JavaScript is required for this website to work.
post

De lat hoog voor talen … in Vlaanderen

Karl Drabbe2/9/2011Leestijd 9 minuten

Vreemdetalenonderwijs moet meer aandacht krijgen. Immersieonderwijs moet kunnen. Hoe doe je dat in Vlaanderen? En kun je überhaupt lessen trekken uit de Waalse aanpak? In het septembernummer 2011 van Doorbraak besteedden we daar al een kritisch stuk aan.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

Onderwijsminister Pascal Smet wist in volle komkommertijd de krantenkolommen te beheersen met de lancering van een talennota voor het Vlaamse onderwijs. Engels wordt belangrijker, en taalbadonderwijs moet kunnen, stelde De Standaard bij de bekendmaking van de nota (27 juli).

De belangrijkste focus in de Talennota 2011 gaat nochtans naar de verwerving van het Standaardnederlands. Vertrekpunt is de diverse samenleving van de 21e eeuw. Taal- en cultuurhomogene scholen en klassen horen definitief tot het verleden. Kennis van het Nederlands is onoverkomelijk om te overleven en te slagen in Vlaanderen. De Talennota speelt dan vooral in op faciliteiten, opvang en stuwing van anderstaligen in een Vlaamse context.

Maar de Talennota omvat ook enkele belangrijke principes rond modernevreemdetalenonderwijs. In de pers werd vooral daarop gefocust – vooral Nederlandstalige Vlamingen lezen Vlaamse kranten – en daarom doen wij dat ook.

Engels eerst?

Vlaamse leerlingen moeten taalcompetent worden in drie talen. Minister Smet zegt in Le Soir dat Vlaamse jongeren drietalig moeten zijn. Hoewel Frans altijd de eerste vreemde taal was in het onderwijs, moet Engels opgewaardeerd worden tot hetzelfde niveau. Niet evident als je weet dat Frans gemiddeld tot twee keer meer lesuren per week heeft dan Engels. En toch staan de leraren Frans al op hun achterste poten. Als je Engels opwaardeert in het secundair onderwijs (en eerder al toelaat in de derde graad van het lager onderwijs), moet Frans meer uren krijgen. ’In de praktijk dreigt het Frans in de verdrukking te komen,’ stelt Claudine De Rockere van de vereniging van leerkrachten Frans. Want Vlaamse leerlingen groeien nu al op in een context waarin Engels zeer actief is. Feit. Want dat verklaart ook hun voorsprong op Franstalige leerlingen, die wel vaker Engels als eerste vreemde taal hebben, maar met drie jaar meer Engels en het dubbel aantal uren per week, heel wat slechter scoren dan hun leeftijdsgenoten aan deze kant van de taalgrens.

Smet wil trouwens niet enkel Engels opwaarderen en van Vlaamse leerlingen drietalige jongeren maken. Hij wil ook dat leerlingen ‘met talenknobbels’ nog vreemde talen leren. De bevoorrechte positie die Duits totnogtoe had – elke aso-leerling krijgt nu Duits in het vierde jaar, en beslist of en in welke mate hij/zij daarmee voortdoet in de derde graad aso – staat echter op de helling. Want Smet laat alle talen toe die nu in de EU officieel erkend zijn – dus ook Litouws of Maltees – én de talen van BRIC-landen (Brazilië, Rusland, India, Chinees). Welke Indiase of Chinese taal dat dan moet zijn, stelt de Talennota 2011 niét voorop. Turks of Arabisch mogen dan weer niét.

CLIL

Ook zet Smet de deur open voor immersieonderwijs of CLIL – Content and Language Integrated Learning. Op wereldschaal is dat vooral voor het Engels ‘big business’. De British Council speelt al jaren in op de nood aan Engelstalige ‘native speakers’ om elders in de wereld zaakvakken – zoals wiskunde, wetenschappen of geschiedenis – in het Engels te doceren. Vooral de vorige minister van Onderwijs, Frank Vandenbroucke, hield de boot hier af. Fientje Moerman, zijn collega Vlaams minister van toen, noemt die nota vandaag ‘verkrampt’ (DS, 27 juli). Enkel sterke leerlingen zouden hiervan profiteren, leerlingen die uit reeds taalrijke en motiverende sociale situaties komen zouden sterker worden. Taalarmere leerlingen uit dito gezinnen worden hiervan de sociale dupe.

