JavaScript is required for this website to work.
Binnenland

Confederalisme voor iedereen!

11 juli 2013

Jean-Pierre Rondas11/7/2013Leestijd 13 minuten

Jean-Pierre Rondas overloopt de diverse manieren waarop het begrip confederalisme wordt ingevuld, soms in het voor- soms in het nadeel van Vlaanderen. Belgische oplossingen voor de toekomst zijn onhaalbaar, vooral wegens het verzet van de Franstaligen. Dus moeten we op zoek naar een Vlaamse oplossing, zegt hij in zijn 11 juli-toepspraak.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

Radicaal Confederalisme is niet alleen  goed voor Vlaanderen, maar ook voor Wallonië en Brussel, en zelfs voor België.

We weten wat het inhoudt. De mensen willen het. Drie Vlaamse partijen hebben het ingeschreven in hun congresbesluiten. Ze wisten zeer goed wat ze toen deden. Vele gemeenten worden vandaag bestuurd door een confederalistische coalitie. Wat let liberalen en christendemocraten dan om mee aan deze Vlaamse kar te trekken? Niets – behalve dan de gewone (en voorbijgaande) politieke positionering van partijen tegenover elkaar.

Maar ook groenen en socialisten varen er wel bij als ze definitief voor het Vlaamse confederalisme kiezen. Dan zouden ze namelijk kiezen voor het bestuursniveau waar ze worden verkozen.

Onlangs hebben enkele liberale politici een aanzet tot de discussie over confederalisme gegeven. Ze zouden het Vlaamse confederalisme uit hun partijprogramma schrappen. Maar omdat ze hun begrippen hierover niet scherp hadden gesteld, beseften ze niet dat ze daarmee tegelijkertijd het reeds bestaande Belgische confederalisme naar de lappenmand verwezen. Dat was dan weer niet naar de zin van hun Franstalige zusterpartij. Wat is er hier aan de hand?

Over confederalisme heerst inderdaad begripsverwarring. Voor enkele commentatoren in de regimekranten is het duidelijk: iets als confederalisme heeft in de wereld slechts hier en daar, en hooguit nu en dan bestaan, en als dit al het geval was, liep het steevast uit op ofwel eenheid ofwel scheiding van de confedererende delen. In België kan (en mag) het niet eens bestaan, want om van confederalisme te kunnen spreken heeft men vooraf twee of meer onafhankelijke staten nodig, en die zijn in het huidige België niet voorhanden. Waaruit de commentatoren de conclusie trekken dat om van confederalisme in Vlaamse zin te kunnen spreken, Vlaanderen zich eerst onafhankelijk moet verklaren – waarmee het confederalisme dan ook onmiddellijk aan separatisme gelijk wordt gesteld. Punt gescoord.

De Franstalige reacties tegenover het confederalisme maken deze politicologische omwegen niet. Nergens geven ze er blijk van te denken dat het confederalisme ‘niet bestaat’. Ze weten maar al te goed wat het zou kunnen inhouden, en ze gaan er dan ook met agressief en dreigend taalgebruik tegenaan. Dat ze in het confederalisme ‘un fédéralisme des cons’ zien is genoegzaam bekend. Alleen onwetende Franstaligen (des cons) zijn in staat om in deze Vlaamse valstrik te lopen. Ze beschouwen het confederalisme kort en goed als een separatisme en als Vlaanderen zijn zin zou doordrijven, zullen zij, de Franstaligen van rest-België, Vlaanderen niet als staat erkennen (zeggen Vincent de Coorebyter en Paul Magnette). Zelfs als het Vlaamse confederalisme slechts een federalisme-plus zou blijken te zijn en alleen wat meer autonomie binnen de Belgische krijtlijnen zou inhouden, dan nog wil Paul Magnette er niet van weten. ‘Autonomie in welke materies?’ vraagt hij zich af, want mocht het gaan om autonomie inzake sociale zekerheid, dan ‘hoeft België voor hem niet meer’.

We moeten er dus van uitgaan dat er een Vlaamse opvatting van confederalisme bestaat,  die (vooralsnog) door drie Vlaamse partijen wordt voorgestaan, en die niet alleen door alle Franstalige partijen, maar ook door de Vlaamse socialisten en de Vlaamse Groenen wordt afgewezen, zodat het automatisch een ‘rechts’ voorstel is geworden.

