusief Beierse CSU in Duitsland, komt dat in geen enkele federale staat voor; zelfs in Zwitserland met zijn vier taalgebieden zijn alle partijen ‘nationaal’.

Daardoor is België in zijn dagelijkse politieke werking een tot op zekere hoogte geconfederaliseerde staat. Voeg daar de uiteenlopende beleidspreferenties van het ‘rechtse’ Vlaanderen en het ‘linkse’ Wallonië bij, en de conclusie is duidelijk: een verdere staatshervorming, met een maximale beleidsautonomie voor de deelstaten, is onafwendbaar – en of die dan confederalisme dan wel radicaal federalisme heet, is bijzaak.

Tegen die achtergrond en in dat vooruitzicht is de vorming van een afspiegelingsregering om de huidige politieke crisis op te lossen – een idee dat de voorbije maanden her en der geformuleerd is – niet zo onzinnig. Een federale regering dus met de partijen van de Vlaamse (N-VA, CD&V en Open VLD) en de Waalse (PS, MR en Ecolo) bestuurscoalitie.

Brussel

Die ‘confederale’ formule bestaat in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest al dertig jaar. Sinds de oprichting ervan in 1989 worden de leden van de regering voorgedragen door een meerderheid van hun respectieve taalgroep. Doordat elke gemeenschap haar deel van de regering vormt, is asymmetrie geen uitzondering, ook in de huidige Brusselse regering niet (zo wezen de Franstalige partijen het verzoek van Open VLD af om ook de MR in de regering op te nemen).

Waarom zou die ‘confederale’ formule niet geïnstitutionaliseerd kunnen worden voor de federale regering? Elke gemeenschap zou dan, via haar taalgroep in de Kamer, haar ministers van de federale regering aanwijzen (het voorzitterschap – het ambt van eerste minister, dus – zou bij jaarlijkse toerbeurt door een Nederlandstalige en een Franstalige kunnen worden uitgeoefend).

Dat zou: 1. Vlaanderen en Wallonië verplichten de (op termijn heel beperkte) gesamtstaatliche bevoegdheden in consensus uit te oefenen; 2. een einde maken aan de anomalie dat een federale regering niet gelegimiteerd is in een van beide gemeenschappen, zoals de regeringen-Di Rupo en -Michel; en 3. de koning ervan ontslaan een vrijwel machteloos dirigent te zijn van de ouverture van de regeringsvorming.

Mark Deweerdt (1952) was journalist bij De Standaard en De Financieel-Ekonomische Tijd/De Tijd, en schreef als kabinetsmedewerker toespraken en teksten voor Yves Leterme, Kris Peeters, Herman Van Rompuy en Geert Bourgeois.

Commentaren en reacties