JavaScript is required for this website to work.
post

Hebben consumenten in kleinere taalgemeenschappen rechten?

Matthias Storme2/3/2018Leestijd 3 minuten
Indo-Europese talen gesproken in Europa

Indo-Europese talen gesproken in Europa

foto © Wikipedia/Hayden120

Als we de logica van het Europees consumentenrecht doortrekken naar taalrechten, krijgen kleinere talen betere bescherming.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

In de loop van de voorbije decennia vonden er in het recht van alle Europese landen grondige wijzigingen plaats door de invoering van dwingende regels ter bescherming van zogenaamde zwakkere categorieën van personen. De belangrijkste voorbeelden zijn het arbeidsrecht, waarin de werknemer beschermd wordt tegen de werkgever, en het consumentenrecht, waarin de consument beschermd wordt tegen de professionele wederpartij. Een van de grondbeginselen van de Europese Unie is overigens het garanderen van een hoog niveau van consumentenbescherming (zie bijvoorbeeld art. 38 Handvest van grondrechten).

Europees recht

Daarnaast werd ook in vele verhoudingen tussen burgers onderling een discriminatieverbod ingevoerd. Dat verbod geldt echter slechts in één richting: aanbieders van goederen of diensten en werkgevers mogen niet discrimineren in hun keuzes. De afnemers en werknemers zijn daardoor in hun keuze niet beperkt. Het Grondwettelijk Hof (arrest van 12 februari 2009) billijkte dit onderscheid door te stellen dat in die verhoudingen het de aanbieder of werkgever is die zich in een machtspositie bevindt. Dat verschil in behandeling wordt verantwoord door de machtspositie, in feite of in rechte, die de eerstgenoemde categorie van personen op de markt van goederen en diensten inneemt en die haar, meer dan de laatstgenoemde categorie, in de gelegenheid stelt om te discrimineren. Het feit dat in bepaalde soorten verhoudingen de ene partij altijd geacht wordt sterker te staan dan de andere (zonder dat dit in concreto moet worden nagegaan) rechtvaardigt dus een uitvoerige bescherming van de typisch zwakkere partij.

Taalverhoudingen

Wat als we die redenering nu ook eens zouden toepassen op taalverhoudingen? Bij conflicten tussen talen of inzake taalgebruik is er immers ook altijd een taal die typisch in een machtiger positie staat dan de andere. De toepassing van dezelfde redenering zou dan betekenen dat de kleinere taal in zo’n conflict beschermd wordt. Op die gebieden waar zo’n bescherming geldt, is het dan enkel de spreker van de kleinere taal die een keuzevrijheid heeft.

Dit is een heel andere redenering dan diegene die aan de grondslag ligt van het zogenaamde Minderhedenverdrag van de Raad van Europa (1995). Dat houdt géén rekening met de algemene machtspositie van de talen in kwestie. Dat gebeurt met name wel in de Verklaring van Barcelona van 1996 (Universele verklaring inzake taalrechten) en het daarop voortbouwende Manifest van Girona van 2011. Daarin gaat het veeleer over de collectieve rechten van taalgemeenschappen, onder meer op een territorium waarin hun taal als de — of minstens een — officiële taal gebruikt wordt, zoals het onderwijs. De beste manier om een minderheid te beschermen is in het algemeen inderdaad een territoriale autonomie (wat niet wil zeggen dat die oplossing altijd en in alle omstandigheden de beste is).

Taal heeft ook haar rechten

Dat spoort ook met de Europese regels inzake consumentenbescherming in grensoverschrijdende situaties. De basisregel (te vinden in art. 6 van de zogenaamde Rome-I-Verordening inzake toepasselijk recht en art. 17-18 van de Brussel-I-Verordening inzake rechtsmacht) is dat in die gevallen een consument niet kan beroofd worden van de bescherming die hij thuis geniet. Dat geldt niet meer wanneer de consument zelf het initiatief neemt om naar een ander land te trekken en daar goederen of diensten te kopen. Dan gelden de lokale regels. Zo ook moeten de taalrechten van de kleinere taalgemeenschap beschermd worden bij taalconflicten, tenzij een taalspreker zich buiten het territorium van die taal begeeft. In de eigen streek moet die voorrang behouden, of het nu gaat om het Nederlands tegenover het Frans of Engels, het Catalaans tegenover het Castiliaans Spaans, het Corsicaans tegenover het Frans, en dit ook wanneer die vanuit een ander taalgebied wordt aangesproken.

Wanneer dit soort bescherming normaal wordt gevonden wanneer het over de materiële behoeften van het dagelijks leven gaat, geldt dat dan niet nog met meer recht wanneer het gaat om iets wat voor ons mens zijn zo bepalend is als de taalbehoeften?

(Deze tekst verscheen eerder in Grondvest, het maandblad van de VVB)

Matthias Storme liep school aan het Sint-Barbaracollege in Gent (Grieks-Latijnse) en studeerde rechten en wijsbegeerte in Antwerpen, Leuven, Yale, Hamburg en Bologna. Als student was hij actief in o.a. het KVHV, nadien in onder meer het VVA en ANV en voorzitter van het Overlegcenrum van Vlaamse verenigingen (1996-2000). Professioneel is hij hoofdzakelijk hoogleraar rechten aan de KU Leuven en daarnaast advocaat in Gent. Hij publiceert in Doorbraak sedert begin 1999.

Commentaren en reacties