Merkwaardig: een Belgisch taalrollen-confederalisme

Dan is het misschien wel een verrassing te vernemen dat er in België al een confederalisme bestaat, dat de staat België in feite al ingedeeld is en bestuurd wordt volgens Belgisch-confederalistische lijnen. Dit Belgisch-confederaal systeem bevat ongeveer alle centrifugale en centripetale krachten die de Belgische staat voor het moment verscheuren. Sommige daarvan worden door flaminganten positief gewaardeerd, de meeste krijgen een negatief teken achter zich.

Laten we beginnen bij de voor Vlaanderen positieve (en voor België centrifugale) elementen. Het gaat er eerst en vooral om dat we ons in België in een confederale structuur bevinden met evenwaardige gemeenschappen en gewesten. In Groot-Brittannië zijn bijvoorbeeld de componenten Wales, Schotland en Noord-Ierland juist niet ‘evenwaardig’. Vervolgens kent onze confederale structuur een gelijkwaardigheid van wetten en decreten. Brussel kan een door het Vlaamse parlement gestemde wet niet ongedaan maken, en evenmin staan de federale wetten boven de regionale. In de verhouding tussen ‘la province’ Québec en de staat Canada staan de wetten van Canada hiërarchisch boven die van Québec. En ten derde mag Vlaanderen in de materies waarover het in het binnenland bevoegd is, ook in het buitenland verdragen sluiten. Dat vloeit voort uit het fameuze principe in foro interno, in foro extrerno waarop minister-president Kris Peeters zo trots is, maar waarover hij ook voortdurend op ramkoers ligt met de federale minister van buitenlandse zaken Didier Reynders, die Vlaanderen dat recht op vele niveaus ontzegt. In  deze drie gevallen lijkt het wel alsof de ‘deelstaten’ werkelijk mogen leven en handelen als staten of als kleine republiekjes die samen de  confederatie België vormen. 

Anderzijds verbaast het niks dat het federale niveau voortdurend probeert om op deze verworvenheden af te dingen; heel specifiek heeft het Franstalige federale niveau het moeilijk met het verdragsrecht (waar Vlaanderen nu eenmaal meer uit te putten heeft dan Wallonië). Er gaan de laatste tijd ook belgicistische stemmen op om opnieuw een hiërarchie tussen de Belgische en regionale wetten te installeren. Dat Vlaanderen van de gelijkwaardigheid van wetten en decreten ook beter wordt dan Wallonië verstoort immers het Belgische evenwicht.

Daarenboven gaan met deze mogelijkheden tot zelfstandige en vrij gekozen actie beperkingen gepaard die eigen zijn aan de concertatie binnenin de unie van deze geconfedereerde republiekjes. Laat dit nu net de voor Vlaanderen negatieve elementen zijn die stilaan dreigen de Belgische staat voor Vlaanderen onmogelijk of zelf onverdraaglijk te maken. Het gaat om een opzettelijk complex gehouden geheel van ‘bombastische beschermingsmaatregelen’ van de Franstalige minderheid in België – de uitdrukking is van de politicoloog Wilfried Dewachter – die er tegelijkertijd moeten voor zorgen dat de Vlaamse meerderheid toch in de ‘confederatie’ blijft. In tegenstelling tot de vorige,  ‘positieve’ lijst gaat het hier dus om dwingende centripetale elementen, of, vanuit een ander oogpunt bezien, om wetten en regels die de status quo ‘betonneren’ en Vlaanderen ‘afgrendelen’. De radertjes in deze constructie zijn bekend: bijzondere meerderheidswetten, alarmbellen, belangen- en bevoegdheidsconflicten, pariteit in de ministerraad van de federale regering, samenwerkingsakkoorden tussen gewesten en gemeenschappen, en de diplomatieke conferentie van het overlegcomité. Wat hier bijzonder opvalt is de proliferatie van de bijzondere meerderheidswetten (die in de Grondwet ‘gebetonneerd’ worden), en zelfs de explosie ervan tijdens en na de zesde staatshervorming. De lijst ervan was al lachwekkend; straks, bij de definitieve publicatie van de akkoorden, zal ze schrikbarend zijn geworden.