Als je dat dan toch organiseert, doe dat dan zo vroeg mogelijk. Voldoende studies wijzen immers uit dat immersie écht werkt bij jonge kinderen, die taal impliciet en intuiïtief aanleren. Taalbadonderwijs werkt beter bij kinderen, dan bij pubers. En Smet laat het immersieonderwijs (in Engels, Frans of Duits) pas toe in het secundair. Maximum één vijfde van het lessenpakket, in één vreemde taal en met de zekerheid van alternatief Nederlandstalig traject. Want het moet een keuze blijven. Een keuze die vooral zal gemaakt worden door gemotiveerde ouders die al kinderen-met-een-voorsprong hebben. Zoveel is wel duidelijk.

Nochtans is dat immersieonderwijs niet onbelangrijk in de Franse Gemeenschap. Vaak wordt er geargumenteerd dat het immersieonderwijs een hoge vlucht kent in het zuiden van het land. Daar worden rolmodel-Belgen gecreëerd. Vlaanderen blijft achter, is (er) de boodschap. Immersieonderwijs is er toegelaten sinds 1998, door het zogenaamde decreet-Onkelinx, die toen minister van Onderwijs was.

Maar wie naar de cijfers kijkt van dat immersieonderwijs, komt tot een andere vaststelling (tabel 1). Door dat immersieonderwijs haalt de Franse Gemeenschap de huidige talenkennis van de Vlaamse leerling niét in. Dat blijkt uit voldoende onderzoek, maar ook hier spreken de cijfers voor zich (tabel 2). Sinds de vertaling van de talenbeleidsnota van Vandenbroucke (De lat hoog voor talen 2007) naar concrete leerplannen, studeert niet alleen enkel Vlaamse leerling af met kennis van de tweede taal – Frans, maar moét elke leerling ook een derde taal krijgen. In aso en tso stelde dat voorheen geen probleem, enkel in bso waren er richtingen en scholen die nog geen tweede vreemde taal aanleerden. Sinds het schooljaar 2010-2011 is dat verleden tijd – in het vrij onderwijs krijgen bso-leerlingen nu geïntegreerd Engels in ‘project algemene vakken’.

Even terug naar het immersieonderwijs. De stelling van Vandenbroucke, dat CLIL-onderwijs impliciet en expliciet tot taalachterstand kan leiden, wordt ook gedeeld door leraren op het veld. Julien Borremans, voorheen leraar in Wallonië, nu in een Brusselse concentratieschool, ziet heel wat gevaren: allochtone ‘ jongeren spreken geen enkele taal naar behoren. Thuis spreken ze een andere taal dan op straat – meestal Frans – en op school – Nederlands.  Het taalverwervingniveau van een achttienjarige allochtoon in het BSO – 80% van de allochtonen zit in het BSO – staat ongeveer gelijk met die van een twaalfjarige in Vlaanderen.  Tel daarbij de achtergrondcriteria – zwakke sociaaleconomische situatie, anderstalige ouders …  – en het plaatje is compleet.’

Er is iets van. Toen de vorige onderwijsminister negen secundaire scholen de mogelijkheid gaf een ‘proeftuin’ in te richten rond CLIL, bleken er maar twee tso-scholen op de kar te springen. Sterke scholen als het Sint-Lodewijkcollege in Brugge (op vandaag nog Saint Louis genoemd) of het Sint-Aloysiuscollege in Ninove scoorden erg positief met resp. wetenschappen en Latijn met estitica in het Engels. Maar … het zijn sterke scholen én CLIL werd er toegepast in de sterkste richtingen: wetenschappen en Latijn. Taal promoveert zeker de leerlingen die er voordeel uit halen. Maar taal segregeert ook van die leerlingen die de kans niet krijgen of niet kunnen nemen.

Hetzelfde gebeurt trouwens in Wallonië. De begeleider Engels-Nederlands van Henegouwen bevestigt dat. In ‘zijn’ provincie is er maar één tso-school die immersie aanbiedt. En in (naam Chaudfontaine) betoogde in (maart) nog ouders en familieleden tegen het immersieaanbod in de lagere gemeenteschool (L’Avenir, 31 maart).

