JavaScript is required for this website to work.
Multicultuur & samenleven

De kern van poco-denken is victimisme

Bedenkingen bij de politiek correcte hegemonie

Philippe Clerick2/8/2021Leestijd 6 minuten

foto ©

Poco’s zien overal slachtoffers van maatschappelijk onrecht, soms terecht. Het probleem is de overdreven manier waarop ze dat onrecht willen aanpakken.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

Politiek correct, woke, cultuurmarxisme, cancelcultuur … Het zijn allemaal begrippen die elkaar niet volledig dekken, maar wel met elkaar te maken hebben. Ik heb de uitdrukking ‘politically correct’ voor het eerst gebruikt in 1992, in een verhandeling voor het vak ‘Pragmastylistic Competence’ voor professor Van Noppen.

Nu, 30 jaar later, en na het lezen van Policor in de polder van filosoof Sebastien Valkenberg, weet ik nog altijd niet wat de term precies betekent. Is het een mode, een ideologie, een ‘nieuwe kerk,’ een moraal, een cultuur, een kamp, een symptoom, een generatiekenmerk, een geestestoestand, een ‘body of opinion,’ een stand van zaken, een hegemonie? Als het een ‘kamp’ is, behoor ik in elk geval tot een ander.

Mao

Ik gebruik verder de afkorting ‘poco’ voor ‘politiek correct,’ en alle andere vormen van het begrip. De afkorting heeft een denigrerende bijklank, maar het begrip wordt in de regel toch al denigrerend gebruikt. Slechts in de communistische traditie had politiek correct – excuseer poco – een positieve betekenis.

Mao schreef in 1929 een tekst over de verkeerde ideeën binnen de partij waarin hij voortdurend ‘politiek correcte lijn’ en de ‘politiek incorrecte lijn’ tegenover elkaar stelde. De poco lijn dus tegenover de niet-poco lijn.

Oud-linkse boomers

Poco val niet samen met het oude begrip ‘links.’ Veel oud-linkse boomers worden razend van poco uitspraken of praktijken. Omgekeerd zul je onder poco’s weinig syndicalisten van het oude stempel aantreffen. Maar er is wel een verband tussen de twee.

De kern van poco is het victimisme. De maatschappij telt in die visie een groot aantal leden die het slachtoffer zijn van discriminatie: gekleurde mensen, migranten, vrouwen, homo’s, transgenders, jonge mensen, oude mensen, lelijke mensen, mensen met een handicap, gepeste kinderen, onaangepaste leerlingen, zwakke weggebruikers, onbegrepen artiesten …

Het begrip kan worden opgerekt om ook de dieren, moeder aarde, en zelfs de volksgezondheid bij de slachtoffers te rekenen. De meeste niet-poco mensen zijn overigens evenzeer tegen de hierboven geciteerde vormen van discriminatie en zijn evenzeer bekommerd om dierenwelzijn, klimaat en gezondheid.

De poco’s onderscheiden zich echter van de rest door hun bereidheid om discriminatie tegen te gaan met positieve discriminatie en vrijheidsberovende maatregelen te aanvaarden of te eisen. Het gaat hier om een graadverschil. Iedereen aanvaardt wel een of ander verbod, en iedereen aanvaardt wel een of andere vorm van positieve discriminatie.

Extra budget voor gehandicaptentoiletten en financiering van fietspaden door automobilisten zijn, als je wil, ook vormen van positieve discriminatie. Maar rechts, en een deel van traditioneel links, haakt af wanneer quota voor aanwervingen in de plaats komen van objectieve criteria, en wanneer nivellering de standaard wordt zodat iedereen kan meedoen.

Gematigde en extreme vleugel

Zoals veel kampen heeft ook poco zijn extreme en zijn gematigde vleugel. Een redelijk mens als Tom Naegels zal zich geloof ik, desgevraagd, bereidwillig als poco laten omschrijven. Toch zie ik hem geen open brieven ondertekenen die het ontslag eisen van een professor die in een onbewaakt ogenblik een niet-poco grapje maakt. Hij zal eerder een genuanceerd stuk schrijven dat uitlegt waarom niet-poco grapjes gedateerd zijn – een beetje mijn werkwijze.