Een heel bijzonder kenmerk van dit juridische raderwerk is, dat het aangedreven wordt door de taalrollen en niet door bijvoorbeeld de Vlaamse en de Franse Gemeenschap. Enerzijds wil men zoveel mogelijk het tweeledige federalisme van de gemeenschappen saboteren (omdat dit zogezegd ‘niet werkt’), en het vervangen door de veel-ledigheid van vier gewesten (het vierde ‘gewest’ is dan de Duitse zogenaamde ‘gemeenschap’ met een bevolking van 70 000 man). Anderzijds wil men vanuit de bekommernis om het bestaan van de Belgische staat,  de blokkering en afgrendeling van de grootste en rijkste deelstaat Vlaanderen niet opgeven. Om Vlaanderen continu af te kunnen grendelen, is dan weer precies de tweeledigheid nodig die men op een ander niveau wil vermijden, en dus worden de parlementsleden ingedeeld in de fameuze twee taalrollen. Daarop zijn alle veto’s, grendels en pariteiten gebaseerd. We kunnen dan  ook spreken van een taalrollenconfederalisme, omdat alleen op die manier de Vlaamse dynamiek kan worden ingedijkt. Tegelijkertijd zijn het deze aspecten van het bestaande Belgische confederalisme die de redenen uitmaken waarom België niet werkt – en, met de voor deze staat typische verbrokkelde bevoegdheden, ook niet kan werken.

Men kan hier wel spreken van een voortschrijdend inzicht bij de Gravensteengroep, het burgerinitiatief waartoe ik behoor. Waar de groep in zijn eerste manifesten vooral thema’s besprak zoals solidariteit, loyauteit, gelijkwaardigheid en democratie, is hij langzamerhand uitgekomen bij de noodzaak van ontgrendeling van Vlaanderen. Twee vragen drongen zich dan ook op: waarvan zijn deze grendels het symptoom? En hoe schaffen we ze af? Want als er voor het herstel van de parlementaire democratie en de beëindiging van het democratische deficit iets is wat moet, dan is het dit. Een staat wiens bestaan afhankelijk is van de vergrendeling en de uitschakeling van de meerderheid is het bestaan niet waard.

Merkwaardig: naar een Vlaams confederalisme

In het licht van al het voorgaande, en voornamelijk van de voor Vlaanderen negatieve aspecten van het Belgisch-confederale bestel is het toch wel merkwaardig dat juist de N-VA een nieuw Vlaams confederalisme  voorstelt. Zijn ze de nadelen ervan uit het oog verloren? Zijn ze nog niet voldoende geleerd door scha en schande? Parallel is het al even merkwaardig dat de Franstaligen ertegen zijn, terwijl het hen toch alle zegeningen brengt! En nog merkwaardiger is dat de twee andere Vlaamse partijen die confederalisme in hun programma hebben staan, het nu ook (in hun positioneringszucht) afwijzen – ofschoon het toch het België van hun dromen garandeert. Hier komen we wat dichter bij de begripsverwarring waaraan de kopstukken van de liberale partij begin juni 2013 blijk gaven, en waaraan hun voorstel ook ten onder ging. Om deze rebus op te lossen kunnen we drie redeneringen volgen.

