JavaScript is required for this website to work.
post

Beccaria, Cliteur et les autres

De doodstraf. Waarover men niet spreekt (3)

Wim van Rooy20/3/2018Leestijd 6 minuten

In het derde deel van zijn essay schetst Wim van Rooy de ideeëngeschiedenis van de doodstraf.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

Een debat over de doodstraf bestaat vandaag nauwelijks en mocht men het entameren, dan vliedt meteen alle rationaliteit uit de grijze cellen. Stel dat men het eens zou willen hebben over de overweging dat de doodstraf in welomschreven gevallen moet kunnen worden uitgevoerd: dan gaan alle hekken van alle dammen, het wordt de zondvloed van het denken. En waar is dan die zo geprezen Verlichting met zijn opgave een vrije en rationele geest te worden met volle vrijheid van spreken? Direct vliegen dan de onschuldigen op death row in de VS je om de oren (alsof we dat argument niet zouden kennen). Laten we uit balorigheid dus even bij de doodstraf verwijlen.

De afschaffing van de doodstraf: korte geschiedenis

De doodstraf is pas vanaf het midden van de achttiende eeuw een heuse ethische casus geworden, met het verschijnen in 1764 van Beccaria’s Dei delitti e delle pene. Dit boek tegen de doodstraf was het resultaat van zijn vele bezoeken aan de Milanese gevangenissen. Hij werd er (als katholiek!) getroffen door de vele onrechtvaardigheden, de vaak irrationele beschuldigingen (hekserij bijvoorbeeld), de grilligheid van de rechters en de soms immense wreedheid van de straffen. Wat de bewonderaars van Beccaria er zelden bij zeggen is dat hij zich later van de Verlichting afkeerde en dat volgens hem de doodstraf soms toch geoorloofd was, bijvoorbeeld voor iemand die de staat in gevaar brengt (ik denk vandaag aan moslimterroristen).

Ook was Beccaria voor dwangarbeid en slavernij, ‘voor de verlaging van de mens tot lastdier’, maar deze soort anti-Kantiaanse instrumentalisering van de mens zien Beccaria’s bewonderaars niet eens. Die vinden Kant een onmens omdat hij voor de doodstraf was! De Nederlandse rechtsfilosoof Paul Cliteur heeft eens opgemerkt dat Beccaria, afgaande op bepaalde van diens uitspraken over uitermate wrede strafmethodes die in de plaats van de doodstraf moesten komen, de doodstraf zélf misschien te licht achtte. Dat zou zomaar kunnen, zoals journalisten zoiets vandaag uitdrukken.

Diderot en Rousseau

Ook de schrandere Diderot had vragen bij de zogenaamde menselijkheid van Beccaria. Hoe dan ook: de ‘Beccariaanse’ toon was gezet en werd wat later door de invloed van Rousseau alleen maar verhevigd. Volgens deze filosoof werd de mens door de maatschappij corrupt gemaakt. Daaruit volgde op den duur het zielige vertoon van de misdadiger als slachtoffer. Werd de crimineel in de eeuwen ervoor voor een minuscuul en vaak belachelijk vergrijp opgehangen of gevierendeeld, dan werd hij petit à petit en gaandeweg op een heel andere wijze benaderd en kwam het slachtoffer bijna op de tweede plaats.

Het lijkt erop alsof de empathie met het slachtoffer gewoon was overgegaan op de dader, een merkwaardig verschijnsel. Schatten criminologen dat er van de tijd waarin Jezus leefde tot aan de twintigste eeuw 19 miljoen mensen wegens triviale vergrijpen zijn geëxecuteerd (Steven Pinker, die als linkse wetenschapper in 2002 fel aangevallen werd omdat hij in de nature-nurture discussie komaf maakte met de gevaarlijke idee dat de mens tabula rasa geboren zou worden en dat opvoeding de mens vormt: het is dé opening naar sociaal constructivisme), dan ziet het ernaar uit dat de compassie met de dader nu zo groot is geworden dat er voor het slachtoffer weinig overblijft en dat alleen de broodwinning van de therapeutische wereld verzekerd is. Gerrit Krol, die nog aan bod komt, had het ook al opgemerkt.

