JavaScript is required for this website to work.
post

De hongerblokkade van Duitsland, 1915-1919

De eindeloze Eerste Wereldoorlog (5)

Pieter Jan Verstraete25/7/2019Leestijd 5 minuten
In de rij voor wat boter, Berlijn.

In de rij voor wat boter, Berlijn.

foto ©

Na het Verdrag van Versailles was Europa nog steeds in oorlog. Het vijfde en laatste deel van de oorlog-na-de-oorlog-zomerreeks van Pieter Jan Verstraete.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

Na de wapenstilstand van 11 november 1918, was er aan het oostfront in Midden- en Oost-Europa voorlopig van vrede nog geen sprake. De strijd woedde verder. Veel perspectieven waren er niet. De toekomst was onbestemd en angstaanjagend. Bij deze kriskras door elkaar lopende oorlogen kwamen, in de periode 1918-1923, nog eens vier miljoen mensen om het leven; dat is meer dan het totale aantal gesneuvelden van Groot-Brittannië, Frankrijk en de Verenigde Staten samen tijdens de Eerste Wereldoorlog. 

In deze laatste zomerreeks willen we de onmiddellijke naoorlogse situatie beschrijven in achtereenvolgens de Baltische landen, Finland, Polen, Hongarije en Duitsland.

In september 1918 schreef lord Baden-Powell, ‘vader’ van de scoutsbeweging, in het blad Weekly Dispatch onder meer het volgende: ‘De gevolgen van de blokkade zal de criminele Duitse natie pas in de toekomst ten volle te dragen krijgen. Door het gebrek aan de noodzakelijke voedingsmiddelen en vitamines zullen ziektes ontstaan, die zich over heel Duitsland zullen verspreiden. (…) Zonder twijfel zal het Duitse ras hierdoor op termijn verdwijnen. Het geboortecijfer zal teruglopen, en waarschijnlijk zal er rond 1940 enkel nog een Duits ras bestaan dat getekend zal zijn door degeneratie.’

De tijdens de oorlog door de Britten ingestelde zeeblokkade van de Duitse havens bleef ook na de wapenstilstand gehandhaafd, en werd pas na juni 1919, na de ondertekening van het verdrag van Versailles dus, geleidelijk aan opgeheven. Hoewel de geallieerden verklaarden dat het niet in hun bedoeling lag het Duitse volk aan de hongersnood prijs te geven, was de blokkade na 11 november 1918 tot een uithongeringsblokkade uitgegroeid, zonder dat daarbij enig militair strategisch doel gediend werd.

Economische blokkade

Al in oktober 1914 stelden de geallieerden een economische blokkade van Duitsland in. Plannen hiertoe had de Britse marineleiding reeds in 1908 ontworpen. Op hun beurt verklaarden de Duitsers in februari 1915 de wateren rond Groot-Brittannië en Ierland tot oorlogszone. Ook werden hierbij neutrale schepen geviseerd. Dat leidde bijvoorbeeld tot de torpedering van het Amerikaanse schip Lusitania.

Het lag vooral in de bedoeling van de Britten om met hun blokkade de Duitse handel met het buitenland zonder pardon de nek om te draaien. Ook de handel van Duitsland met de neutrale landen kwamen hierdoor in het gedrang. Deze maatregel druiste in tegen alle geldende oorlogsverdragen. Nederlandse en Zwitserse protesten bij de Britse overheid haalden niets uit.

In februari 1917 kondigde de Duitse regering een onbeperkte duikbootoorlog af als antwoord op de verscherpte Britse zeeblokkade van de Noord-Duitse havens. Gevolg was dat de Verenigde Staten met president Wilson aan het roer in april daaropvolgend het Duitse keizerrijk de oorlog verklaarden. Op de achtergrond speelde ook het feit dat Amerika toen al miljoenen dollars aan Groot-Brittannië en Frankrijk geleend hadden, en vreesde dat het geld niet zou terugbetaald worden indien beide landen de oorlog zouden verliezen. Tot in de lente van 1918 bleef die mogelijkheid immers bestaan.

Gevolgen

Na hun oorlogsintrede verklaarde de Amerikaanse overheid dat landen als Nederland voortaan enkel nog maar eventuele handelsoverschotten zouden geleverd krijgen. De Amerikaanse export was voortaan in de eerste plaats bestemd voor de bondgenoten. Meteen nam de Amerikaanse export naar Nederland en onrechtstreeks naar Duitsland drastisch af. Het werd voor Duitsland steeds moeilijker om op economisch vlak het hoofd boven water te houden.

Al tijdens het derde oorlogsjaar, 1916, werden vlees, boter en vetten van dierlijke en plantaardige oorsprong in Duitsland op de bon gezet. Bedroeg het rantsoen vlees in 1916 nog 225 gram per persoon per week, in 1918 was dat gedaald tot 175 gram (bot en been inbegrepen).

De tekorten aan kunstmest en krachtvoer in Duitsland waren toen al dramatisch te noemen. Voortaan waren de boeren voor hun oogsten weer afhankelijk van de weeromstandigheden. In 1918 leidde dat oogsten en melkopbrengsten die ongeveer 30 à 50 procent minder waren dan in 1913. In het najaar van 1916 werd als gevolg van een droog voorjaar en een natte zomer de aardappeloogst een ramp. Amper 30 procent bleek geschikt voor consumptie en zelfs dat percentage bestond uit snel rottende aardappelen die absoluut niet geschikt waren voor bewaring. Als alternatief werd toen gekozen voor koolrapen, die elke dag in allerlei vormen op de stedelijke menu’s prijkten. Tot walgens toe.

