fbpx


Cultuur, Europa
eten

De kermis der letteren

Dagboekaantekeningen (82)



Donderdag 2 februari We zijn dus overgestoken naar het vasteland, dat met middelpuntvliedende kracht draait om de roestige naaf Brussel. Maar om te beginnen bezocht ik de uitgeverij aan haar gracht, waar ik onmiddellijk bij binnenkomst tien exemplaren van mijn boek zag, tien bloedrode omslagen met de kop van keizer Frans-Jozef, geschilderd door Koen Broucke, die op een plank achter de receptionist op een rij stonden, een papieren detachement van mijn ik. Vertederd nam ik zo’n boek in mijn handen,…

Niet ingelogd - Plus artikel - log in of neem een gratis maandabonnement

U hebt een plus artikel ontdekt. We houden plus-artikels exclusief voor onze abonnees. Maar uiteraard willen we ook graag dat u kennismaakt met Doorbraak. Daarom geven we onze nieuwe lezers met plezier een maandabonnement cadeau. Zonder enige verplichting of betaling. Per email adres kunnen we slechts één proefabonnement geven.

(Proef)abonnement reeds verlopen? Dan kan u hier abonneren.


U hebt reeds een geldig (proef)abonnement, maar toch krijgt u het artikel niet volledig te zien? Werk uw gegevens bij voor deze browser.

Start hieronder de procedure voor een gratis maandabonnement





Was u al geregistreerd bij Doorbraak? Log dan hieronder in bij Doorbraak.

U kan aanmelden via uw e-mail adres en wachtwoord of via uw account bij sociale media als u daar hetzelfde e-mail adres hebt.








Wachtwoord vergeten of nog geen account?

Geef hieronder uw e-mail adres en uw naam en we maken automatisch een nieuw account aan of we sturen u een e-mailtje met een link om automatisch in te loggen en/of een nieuw wachtwoord te vragen.

Uw Abonnement is (bijna) verlopen (of uw browser moet bijgewerkt worden)

Uw abonnement is helaas verlopen. Maar u mag nog enkele dagen verder lezen. Brengt u wel snel uw abonnement in orde? Dan mist u geen enkel artikel. Voor 90€ per jaar of 9€ per maand bent u weer helemaal bij.

Als "Vriend van Doorbraak" geniet u bovendien van een korting van 50% op de normale abonnementsprijs.

Heeft u een maandelijks abonnement of heeft u reeds hernieuwd, maar u ziet toch dit bericht? Werk uw abonnement bij voor deze browser en u leest zo weer verder.

Uw (proef)abonnement is verlopen (of uw browser weet nog niet van de vernieuwing)

Uw (proef)abonnement is helaas al meer dan 7 dagen verlopen . Als uw abonnementshernieuwing al (automatisch) gebeurd is, dan moet u allicht uw gegevens bijwerken voor deze browser. Zoniet, dan kan u snel een abonnement nemen, dan mist u geen enkel artikel. Voor 90€ per jaar of 9€ per maand bent u weer helemaal bij.

Als "Vriend van Doorbraak" geniet u bovendien van een korting van 50% op de normale abonnementsprijs.

Reeds hernieuwd, maar u ziet toch dit bericht? Werk uw gegevens bij voor deze browser of check uw profiel.


Donderdag 2 februari

We zijn dus overgestoken naar het vasteland, dat met middelpuntvliedende kracht draait om de roestige naaf Brussel. Maar om te beginnen bezocht ik de uitgeverij aan haar gracht, waar ik onmiddellijk bij binnenkomst tien exemplaren van mijn boek zag, tien bloedrode omslagen met de kop van keizer Frans-Jozef, geschilderd door Koen Broucke, die op een plank achter de receptionist op een rij stonden, een papieren detachement van mijn ik. Vertederd nam ik zo’n boek in mijn handen, 460 pagina’s: ‘Dat ik jou geschreven heb…’ Maar ik bespaar u mijn gemoed, waarvan het volschieten u maar op de lachspieren zou werken.

Geert Mak komt binnen, gevolgd door Jaap Scholten, wiens Kameraad baron ik onlangs heb gelezen; Geert stelt me voor aan Jaap, die lang en vrolijk is: ‘Ah, een onderdaan van de keizer! Hoog tijd dat we elkaar ontmoetten.’ Hij nodigt me bij hem thuis in Hongarije uit, en ik zie ons al een glas palinka heffen, gezeten op de veranda van zijn door everzwijnen belegerde datsja in Széplak. Maar dan arriveert een fotograaf en vervolgens interviewen twee voortreffelijke journalisten ons.