Toergenjev en Dostojewski

Auteurs als Toergenjev pleitten in de negentiende eeuw voor een radicale afschaffing: in zijn memoires beschrijft de Russische romanschrijver vanop de eerste rij de ‘guillotinering’ in 1870 van de aartscrimineel Troppmann, die een gezin van acht personen had uitgemoord (Massacre de Pantin). Ook heel wat Franse auteurs volgden het proces, Lautréamont alludeerde er later op in zijn Poésies en Bakoenin schreef erover in zijn God en de Staat (1871).

Toergenjev doet op een erg plastische en lugubere wijze verslag van wat er dan precies gebeurde en verhaalt met walg hoe een uitzinnig krijsende menigte ’s nachts al aanwezig was om niets te moeten missen. Dat voorval gaf voor de Russische auteur van Vaders en Zonen (een roman met veel aandacht voor het Russische nihilisme) de doorslag. Dat schreef hij aan zijn vriend Pavel Annenkov.

Dostojewski, die zelf voor een (schijn)vuurpeloton had gestaan, vond Toergenjev maar een slapjanus — en daar merkt men al het verschil tussen een suïcidaal humanisme in nucleo (Toergenjev) en het profetische realisme van Dostojewski. Want nogmaals en ten overvloede: Troppmann had een gezin van acht personen uitgemoord, daarover bestond niet de minste twijfel. De therapeutisering van de samenleving heeft er echter toe geleid dat ook dit soort criminelen op vormen van begrip en compassie kunnen rekenen en dat de slachtoffers vaak verweesd en onbegrepen achterblijven.

De Verlichters zelf

De oprichters van de republiek in de Verenigde Staten zagen dan weer geen graten in de doodstraf, en dat is in bepaalde staten zo gebleven. Japan, dat toch als beschaafde natie te boek staat, en Singapore passen ze nog toe, zij het dat men aan de voltrekking ervan weinig ruchtbaarheid geeft. Maar hoe nu dachten de ‘Verlichters’ erover? In zijn algemeenheid: het was voor hen geen kwestie, maar afgaande op hun werk kan men toch geredelijk stellen dat velen onder hen niet echt afkerig waren van de doodstraf.

Spinoza, die zich niet expressis verbis over de doodstraf uitsprak, weidt in zijn ideeën over de Romeinse geschiedenis uit over Manlius Torquatus, een Romeinse veldheer die zélf zijn zoon voor de ogen van de soldaten executeerde omdat hij ongehoorzaam was geweest aan het gezag (laesio majestatis). Spinoza schrijft goedkeurend dat Manlius Torquatus geëerd en geprezen werd omdat bij deze commandant het heil van het volk (salus populi) zwaarder woog dan de ‘pietas’ jegens zijn zoon. In het belang van het vaderland moest en moet er dus keihard worden opgetreden!

Diderot en d’Alembert schrijven ongeveer hetzelfde in hun Encyclopédie, steunend op onder meer Montesquieu’s Esprit des Lois: doodstraf alleen voor de zwaarste misdrijven, wanneer iets gezien werd als aanslag op de samenleving en als verstoring van de rechtsorde. Deze denkers billijkten de doodstraf ook omdat er geen recidive meer kan worden gepleegd. Interessant is ook dat Beccaria’s argumenten tegen de doodstraf niet in de Encyclopédie werden overgenomen!

Dat de doodstraf niet afschrikt, een van de thesissen van Beccaria (hoofdstuk 16 uit Dei delitti), is ook een van de argumenten die vandaag nog worden gebruikt. Een en ander kan misschien wel kloppen (al is dat empirisch moeilijk te achterhalen), maar is totaal irrelevant. Immers, zoals al gezegd, degene die geëxecuteerd wordt zal niet meer recidiveren en zal geen slachtoffers meer maken, wat de straf in fine menselijk maakt en de moordratio kleiner. Maar toch blijft er de assumptie van de moreel arrogante betweter: wie redelijk is kan niet voor de doodstraf zijn, case closed. Wat moeten Kant & co toch verdwaalde geesten zijn geweest!

Locke en Kant

Locke was voor de doodstraf. En Kant? Die was voor omdat hij de autonomie van de mens au sérieux nam: iedereen, incluis de moordenaar, is verantwoordelijk voor zijn daden. Het is alsof men de Franse romanschrijver, vriend van Sartre en ex-crimineel Jean Genet bezig hoort! Die ging ervan uit dat de dief kiest voor het ‘diefschap’, het is de Sartriaanse gedachte in actie. Hier en daar schemert bij Kant iets door van een verzachte lex talionis-gedachte: oog om oog, tand om tand. Het is een oudtestamentische opvatting die vandaag in de westerse wereld volkomen verlaten werd, en dat is jammer, want de maatschappij heeft recht op ‘rechtzetting’, op Girards zondebok, zo nodig.