De kenmerken van het extreme poco-dom, om het zo te omschrijven, zijn dezelfde als die van andere extreme denkwijzen: onverdraagzaamheid, sociale druk, weigering van open debat, dogmatisme, claimen van de wetenschappelijke waarheid, oproepen tot dwangmaatregelen (zoals ontslag en censuur), slinkse netwerking (poco-professoren die ijveren voor het aanwerven van andere poco-professoren), dubbele maatstaven (bijvoorbeeld de verschillende appreciatie van Christendom en Islam) en ga zo maar verder. Niets nieuws onder de zon.

De originaliteit van poco schuilt vooral in het creatieve gebruik van de hysterische overdrijving. Voorbeelden zijn legio: feministische gletsjerkunde, antiracistische wiskunde, een zwarte actrice om Anne Boleyn voor te stellen, Zwarte Piet als symbool voor kolonialisme, het bannen van mannelijke voornaamwoorden, het aanpassen van de woordenschat, het waarschuwen voor Pipi Langkous-boeken, het interpreteren van complimenten of onhandigheden als verborgen racisme, de blinde vlek voor humor en satire, het voorstellen van historisch onrecht als een actueel probleem …

Begrippen als micro-agression, safe space, trigger warning en culturele appropriatie kunnen, geloof ik, alleen in dat licht worden begrepen.

Snowflake of drama queen?

Voor die hysterische overdrijving geeft men twee verklaringen. Enerzijds is er de paradoxale ‘normatieve ophoging’ waar Gabriël van den Brink van spreekt: wanneer de discriminatie afneemt, groeit de gevoeligheid voor de gevallen die overblijven.

Anderzijds zou de verwende generatie sneeuwvlokjes niet meer tegen een stootje bestand zijn. Die laatste verklaring geloof ik maar half. Lichtgeraaktheid kan gemakkelijk geveinsd worden. Het is een misverstand om te geloven dat de drama queen een gevoeliger mens is dan zijn of haar nuchtere buur.

Als je poco breed definieert kun je er van alles bij betrekken: weg-met-kernenergie, weg-met-studentendopen, weg-met-Poetin, weg-met-Trump, leve Europa, leve Palestina … en verder anti-Verlichting, postmodernisme, veganisme, moderne kunst, klimaatbeweging, rookverbod, corona-alarmisme, kosmopolitisme en, bij ons, belgicisme …

Maar als je dat doet, worden de contouren van de groep steeds vager. En je hebt steeds meer vreemde eenden in de bijt, langs beide kanten. Zelf ben ik dan hier en daar ook poco.

Geen mei ‘68

In de Verenigde Staten en elders leeft poco sterk onder de universiteitsstudenten. Maar de beweging onderscheidt zich van die van mei ‘68 door een veel betere verstandhouding met het establishment binnen en buiten de universiteit. Poco-studenten zitten op dezelfde lijn als professoren, academische overheden, toneeldirecteurs, Hollywood, ondernemers van Silicon Valley en nette kranten (en vandaag zijn bijna alle kranten ‘nette’ kranten geworden).

Nog een verschil met mei ’68: in die tijd waren de studenten solidair met de slachtoffers van het systeem ver buiten de universiteitsmuren: de arbeiders aan de lopende band, de uitgebuite boeren in de Derde Wereld. Ze haalden hun motivatie uit borrowed suffering.

Nu zijn er voldoende slachtoffers aanwezig op de campus zelf: studenten van kleur, lbgtq-studenten, alle meisjesstudenten. Zelfs blanke, mannelijke, hetero-studenten kunnen alsnog gratis slachtoffer worden door zich beledigd te voelen door uitspraken en teksten die hun wereldbeeld verstoren of hun gevoelige ziel kwetsen.