Compromis op compromis

De eerste redenering ligt voor de Belgische hand. We zoeken een compromis tussen het alreeds bestaande Belgische confederalisme enerzijds en het gewenste Vlaamse autonomie-confederalisme anderzijds. Nadeel hiervan is dat het Belgisch-confederale stelsel zoals we het kennen en zoals we het hier hebben beschreven, zelf het resultaat is van bijna bovenmenselijke evenwichtsoefeningen. Daarenboven is het nog kaduker gemaakt dan het al was doordat de Franstaligen hun bemoeienissen in Vlaams-Brabant maar niet kunnen onderdrukken, met andere woorden, doordat ze de territorialiteit van Vlaanderen maar niet willen respecteren – en dit gebrek aan respect zelfs in de zesde staatshervorming hebben weten te … vergrendelen, met medewerking van de Vlaamse B-partijen. Een compromis tussen enerzijds het vorige compromis des Belges (dat bijna aan flarden ligt door de verzwakking van de Vlaamse Gemeenschap in Brussel) en anderzijds een nog te bedisselen compromis van een verwaterde autonomie kan geen meerderheid der Vlamingen meer bekoren.  Hoe dichterbij de verkiezingen van mei 2014 komen, hoe scherper de Vlaamse B-partijen zich hiervan bewust zullen worden, en hoe meer ‘Vlaamse reflexen’ ze zouden moeten vertonen. In de crisis die nu al zes jaar duurt hebben ze hun standvastigheid nog niet bewezen – terwijl ze daar alle kans toe hebben gehad. Ik denk dat Vlaanderen genoeg heeft van de gecompromitteerde compromissen. Men kan natuurlijk met het compromis op de vlag de verkiezingen intrekken. Wij weten, maar de partijen beseffen nog niet, hoe verscheurd zo’n vlag daar dan weer uitkomt.

Allemaal Belg

De tweede redenering is die van Open VLD, met name van Bart Somers en Gwendolyn Rutten. Op het eerste gezicht zat hun argumentatie goed in mekaar; ze leek zelfs een voortzetting van de ontgrendelingsprincipes van de Gravensteengroep. Hun vertrekpunt was het bestaande taalrollenconfederalisme, dat ze blijkbaar verwerpelijk vonden. Ze wilden ‘andere meerderheden’ zoeken dan taalmeerderheden – waarmee ze aangaven dat ze af wilden van de taalaanhorigheid als basis van de indeling van het parlement. Men zou  geen meerderheden meer zoeken op basis van taal – en daarmee gaven ze dan weer aan dat ze af wilden van de infame bijzondere meerderheden.  Dat bleek ook uit hun wens de pariteit in de regering af te schaffen – pariteit die immers het sluitstuk van de alarmbellenprocedure vormt. In deze redenering zijn de volksvertegenwoordigers allemaal Belg. Dan hoeven we ook geen grendels en betonneringen meer. Dan kunnen we zelfs een federale kieskring installeren. Vele argeloze toeschouwers vroegen zich dan ook in eer en geweten af of de Open VLD nu een Vlaamse dan wel een belgicistische positie had ingenomen. Het was iets van beide. Het ging om een eerbaar belgicistisch manoeuvre dat de eenheidsstaat België wilde redden, maar dan wel  tegen de zin van de Francofone Belgen in. De dag nadat onze politici hun voorstel aan het land kond hadden gedaan, schreef de Franstalige constitutionalist Hugues Dumont dat de vergrendeling van Vlaanderen voor de Franstaligen niets minder was dan ‘la prunelle de leurs yeux’, hun Belgisch oogappeltje. Beide Vlaamse liberalen deden er dan maar het zwijgen toe, in de hoop dat niemand zich dit ooit zou herinneren. Het is hoogst onwaarschijnlijk dat we van dit voorstel nog iets zullen horen. Allemaal Belg lukt niet in België.

De loop van de geschiedenis

De derde redenering gaat uit van het besef van een dwingend verloop in de geschiedenis van de Belgische configuratie. Ze gaat ook uit van een van de vragen waarbij de Gravensteengroep halt had gehouden, namelijk de vraag waarvan de grendels eigenlijk het symptoom zijn. Het antwoord daarop kan niet anders zijn dan een ‘confederalistisch’ antwoord: er bestaat namelijk geen Belgische natie (meer). Om deze natieloze staat bijeen te houden is men vanzelf aangewezen op wat men consensusfederalisme belieft te noemen (aangeprezen door ongeveer elke krantencommentator die ik een beetje volg) met uitschakeling van de recalcitrante meerderheid als het om communautaire problemen gaat. Vanzelf evolueert de staat dan naar een samenwerkingsfederalisme, dat in feite het Belgisch-confederalisme van de ‘evenwichten’ is. Dat is de eerste beweging in het verloop. De tweede vloeit daaruit voort. Omdat de confederalistische dwangdemocratie het omgekeerde effect sorteert, namelijk meer weerzin in plaats van meer liefde voor de staat, evolueert Vlaanderen onvermijdelijk naar meer autonomie. Omdat de grendels dan toch ‘la prunelle’ in de ogenvan de Franstaligen zijn en blijven, betekent grendels afwijzen automatisch ook België afwijzen. De Franstaligen zelf zijn zich ten zeerste bewust van dit voor hen perverse effect van hun beschermingsmechanismen, maar ondertussen zijn ze te zeer aan het Vlaamse manna verknocht om daaraan nog iets te willen of te kunnen doen. Wat dat betreft zijn de Franstalige liberalen geen haar beter dan de Franstalige socialisten of ecologen of christendemocraten. Om beurten spelen ze de onverzettelijken die er 541 dagen complete standstill voor over hebben om toch maar hun privilegies te behouden – omdat ze maar niet kunnen geloven dat Vlaanderen de staat België op het spel wil zetten. Daarin worden ze natuurlijk gesterkt door de houding van de Vlaamse B-partijen.

