JavaScript is required for this website to work.
post

De kinderen van de collaboratie

Bij sommigen schijnt toch echt elk historisch inzicht of zin voor proportie te ontbreken.

Johan Sanctorum6/12/2017Leestijd 5 minuten
Cyriel Verschaeve: ‘priester-dichter’ en nationaalsocialist.

Cyriel Verschaeve: ‘priester-dichter’ en nationaalsocialist.

foto © Reporters

‘Kinderen van de collaboratie’: Johan Sanctorum mist een terugkoppeling naar de historische grote lijnen, en een moment van ‘catharsis’.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

De Canvas-reeks Kinderen van de collaboratie, waarin nazaten aan het woord komen van lieden die in de Tweede Wereldoorlog met de Duitsers meededen, loopt naar zijn einde. Zelf zoon van een Oostfrontstrijder, heb ik haar met meer dan gewone interesse gevolgd, maar de hamvraag wat die jonge mannen in ’s hemelsnaam bezielde om ergens in Rusland voor een vreemde mogendheid te gaan vechten en in de modder te creperen, bleef onderbelicht. De zogenaamde kinderen van de collaboratie weten het ook niet, de vaders zijn weinig spraakzaam, de kinderen scheppen hun eigen legendes of blijven steken in anekdotes. Daarom deze korte toelichting vanuit mijn eigen familiegeschiedenis.

Van patriottisme naar incivisme

Er loopt een rechte lijn van de Frontbeweging en het activisme in de Eerste Wereldoorlog naar de collaboratie in de Tweede Wereldoorlog. Maar die lijn is compleet onderbelicht in het programma en is ook een deel van het antwoord op de vraag ‘Waarom deden ze het?’

De kruistocht tegen het ‘goddeloze bolsjevisme’ was zeker een emotioneel motief in diepgelovige katholieke kringen, en anderzijds was er beslist een authentiek fascistische grondstroom in een bepaald deel van de collaboratie, het streven naar een ‘nieuwe orde’ gebaseerd op autoriteit en etnische zuiverheid. Nu klinkt dat bizar, toen was het de dominante tijdsgeest. Daarnaast natuurlijk het puberale testosteron, de uitstraling van het ‘schoon uniform’ en de fascinatie bij jeugdige zielen voor een gedisciplineerd (en toen overal in Europa winnend) Duits leger, ondersteund door opzwepende marsmuziek.

Niettemin, de transitie binnen het flamingantisme, zoals die zich afwikkelt in het interbellum, is een kerngegeven om de collaboratie te begrijpen. En die transitie is er een van Belgisch-Vlaams patriottisme naar ronduit inciviek Vlaams-nationalisme. Mijn grootvader was lid van de Frontbeweging die het Franstalige taalbeleid van het Belgisch leger aanklaagde. De beweging was niet anti-Belgisch of Duitsgezind (sommige activisten, zoals de illustere dichter Paul Van Ostaijen, waren dat wél), maar werd niettemin vanaf 1917 verboden en ging dan ondergronds. De staat zelf herschiep een burgerrechtenbeweging tot staatsvijandige guerilla.

Het is in die sfeer van clandestien verzet dat het idee rijpte dat Vlamingen in deze staat niets te zoeken hebben, tenzij als tweederangsburgers, dienstboden en kanonnenvlees, tout en français. De pathetische mobilisatie-oproep van Albert I in 1914 (‘Vlamingen, gedenkt de Slag der Gulden Sporen’) en de belofte dat er na de oorlog werk zou gemaakt worden van gelijkberechtiging, onder meer via de vernederlandsing van de Gentse universiteit, bleek loze retoriek en zelfs een tamelijk cynische vorm van misleiding. Na de oorlog werd er, in de euforie van de overwinning, zelfs een echte heksenjacht ingezet op leden van de Frontbeweging en flaminganten tout court, wat in sociale uitsluiting en beroepsverbod resulteerde. Met als gevolg: een groeiende haat tegen de Belgische staat en zijn instellingen. De outlaws klitten samen in cafés voor gelijkgezinden (de Vlaamse Huizen), fanfares, verenigingen, solidariteitsfondsen.

De outlaws en de revanche

Het is in die isolationistische sfeer dat de generatie van de twintiger jaren, waartoe mijn vader behoorde, opgroeide. Ex-frontbewegers, dikwijls oorlogsinvaliden, die een gezin stichtten, de eindjes aan mekaar probeerden te knopen als klussers en kleine zelfstandigen wegens het beroepsverbod, en de incivieke fakkel aan hun kinderen doorgaven. In 1919 richtten enkele oud-strijders de Frontpartij op, waaruit in 1933 het Vlaamsch Nationaal Verbond (VNV) zou ontstaan. De IJzertoren in Diksmuide werd hét rituele middelpunt van het snel radicaliserende flamingantisme. Het motto werd van langsom duidelijk: het pad naar Vlaamse onafhankelijkheid zou verlopen via Duitsland en zijn nieuwe regime.