Vrijdag

Om mijn boek te vieren bestelt de uitgeverij voor de betrokkenen — ook Joy is erbij — een rijsttafel bij Indrapura, dat er op het Rembrandtplein in geslaagd is aan Couperus te blijven herinneren, met superieure kelners, in wier rug een nauwelijks waarneembaar buiginkje hun dienend gezag uitdrukt, in wier mondholte het Nederlands zelf in iets eetbaars verandert.

Kommetjes en schotels met subliem lijkenvlees, fijnzinnige groenten, geraffineerde sauzen, details, nuances, nog meer finesse… O ik ben verliefd op rijsttafel. Conversatie, heilwensen, gelach. O ik ben verliefd op deze mensen, die samen een uitgeverij bijdragen aan de beschaving.

Zondag

Ik logeer bij Joy, die voor de laatste maanden van haar werk voor het Europees Parlement een zolderkamer in Ukkel heeft gehuurd. Matras op de vloer. Koffiezetapparaat in het badkamertje. Gekuch van de eigenaar in de verdieping onder ons. Dat gekuch maakt dat we giechelend en ‘Ssst!’ in elkaars oor fluisterend de liefde bedrijven als studenten. Later lig ik naar de nachthemel in het tuimelraam te kijken, denkend aan het beest met de twee ruggen zaliger.

Maandag

Op het Luxemburgplein heb ik afgesproken met Joy. Ik ben te vroeg en wandel rond in de zogenaamde Europese wijk, waar tussen de negentiende-eeuwse straten overal het spiegelglas verrijst. Als je hier je intrek neemt in een hotel, is het de volgende morgen afgebroken.

’s Avonds

Mijn oude vriend Filip (ik had hem lang niet gezien) nodigt me uit voor een etentje in Antwerpen. De dichter Andy Fierens vergezelt ons. We laven ons aan volzinnen. Souper voor drie vrolijke kameraden en de Nederlandse taal. Al bij de eerste gang schuift Lucullus aan.

Gang! Eigenaardig. Ook al heeft deze gang niets met architectuur te maken, ik gebruik het woord en begin meteen door een groot huis te dwalen, dat zich in alle richtingen vertakt, waar hallen, galerijen, corridors naar ondenkbare tussenverdiepingen leiden, trappen onmogelijke bochten maken, omhoogkruipend naar zolderkamers en vlieringen; die beelden dringen zich altijd weer op sinds de dag dat ik als zevenjarige in de ijskoude pastorie in Rozendaal aankwam, waar mijn adem wolkjes maakte, december 1961, 1961… Maar waarom uitgerekend ‘gang’ dit effect heeft, en niet ‘kamer’ of ‘deur’, kan ik u niet zeggen.

Ons maal van vanavond heeft ook nog een andere semantische kant: de beschrijving van het voedsel telt de nodige woorden die ik helemaal niet ken. We eten quenelle van hamachi; we eten knapperig gebakken elfenbil; we eten zeven gangen vol culinaire raadsels — we eten taal.

Donderdag

In De Zondvloed in Mechelen wordt mijn Afscheid van de handkus voorgesteld. We eten vooraf, maar ik krijg geen hap door mijn keel, ik voel me Demosthenes die zijn kiezelstenen probeert door te slikken; ik ben niet nerveus omdat ik moet spreken, mijn onzekerheid betreft de aanwezigen en vooral de afwezigen… na zeven jaar aan de andere kant van de Noordzee draagt misschien een persona non grata mijn naam.

De lieftallige Vé hangt tussen restaurant en boekhandel aan mijn arm en kirt iets ondeugends, waar ik met een half oor naar luister. Boekhandel, je komt dichterbij, avond, je komt dichterbij, succes of mislukking, je komt…

Zorgen om niets. De bovenverdieping van de boekhandel is stampvol; er zitten zelfs mensen op de trap. Wat aardig van je, Koen, wat attent van je, Chris, Jan, Lut, Wim, Zus, Jet, Teun, Gijs… Vé zingt namens de uitgeverij een loflied; ik knik dankbaar. Jeroen De Preter begint me te interviewen, ik klets een uur vol, men schuift aan voor een opdracht; de nering van de onvolprezen Johan Vandenbroucke ondergaat een transformatie in een gedroomde wereld, waar ontwikkelde mensen met een glas in de hand staan te babbelen, een bloedrood boek van mij onder hun arm geklemd…
Mijn uitgever — hartelijk, nonchalant chic, knappe sefardische kop, maar bovenal hartelijk – kondigt een herdruk aan…
(Al deze beletseltekens drukken mijn duizeling uit.)