Dat wraak als emotie in een slecht daglicht staat, is begrijpelijk en dat een utilitarist als Jeremy Bentham ‘wraak’ helemaal door rationaliteit wilde vervangen, is lovenswaardig. Emoties echter kunnen niet altijd rationeel worden verankerd of ingebed, want het gevaar bestaat dat ze in een veel wredere vorm terugkomen en gewelddadig opborrelen vanuit een gevoel van hevige frustratie. Het verhindert zeker niet dat wraakgevoelens uiteindelijk ook via de doodstraf rationeel gekanaliseerd kunnen worden.

Welke vorm een maatschappij als ‘rechtzetting’ tegenover het aangedane leed verkiest, is natuurlijk niet arbitrair. Dat men echter de lex talionis helemaal, altijd en absoluut verwerpt, is zélf verwerpelijk. Er schuilt immers een zekere rechtvaardigheid in. Degenen die menen dat zij met hun hyperethiek moreel hoogstaander zijn en geen wraakgevoelens koesteren of ze zelfs kunnen ‘transcenderen’, geven er blijk van de eigen moral high ground hypocriet te verabsoluteren en de menselijke natuur fanatiek op te schorten. Men zou zelfs kunnen volhouden, en ik heb er in het begin van dit essay op gewezen: het leven van de ware en geharde crimineel of psychopaat is allicht en wat mij betreft minder waard dan dat van het slachtoffer. Ook dat is een morele intuïtie.

Waarom zou men tijdens het Nuerenberg- en Tokyotribunaal trawanten van Hitler, of Eichmann, anders de doodstraf hebben gegeven? Al dan niet natuurrechtelijk gefundeerd. Zouden we vandaag Hitler sparen? Is onze beschaving op zo’n onmenselijke manier ‘beschaafd’ geworden?! Ook ‘progressieven’ als Mulisch en Arendt roerden zich toen niet. Toch wordt het morele keurmerk al meer dan vijftig jaar door het progressivisme verleend, maar veel quality control is er niet op. De tegenpartij wordt immers voorondersteld geen hoogstaande moraal te hebben en een discussie wordt zelfs niet in overweging genomen.

Er wordt – in zijn algemeenheid – al decennia geen enkele ruimte voor tegenspraak gelaten. Dat is vreemd omdat de zogenaamde heiligheid van het leven waarnaar altijd weer wordt verwezen, niet alleen een in principe religieus gegeven is. Dit omdat de christelijke moraal, zoals Nietzsche in zijn Nagelaten geschriften opmerkte, de mens een absolute waarde verleende (in tegenstelling tot zijn onbeduidendheid in de stroom van het worden en vergaan). Maar die zogenaamde heiligheid is ook dubieus en discutabel: wat met oorlog, euthanasie, abortus, en het feit dat die heiligheid zich blijkbaar tot de species ‘mens’ beperkt? Of nog krasser, zoals Paul Cliteur zich afvraagt: beperkt die heiligheid zich tegenwoordig niet tot een ‘heiligheid van leven met een zekere kwaliteit’? Men hoort er immers al geregeld over spreken: einde van een niet-kwaliteitsvol leven moet misschien toch kunnen…

Over de doodstraf dachten de meeste denkers van de Verlichting wel even anders. De enige straf die een moord kan ‘evenaren’ bleef voor Kant de doodstraf, en dat beschouwde hij als een categorische imperatief. Juist door de zwaarste straf op te leggen, meende Kant, eren we de moordenaar als mens. De doodstraf in die kantiaanse zin is dus zeker niet onmenselijk! En ook John Stuart Mill meende wat treiterig dat een dode niet recidiveerde. Wat zouden onze links/groen/rode/liberale denkertjes daarvan zeggen?

Wim van Rooy (1947) is publicist en essayist. Hij is licentiaat Letteren en Wijsbegeerte afdeling Germaanse Filologie en licentiaat Zweedse Taal- en Letterkunde (RUGent, 1971) - bijkomende specialisatie: godsdienstwetenschap. Hij is auteur van o.a. ‘De malaise van de multiculturaliteit’ en ‘Waarover men niet spreekt. Bezonken gedachten over postmodernisme, Europa, islam’.

Commentaren en reacties