Het is een keuze tussen drie mogelijkheden, waarvan er (jammer genoeg) slechts één plausibel lijkt. Deze staat is uitgeleefd, heeft geen project meer, wordt alleen nog wat bijgeschminkt met achterhaalde feodale regalia. Dus moeten we meewerken aan de loop van de geschiedenis die streeft naar de installatie van een land dat wel over een project beschikt.

Zo komen we bij de tweede vraag waarvoor de Gravensteengroep halt heeft gehouden: hoe geraken we van het nefaste, antidemocratische Belgische confederalisme af, en hoe installeren we het Vlaamse confederalisme? Het B-confederalisme zit immers in de Grondwet gebetonneerd, en in hun verachting voor de Vlaamse kiezer hebben de Vlaamse B-partijen de zesde staatshervorming met nog meer beton volgegoten. Ze hebben echter een truuk gebruikt die inspirerend kan werken. De Grondwet mag dan wel ‘geen vodje papier’ zijn, de Vlaamse B-partijen ze hebben hem op zo’n manier bezoedeld dat niemand nog politici au serieux wil nemen die er een beroep op willen doen. De Grondwet werd gereduceerd tot een toverdoos. Ten behoeve van de Franstaligen (lees: op bevel van Philippe Moureaux) hebben deze Vlaamse politici het deksel van deze doos eventjes opgelicht om het dan snel weer te sluiten als de Vlamingen op hun beurt iets in hun voordeel hadden willen wijzigen. Op die manier hebben CD&V, Open Vld en SP.a  ons geleerd dat we, om iets aan de staatsstructuur te veranderen, deze grondwet zullen moeten omzeilen. Er is één instantie die dat kan: het door het Vlaamse volk verkozen Vlaamse parlement, dat met Rest-België op historische gronden (maar niet veel meer)  een grondwettelijk verdrag kan sluiten. Dat vooronderstelt inderdaad – en hier moeten we de voorstanders van een ‘historische’ definitie van confederalisme (namelijk éérst onafhankelijkheid, dàn confederatie) gelijk geven – een prealabele Vlaamse autonomie. De daad die het Vlaamse parlement stelt, geldt dan als zo’n prealabel autonoom moment.

Consequenties van devolutie

Wat hier tot ingewikkelde bespiegelingen aanleiding geeft, is in Groot-Brittannië allang een normaal gespreksonderwerp. Daar heeft men het gewoon over devolutie, defederalisering, autonomie van deelstaten. Deelstatenautonomie heeft zo zijn consequenties. Dat het communautaire probleem in België nu al decennia aansleept komt doordat de ideologen en verdedigers van de unionistisch-federalistische staat deze realiteit maar niet willen inzien. Vier kenmerken van deelstaten vloeien uit hun autonomie voort.