Zondag

Met Joy naar Oostende. Prinses Clementinaplein 24 is een herenhuis, waar Koen Broucke een kleine tentoonstelling heeft. We hebben elkaar in Mechelen gezien, maar de accolade is die van twee broers die elkaar aan het front onder vijandelijk vuur terugvinden. En Sigrid is er. Onmiddellijk gebeurt wat altijd lijkt te gebeuren: de vrouwen scheiden zich af en praten over vrouwelijke mysteriën, alsof er geen eeuw van emancipatie… Maar wacht, misschien is dat wel hun emancipatie, ze doen wat ze willen en wij hebben geen idee.

Het originele schilderij is hier, mijn boekomslag, de biddende Frans-Jozef tegen een bloedrood dat alleen maar Europa kan voorstellen. Ik voel een materialistisch verlangen, dat au fond een geestelijk verlangen is: ik verlang naar de stofgeworden geest, de verfgeworden geschiedenis. Ik wil iets onbezitbaars bezitten. Het is mijn schilderij! Hoeveel, Koen? Daar moet hij over nadenken, zegt hij, en hij krabt verlegen in zijn krullen.

We tafelen wat af dezer dagen. Vanavond eten we tongetjes in de grote lichte zaal van Thermae Palace; om ons heen propt de bourgeoisie allerlei soorten dood in haar gestaag kauwende mond; achter de ramen marcheren de zuilen van de Koninklijke Gaanderijen voorbij. Later staan we te kijken naar het silhouet van Leopold II, een varken op een paard, hoog boven ons uit de avondlucht gesneden; dankbare Congolezen drommen samen rond de zuil; de hand van een van hen is in 2004 afgezaagd door een actiegroep, verfijnd vandalisme.
‘U was een schoft, sire,’ zeg ik.
‘Jammer dat het zo’n mooi beeld is,’ zegt Koen.
We richten een actiegroep op; we onthoofden Leopold en zetten de kop van Frans-Jozef op zijn schouders; van de Belgische soldaat tussen de Congolezen maken we Joseph Roth.

Maandag

Bezoek aan het atelier van Koen Fillet in Borgerhout. We praten over de rol van fotografie in de schilderkunst. Zoals alle schilders gebruikt Koen foto’s, maar je kunt foto’s naschilderen, zoals Luc Tuymans doet, of proberen ze kwijt te raken in het schilderij, zoals Koen Fillet doet. Hij maakt een paar foto’s van me.

Later eet ik een broodje met Mark Coenen. Ik heb vorige week al ontbeten met Joël De Ceulaer, ik ben de sycofant van de Vlaamse pers.

We praten over zijn Italiaanse huis, tussen de conische heuvels, de met middeleeuwse steen bekroonde heuvels van Le Marche — Elysisch oord! In de tuin laten de zoete druiven zich in mijn mond vallen; ik zie de hagedissen hun schemaatjes op de muren tekenen; de auto is een herinnering aan de toekomst; het matriarchaat bloeit en mama’s adopteren ons in hun restaurant, een uitvergroting van hun schort; de sopranen kwelen, de schilderijen verbeelden een katholieke werkelijkheid, de terrassen zijn bedden waar je verticaal in droomt, de Italianen stallen hun charmes uit; God staat ons een hele week bij…

We lachen. Zijn dode zus kent Anna, ze kunnen het goed vinden samen. De schemering daalt neer. De ontploffingen aan de oostelijke horizon zijn onhoorbaar. We hebben verlof.

’s Avonds

In Etterbeek: de woning van Anastasiya (die gedichten van me in het Russisch vertaalt) en haar man Ronald. Alles aan deze mensen is gastvrij en hartelijk. We eten borsjtsj en paprika met gehakt en nog van alles – vijf gangen… (in vredesnaam, hou op over eten). De zestienjarige dochter heet Serafima; ook een schoolvriendin eet mee. Innemende, opvallend beleefde meisjes, die actief deelnemen aan het tafelgesprek. Het gezin is hartstochtelijk tegen het bewind van Poetin gekant. Recent heeft Anastasiya haar bejaarde ouders in Sint-Petersburg bezocht — vooraf moest ze haar telefoon leegmaken om ieder risico te vermijden.

Serafima is tweetalig en reciteert op mijn verzoek een Russich gedicht. Dan verklaart ze dat ze ook vloeiend Engels spreekt. Ik glimlach en zeg (vriendelijk) dat dit een onder Vlaamse pubers wijdverbreid misverstand is. Het gesprek kabbelt voort. Ronald vertelt over zijn kennismaking met Anastasiya, die toen nog in haar geboortestad woonde: ‘Het lot heeft mij indertijd als wrakhout aan haar voeten laten aanspoelen.’
Ik (vriendelijk) tegen Serafima: ‘Zeg dat nu eens in het Engels?’
En ze lacht, dat intelligente kind lacht en erkent, o Poetin, haar nederlaag.

Woensdag

Jelle. Joke. Rob. Jan en Simone. Joe. Joseph. Frank. Maarten en Anna. Rolly. Chris. Jean Pierre. Jeroen.