Koolraapwinter

Door de blokkade van de havens werd de winter van 1916-1917, ook wel ‘koolraapwinter’ genoemd, voor de Duitse bevolking in de steden een van honger, koude en duisternis. De aanvoer van steenkool was ook drastisch verminderd. Vooral ook omdat veel mijnwerkers aan het front verbleven en het treinverkeer in de eerste plaats voor het front bestemd was. Daarnaast was er ook slecht onderhoud en winterse omstandigheden die het transport bemoeilijkten.

Het kolengebrek leidde tot elektriciteitsgebrek. Hierdoor konden de huizen slechts gedurende enkele uren per dag van elektriciteit voorzien worden. Een reglement bepaalde dat de Duitse stedelingen zich slechts op vier dagen in de maand een bad konden permitteren. Gevolg was dat de dagelijkse hygiëne in een mum van tijd te wensen overliet. Vooral kinderen leedden hieronder. Grote groepen leden aan schurft, ongedierte en steenpuisten. Extra deprimerend was dat 1916 geen overwinningen opgeleverd had. Integendeel. ‘Verdun’ en de ‘Somme’ hadden tot extra hoge verliescijfers geleid.

In de loop van 1917 vielen de rantsoenen terug tot niet meer dan dagelijks 1100 tot 1200 calorieën. Voor de allerbehoeftigsten werden gaarkeukens ingericht. Om eventjes te vergelijken. Tegenwoordig bedraagt de aanbevolen hoeveelheid energie per dag voor een volwassen vrouw 2100 calorieën en voor een volwassen man 2900.

Op het einde van 1918 –de oorlog aan het Westfront was toen al voorbij– werd de vleesconsumptie per hoofd per week verminderd tot 135 gram. In 1913 bedroeg dat nog een kilo per hoofd. Volle melk was slechts beschikbaar voor kinderen tot zes jaar. Daarna in steeds kleinere hoeveelheden vermengd met water of koolraapvocht. Een man van 72 kilo in 1913 woog in 1918 nog maar 59 kilo. Ziektes als tuberculose, longontsteking en kraamvrouwenkoorts namen opnieuw toe.

Honger als pressiemiddel

De sterfte onder zuigelingen, kleuters en kinderen tot vijftien jaar steeg met 55 procent vergeleken met 1913. De terugloop van het aantal borelingen tijdens de Eerste Wereldoorlog wordt door demografen geschat op vier miljoen; drie miljoen te wijten aan de afwezigheid van de gehuwde militairen, en een miljoen aan de ondervoeding van de toekomstige moeder vanwege de blokkade.

Duitsers die hoopten dat met de wapenstilstand ook de blokkades van de havens zouden verdwijnen, zagen hun verwachtingen in rook opgaan. Het tegendeel was waar. De versperringen werden tot midden maart 1919 nog versterkt. Britten en Fransen wilden hierdoor de druk op de Duitsers nog verhogen opdat aan alle geallieerde verlangens zonder protest toegegeven zou worden. Aan de overwinnaars worden overigens geen kritische vragen gesteld.

Het gevolg was dat de bevoorrading van de bevolking in het voorjaar van 1919 slechter dan ooit was. Ten dele was dat te wijten aan de Fransen die al in november/december 1918 van de Duitsers eisten dat ze onmiddellijk 500 locomotieven en 19.000 wagons leverden.

Duitse runderen

Pas na de ondertekening van ‘Versailles’ verbeterde de situatie zich heel geleidelijk aan voor de Duitse bevolking. De oorlogsneutrale landen, gevolgd door de Amerikanen, leverden weer volop goederen aan Duitsland. Het land had nog steeds de reputatie een goede betaler te zijn.

Nog geruime tijd bleef het tekort aan dierlijke vetten (‘Kein Fleisch und kein Fett’) bestaan. Vooral Frankrijk had gestaan op de eis dat 140.000 gezonde Duitse runderen binnen het half jaar na de ondertekening van ‘Versailles’ dienden te worden uitgeleverd.

In totaal kostte de vooral Britse zeeblokkade van de Duitse havens aan 562.796 burgers het leven; bejaarden, zieken, vrouwen en kinderen werden het slachtoffer van deze uithongeringspolitiek. Een onbekend aantal liep blijvend gezondheidsletsel op. Sommigen zoals de Duitse socioloog en professor (universiteit Bremen) Gunnar Heinsohn bestempelen de Britse zeeblokkade als een oorlogsmisdaad waarvoor het nooit veroordeeld werd. Vae victis is van alle tijden.

Pieter Jan Verstraete (1956) is bibliothecaris in Kortrijk maar wijdt zich al zijn hele leven aan de geschiedschrijving van de Vlaamse Beweging. Hij is de biograaf van o.a. Hendrik J. Elias, Odiel Spruytte, Reimond Tollenaere, Leo Vindevogel en tientallen militanten uit de Vlaamse Beweging. Momenteel werkt hij aan een monumentale biografie van Staf De Clercq.

Commentaren en reacties