Je kunt poco niet gelijkstellen met dé elite. Er zijn zoveel elites, en de meeste zijn weinig homogeen. De hegemonie van poco in de academische en culturele wereld van het Westen valt echter moeilijk te ontkennen. En die hegemonie trekt andere elites aan, zoals onze BLM-gewijs knielende Rode Duivels.

Om het even welke beweging, cultuur of groep die zich moreel superieur opstelt, ontwikkelt een flinke dosis hypocrisie. Dat is een uitgelezen kans voor satirici van verschillend niveau en talent om wild met hun polemisch zwaard in het rond te zwaaien in de hoop af en toe een hoofd af te slaan. Léon Bloy raasde tegen de bourgeoisie, Mencken tegen de bouboisie (de werkende middenklasse), en Sanctorum tegen de verfoeide elite die overal haar lelijke kop opsteekt.

Privé-bedrijven

Als poco zich vertaalt in wetgeving – de antiracismewet bijvoorbeeld – is dat voor een vrijheidsjongen als ik geen intellectueel probleem. Ik ben tégen. Maar het wordt moeilijker als de poco-dwang uitgaat van privé-bedrijven of vrije instellingen.

Mag het vrij onderwijs geen portie poco binnensmokkelen in haar leerplan? Kan een poco–professor in de sociologie niet doceren zoals het hem goeddunkt? Zou een bedrijf aan haar werknemers geen voorwaarden mogen opleggen van geloof, ideologie, kledij of haarsnit?

Als die werknemer niet akkoord gaat moet hij maar een ander bedrijf zoeken. Ik had een grootoom die zijn bakkebaarden hoger moest opscheren van zijn baas. Hij vond dat niet erg. En als de Goede Pers van Averbode alleen katholieken wil aannemen, wie ben ik om daarin tussen te komen?

Zo dacht ik vroeger. Maar nu begin ik te twijfelen. Over de censuur van Facebook en Twitter heb ik eerder al iets geschreven. Laatst las ik een huiveringwekkende getuigenis van een Amerikaanse werknemer die, zoals al zijn collega’s, verplicht werd om deel te nemen aan sessies van diversity, equity and inclusion training.

‘Wij moesten onze diepste gevoelens meedelen … De vrouw die de sessies leidde zei dat we ‘kritische nederigheid’ moesten betonen. Ze duldde geen vragen, want dat kon ‘de vooruitgang van de groep afremmen.’ We moesten zeggen wat we vonden van onze witheid, van onze witte privileges. Sommige mensen zeiden hoe schuldig ze zich voelden en hoe ze zich schaamden. Dat werd aangemoedigd.’

Maoïstische heropvoeding

Die sessies vonden plaats in een staatsinstelling van Vermont. Maar dat soort maoïstische heropvoeding vindt ongetwijfeld ook plaats in privébedrijven. Moeten dergelijke praktijken worden geduld vanwege het recht van de werkgevers om hun bedrijf te runnen zoals zij dat goed vinden? Dat is geen gemakkelijke vraag. Bovendien: hóe zou je zoiets verhinderen?

Een syndicalist zou tegen de sessies kunnen protesteren, maar voor hetzelfde geld is het juist een poco-syndicalist die zulke sessies eist. De staat zou zulke sessies kunnen verbieden, maar voor hetzelfde geld is het de staat die zulke sessies verplicht, zoals in het geval van Vermont. Het zijn in elk geval praktijken die steeds opnieuw moeten worden aangeklaagd, volgens het principe van ceterum censeo (wat belangrijk is, moet vaak herhaald worden). Moedige werknemers kunnen hier het verschil maken.

Philippe Clerick (1955) studeerde romanistiek en germanistiek en is leraar Nederlands. Politiek ongebonden na een extreemlinkse jeugd. Hij houdt een Clericks weblog bij van wat hem te binnen valt over Karl Marx, Tussy Marx en Groucho Marx. En al de rest.

Commentaren en reacties