Donderdag

Boris…
Boris is recent geopereerd aan huidkanker; een deel van zijn neus is weggesneden, die zal straks worden gereconstrueerd, maar de artsen hebben voor de herstelperiode een soort slurfje van voorhoofdvlees gebouwd, dat naar zijn neus leidt, dit voor de doorbloeding. ‘Ik zie eruit als de elephant man,’ zegt hij; we spreken bij hem thuis af, hij wil niet aangestaard worden door idioten in de door idioten bevolkte openbare ruimte. Zijn voorhoofd is omzwachteld. Hij is met een gueule cassée uit de Grote Oorlog van de kanker teruggekomen.

Vrijdag 17 februari (op de ferry)

Bart. Simon. Frank en Goddie. Max en Yannick. Piet en Mia. Geert en Lies. Maarten. Luc en Hildegard.
Licht in het hoofd van de paardjesmolen op de kermis der letteren — het was alsof ik eindeloos bevriende gezichten voorbij zag flitsen, terwijl zij stilstonden en ik ronddraaide.

Maandag

Het gat in de wereld uit 1993 is mijn eerste serieus te nemen prozaboek — dit boek had dezelfde titel kunnen hebben. Met dat gat bedoelde ik het symbolische, nog in mijn kindertijd nasmeulende gat in het gebombardeerde Rotterdam van mijn ouders. Maar in ons leven is het gat in de wereld de dood van Anna.

Er is een gradueel maar geen essentieel verschil tussen de dood van Anna en de dood van Rotterdam. Het binnenste van alles is een gat en daarmee moet je zien te leven. Rotterdam was makkelijker.

In bed (kan ik niet beter tv gaan kijken?)

Hoeveel lezers begrijpen de verhouding tussen de roman en het dagboek? De roman is enigszins anders van toon: hij werkt voor de goede lezer als een lens waardoorheen je alle mogelijke windingen en synapsen in het dagboek ziet oplichten, als op zo’n hedendaagse hersenscan. Zo ongeveer formuleerde Emile Brugman het. Christopher noemde het een anagram van het dagboek. Ikzelf vind het allereerst een kinderboek voor grote mensen. Ik houd waarschijnlijk van die tijdreizen in mijn Engelse kinderboeken omdat ze het gat ongedaan maken.

Denkend aan mijn boek kan ik niet slapen en niet slapend denk ik aan mijn boek.

Woensdag (Aswoensdag)

Father Owen tekent met zijn dikke wijsvinger een kruisje op ons voorhoofd en dat is dan dat. We zijn sterfelijk. De vraag is waarom de krant niet volstaat om dat besef in mijn kop te rammen; waarom die dikke vinger het duidelijker uitdrukt en mij er tegelijk mee verzoent.

’s Middags

Mail met aanhangsel van Koen Fillet: ‘Ben jij dit?’
In het aanhangsel ontmoet ik mezelf in effigie. De foto is weg. Maar mijn kop irriteert me, dat wil zeggen: hij irriteert me omdat hij zo op me lijkt. Afkeer van mezelf.

Zaterdag

Joseph Roth.
Verbazingwekkend genoeg geniet deze lievelingsschrijver van mijn ouders een grote populariteit. Twintig jaar geleden kenden Emile Brugman en ik hem, maar verder niemand. Ik schreef een stuk over Radetzkymars in de krant; Els Snick, hoogleraar Duits en stichter van het Rothgenootschap, bedankte me vorige week omdat ik als eerste op Roth had gewezen (in werkelijkheid was Emile de eerste, als hoofd van Atlas riskeerde hij zijn uitgeverij met de publicatie van alle romans).

Maar waarom Roth? Waarom niet Mann, Musil, Broch, om bij de Duitse letteren te blijven? (Zweig, goed, maar die schreef met De wereld van gisteren het voorwoord achteraf bij Roths oeuvre.)
Ziehier mijn stoutmoedige propositie: die lezers in wie nog een besef bestaat van het oude Bildungsbürgertum herkennen Roth in een volgende eeuw als de lijkredenaar van Europa.

’s Avonds

Mark Coenen heeft een column aan onze ontmoeting gewijd. Hij prijst mijn boek. Ik ben het wel met hem eens dat mijn stijl goed is.

Dinsdag 28 februari

Een vriend informeert per mail of ik moet zwoegen om het gewenste stilistische effect te bereiken.
Nee hoor, ik schrijf het allemaal neuriënd in een mum van tijd op. Of anders dicteer ik het vanuit de peripatetische kring die ik in de pers heb uitgesleten aan mijn secretaresse.

Benno Barnard

Benno Barnard is een schrijver die meent dat het heden gewoonlijk ongelijk heeft.