Autonome deelstaten in heel Europa, dus niet alleen Schotland of Catalonië maar ook Vlaanderen, zullen genieten van een onaantastbare territorialiteit. Dat is met de zesde staatshervorming allerminst het geval. Het juridische Brussel-Halle-Vilvoorde (gebetonneerd en vergrendeld) pleegt opnieuw inbreuk op de territoriale integriteit van Vlaanderen – wat nochtans een basisvoorwaarde is  voor pacificatie in de staat. Ten tweede moeten deelstaten (en dus ook Vlaanderen) beschikken over fiscale autonomie. De huidige ‘dotaties’ vormen een ouderwets systeem van 19de-eeuwse natiestaten. De woordkeuze alleen al doet vermoeden dat er meer aan de hand is. Zijn het immers niet de deelstaten die geld ‘doteren’ aan het federale niveau? Wat zou er nu sprake zijn van dotaties van het Brussels-federaal niveau naar Vlaanderen? Om het nu even in een andere beeldspraak te stellen: de fiscus moet er zijn voor ons, en door ons, en met ons, en in ons. Ten derde moet de schaal van de herverdeling, van de redistributie, van de hele sociale zekerheid, de schaal zijn van de gedevolueerde regio, van de geconfedereerde entiteiten. Morele bezwaren zoals die vanuit belgicistische hoek worden ingebracht, zijn hier niet op hun plaats. En tenslotte  maakt een confederatie naar Vlaams begrip ook confederaties mogelijk met andere ‘entiteiten’ dan Wallonië. Er zijn heel wat regio’s in onze onmiddellijke omgeving  met wie een confederatie veel vriendschappelijker zal verlopen dan met mensen die ons bestaan of onze grenzen niet eens erkennen – Pas-de-Calais is daar bijvoorbeeld een van. Wallonië moet zich daarover dringend bezinnen.

We staan voor een drieweg. Van de drie wegen die we zouden kunnen inslaan is er alvast een die naar de continuering van de huidige impasse leidt: die van het compromis op het compromis, van de vergrendeling der grendels. De tweede weg, die van het allen-Belg, wordt afgeblokt door de Franstaligen en door diegenen die de mond vol van België hebben. De derde weg is die van Vlaamse autonomie, confederaal of niet.

Wie maakt deze keuze?

Dit is de laatste 11 juli voor de cruciale verkiezingen van mei 2014. Stel dat de Vlaamse B-partijen het bij hun B-confederalisme houden en het V-confederalisme blijven afzweren: naar welk niveau zal de kiezer hen dan het best afvaardigen? Op welk niveau zijn ze op hun plaats, het regionale, het federale, of het Europese? Op alle niveaus, of misschien op één of twee ervan? Of, anders uitgedrukt, waar veronderstellen we dat ze ons naar best vermogen zullen vertegenwoordigen en onze belangen verdedigen?

Is het raadzaam op de Vlaamse B-partijen stemmen voor het federale parlement? Ik dacht het niet, want ofwel zijn deze partijen  daar vanwege de grendels toch van geen nut, ofwel is het federale niveau waarop ze zetelen rijp voor afbraak. Betonmoe. Met de vergrendeling zijn er op de keper beschouwd geen volksvertegenwoordigers meer nodig. Wanneer ze daar toch zetelen willen ze sowieso niets liever dan federale kieskringen invoeren en verkiezingen laten samenvallen.

Is het raadzaam om voor de Vlaamse B-partijen stemmen voor het Europese parlement? Dan stelt zich de vraag: wat gaan die Vlaamse B-partijen in Europa vertellen? Dat het Vlaamse volk in zijn geheel ‘nationalistisch’ en xenofoob is? Dat Vlaanderen in ‘de jaren dertig’ is blijven steken? Dat Vlaanderen de Franstaligen onderdrukt? Dat de taalgrens en de taalwetten onderdrukkende mechanismen zijn? Verhofstadt is een van die Euro-parlementairen die geen enkele kans laten voorbijgaan om Vlaanderen in een kwaad daglicht te stellen. Gaan we deze mensen steunen in hun streven om Vlaanderen ongedaan te maken?