De jeugdafdeling van het VNV, het Algemeen Vlaams Nationaal Jeugdverbond (AVNJ), werd de kweekvijver voor jonge collaborateurs-in-de-dop, en mijn vader was enthousiast lid. Het was dé gelegenheid om uit dat benepen polderdorp Gistel weg te geraken. Er werden reizen naar Duitsland georganiseerd en verbroederingskampen met de Hitlerjeugd ingericht. In november 1942 meldde mijn vader zich als zeventienjarige vrijwilliger voor het oostfront en kwam na een opleiding in de Waffen SS terecht. Hij overleefde het en kwam er na de oorlog van af met vijf jaar gevangenis waarvan hij er drie uitzat.

Een familiegeschiedenis dus, die ergens in de loopgraven van de IJzer ontstond en na de Tweede Wereldoorlog verder rolde via de repressie, nieuwe vormen van sociaal isolement, en heel aparte lezingen van de oorlog door mannen die na de gevangenis een weg zochten door het leven, toch meestal vanuit het eigen grote gelijk en weeral een revanchistische attitude. Die ook op de kinderen werd overgedragen, via een ijzeren gezinsdiscipline.

Het belang van de catharsis

En zo komen we bij het onderwerp van de VRT-serie. Jawel, ook ik heb als broekje in het VNJ rondgelopen en ijverig getrommeld in de muziekkapel. Wat een zekere Wim Claeys, nu cabaretier, over dat VNJ vertelt is onjuist en vermoedelijk een poging om zich witter dan wit te wassen. Ik heb nooit hakenkruisen in de kerstboom zien hangen en we zongen geen liederen uit het nazi-repertoire. Het was gewoon de biotoop van kinderen van ex-collaborateurs die vooral hun ideeën van thuis meebrachten. De leiding hield zich in deze tamelijk op de vlakte. Op mijn twaalfde hield ik het voor bekeken, ik had ondertussen een vertaling van Nietzsches Zarathustra te pakken gekregen en had eindelijk echt zicht op het grote verhaal.

Iedereen rekent natuurlijk op zijn/haar manier met het familieverleden af. Maar lieden die tot op vandaag foeteren over de schande van de naoorlogse repressie begrijp ik niet. De excessen van die repressie zijn volstrekt onvergelijkbaar met de misdaden van het nazi-regime. Ook al ben ik zelf ooit van het atheneum te Deurne gevlogen wegens zoon-zijn-van (de vader van de prefect was Arthur Vanderpoorten, een notoir weerstander), we moeten niet flauw doen: de collaborateurs vochten met goede bedoelingen voor een foute zaak, en geen enkele oud-SS’er moet mij komen vertellen dat de uitroeiing van joden en zigeuners buiten zijn gezichtsveld gebeurde.

Er zijn een paar geïnterviewden die dat met zoveel woorden zeggen, de meerderheid echter wentelt zich in de nostalgische familie-ideologie, met zelfs enkele revisionistische  accenten. Zoals ene Ledy Broeckx, die in haar sappig Antwerps telkenmale haar afkeer van de Belgische staat beklemtoont, ‘omwille van wat die haar familie heeft aangedaan’, maar daarna ook vertelt hoe geweldig haar nonkels zich amuseerden in het interneringskamp voor collaborateurs. Komaan zeg, het is wel tijd dat de kinderen van de collaboratie volwassen worden.

De catharsis is heel beperkt gebleven bij de generatie van de betrokkenen zelf, het is aan de nazaten om afstand te nemen en alles in perspectief te plaatsen. De Canvas-serie heeft zeker haar verdienste, maar ze verzinkt in de anekdotiek die de historische lijnen, het grote verhaal, doet ondersneeuwen. Voor de rest is dit een afgesloten hoofdstuk. Mijn vader is als krasse negentiger een van de laatste overlevenden uit dat tijdperk, de kinderen hebben dat verleden aanvaard én verwerkt én achter zich gelaten.

Testosteron

Is er een gelijkenis tussen de toenmalige oostfrontstrijders en de huidige Syriëgangers? Het ligt ongemakkelijk, maar: ja dus. Het testosteron, het zich laten meeslepen, de aantrekkingskracht van het absolutisme, het geloof in een goede zaak waarvoor men wil sterven, de nederlaag, het revanchisme, het is allemaal zo herkenbaar. De geschiedenis herhaalt zich, dat is onrustwekkend, maar des te meer biedt ze gelegenheid om er lessen uit te trekken. Geschiedenis is met voorsprong het belangrijkste vak in het lager en middelbaar onderwijs. Wie denkt dat ze voorbij is, zou ons wel eens kunnen terug katapulteren naar de prehistorie.

Johan Sanctorum (°1954) studeerde filosofie en kunstgeschiedenis aan de VUB. Achtereenvolgens docent filosofie, tijdschriftuitgever, theaterdramaturg, communicatieconsultant en auteur/columnist ontpopte hij zich tot een van de scherpste pennen in Vlaanderen en veel gevraagd lezinggever. Cultuur, politiek en media zijn de uitverkoren domeinen. Sanctorum schuwt de controverse niet. Humor, ironie en sarcasme zijn nooit ver weg.

Commentaren en reacties
Gerelateerde artikelen

‘Dit is een tijd voor mensen die over grenzen durven nadenken, die grenzen durven stellen en grenzen bewaken’, zegt Mark Elchardus in ‘Over grenzen’. Het werk is ons boek van de week.