Is het ten slotte raadzaam om op ze te stemmen in het Vlaams parlement? Ik dacht het evenmin, want in laatste instantie geloven ze daar niet in, net zoals ze eigenlijk van geen 11 juli willen weten. Daarvan heeft deze week vooral de Open VLD openlijk blijk gegeven. Ze hebben eigenlijk niks met Vlaanderen. Met hun huidige belgicistische verkiezingsdiscours lijken ze wel spijt te hebben dat het bestaat. Als neo-unitaristen willen ze dit Vlaanderen geen homogene bevoegdheden verlenen. De Vlaamse resoluties willen ze nog altijd niet uitvoeren, laat staan verdedigen. Ze willen dat Vlaanderen voor heel België blijft betalen, en heel graag willen ze wetten uitvaardigen die Vlaanderen verhinderen de rekening te vragen van deze al te dure tractatie. En vooral willen ze dat Vlaanderen betaalt voor bevoegdheden die het niet heeft gekregen. Dat is hun definitie van samenwerkingsfederalisme, en ze willen vooral niet dat we daar vragen bij stellen. 

België heeft geen project meer. Het Belgische confederalisme is een dwangstructuur dat vooral veel moet verhinderen. Het Vlaams gedefinieerde confederalisme daarentegen is een toekomstgericht project dat veel mogelijk maakt.

Hoe men het ook bekijkt, de regeringsonderhandelingen van 2007 tot 2011 duurden zo lang als ze geduurd hebben, omdat het gehele Vlaamse politieke landschap inbeukte op de achterhaalde structuren van deze Belgische staat. Op vele momenten waren alle Vlaamse politieke partijen geïmpliceerd in deze strategie. Mijn stemadvies geldt dus alleen voor als deze Vlaamse B-partijen in hun boosheid volharden. Ze zouden opnieuw moeten beseffen dat wie in Vlaanderen wordt verkozen, voor Vlaanderen moet opkomen. Daarom is dit een oproep tot de ware Vlaamse liberalen, de ware Vlaamse  socialisten, de ware Vlaamse christendemocraten en de ware Vlaamse groenen, om ermee op te houden hun eigen waardevolle ideologie te laten verwateren tot de bloedeloze gedachtenloosheid van een Nieuw-Belgische Alliantie zoals Marc Eyskens die voorstelt, en waar nog alleen de ersatz-ideologie van het belgicisme heerst. Dit is een oproep om ermee op te houden, hun ideologie te verpanden aan een vermolmde staatsstructuur.

Deze partijen hoeven slechts een antwoord te formuleren op de simpele vraag: waar, denkt u, dat de democratie zich afspeelt? De vraag is eenvoudig, het antwoord kan helder zijn. Wie de plaats van de democratie weet te bepalen, weet ook hoe te handelen. Er zijn belangrijke politieke stromingen die in Vlaanderen bedroevend slecht vertegenwoordigd zijn in vergelijking met hun Europese scores. Telkens weer komen liberalisme, socialisme en christendemocratie zwaar gehavend uit hun hardnekkige keuze voor een uitzichtloze therapie van België. De keuze hoeft niet zoals nu te zijn: Vlaanderen tegen deze ideologieën of politieke stromingen. De juiste democratische keuze kan niet anders zijn dan: voor of tegen deze politieke stromingen binnen Vlaanderen. Laat ons allen samen terugkeren tot deze normale verhoudingen. En laat het feest dan maar beginnen.

 

Varianten op deze tekst werden uitgesproken op de 11 juli-vieringen van 2013 in Hove, Haaltert, Oudenaarde, Ekeren en Bilzen. Op uitnodiging van de N-VA-schepen had de auteur deze gedachten ook willen ontwikkelen op de 11 juli-viering in Kortrijk. De Kortrijkse burgemeester heeft er persoonlijk anders over beslist en heeft de uitnodiging laten afzeggen. Begrijpelijk voor iemand die de zesde staatshervorming als een stap vooruit voor Vlaanderen beschouwt.

Vindt u dit artikel informatief? Misschien is het dan ook een goed idee om ons te steunen. Klik hier.>

 

Categorieën

Jean-Pierre Rondas was tot 2011 radiomaker bij Klara (VRT) met de interviewprogramma’s Wereldbeeld en Rondas. Publiceerde 'Rondas’ Wereldbeeldenboek' (2006). Als stichtend lid van de Gravensteengroep redigeerde hij 'Land op de tweesprong. Manifesten ter ontgrendeling van Vlaanderen' (2012). In 2014 verscheen 'De hulpelozen van de macht'.

Commentaren en reacties