Alvast Béatrice Delvaux – voorlopig nog hoofdredacteur van Le Soir – heeft het begrepen en klaagt het ‘non-multilinguisme des jeunes’ aan (LS, 27 juli). Het stoer op de borst kloppen over het immersieonderwijs (ter herinnering:  ca. 2,75% in het secundair onderwijs) staat de realiteit in de weg. Net geen 80% volgt er een vreemde taal, en daarvan minder dan de helft Nederlands. Pascal Smet en de vereniging leraren Frans in Vlaanderen  blijven er bij dat Frans in Vlaanderen méér aandacht moet (blijven) krijgen dan Engels. Delvaux pleitte in haar krant voor een ‘Marshallplan du miltilinguisme’. Immers, een vijfde van de Franstalige leerlingen leert géén vreemde taal. En de meestgekozen vreemde taal in het ‘tweetalige’ België is Engels.

En de leraren?

Nu de deur open wordt gezet voor jonger Frans leren en meer vreemde talen leren in het basisonderwijs, stelt zich nog een probleem. Als leerlingen verplicht Frans krijgen (niet als initiatie, maar als vak met eindtermen), wordt verwacht dat leerkrachten in het basisonderwijs die taal ook voldoende onder de knie hebben. Hetzelfde geldt voor de toekomstige CLIL-leraren geschiedenis of fysica – om die twee vakken maar te noemen. Lerarenopleidingen zullen drastisch moeten hervormd worden. En daarover zegt de talennota niets. Ja, zaakvakleraren moeten ook taalleraren zijn, maar taalleraren Nederlands. Correct, verzorgd, en met oog op de ontwikkeling va ngelijke kansen in taal- en cultuurdiverse klassen. Maar dat de juf of meester straks Frans moet kunnen, en de geschiedenisleraar de middeleeuwen in het Frans, Duits of – allicht vooral – Engels moet kunnen geven, vergt heel wat meer vreemdetalenonderwijs dan nu wordt gedoceerd aan lerarenopleidingen. Want nu stelt die weinig voor, of is die zelfs onbestaande.

Voeg daarbij toe dat de instroom aan lerarenopleidingen het jongste decennium vooral uit vroegere tso- en bso-leerlingen bestaat, en we weten stilaan hoe laat het wordt. Smets plannen zijn mooi, maar niet doordacht. De Talennota 2011 zal voor menig heet debat zorgen in het Vlaams Parlement.

Tenzij je natuurlijk met ‘native speakers’ zou werken. In Wallonië is dat al het geval: vele immersieleraren Nederlands zijn jonge Vlamingen. Ze verdien er wel tot 15% minder. Het zou dus relatief makkelijker moeten zijn om Franstaligen aan te trekken  voor Franstalig CLIL-onderwijs in Vlaanderen. Maar taalwetenschapper Kristof Baten (Ugent) verwacht dat vooral voor Engelstalige immersie zal worden gekozen (DS, 29 juli). Waar halen we die Engelstaligen dan om hier fysica of geschiedenis te doceren? Stel dat CLIL-onderwijs een hoge vlucht neemt, dan zal het partnerscholenproject van Smet niet volstaan. En het aanbod van de British Council – dat zich op de wereldmarkt richt – staat nu al onder druk …

Kortom, deze nota, zoals ze voorligt, realiseren vanaf 2014 lijkt onbegonnen werk. Lessentabellen – en dus uren en jobs van leraren – dienen drastisch hervormd, navormingscentra geherdefinieerd, moet er een  bonussysteem komen voor CLIL-leraren – die over anderstalige competenties moeten beschikken in vergelijking met hun collega’s – en hoe organiseer je partnerschaponderwijs of de ‘import’ van native speakers om CLIL te doen slagen? Heel veel vragen, die géén antwoord krijgen in de nota van Smet. Maar dat ons talenonderwijs er – met of zonder talennota – goed voor staat, is een understatement. En dan hoeven we – zoals Béatrice Delvaux – zelfs niet eens te kijken naar wat er bezuiden de taalgrens gebeurt.

 

Tabel 1

CLIL-of immersieonderwijs in de Franstalige Gemeenschap (in absolute cijfers; 2010-2011)

 

Kleuter- en basisonderwijs

Secundair onderwijs

 

Aantal scholen

Aantal leerlingen

 

Aantal scholen

Aantal leerlingen

1998-‘99

3

 

 

3

 

2010-‘11

152 (*)

3000 kleuters

13000 basisonderwijs

88

7100 – 8000

(*) Drie scholen kozen voor Duits, 118 voor Nederlands, 31 voor Engels.

 

Tabel 2

Modernevreemdetalenonderwijs in de Franse Gemeenschap (in percentages; 2007-2008)

 

1e moderne vreemde taal

2e moderne vreemde taal

Engels

39,26

18,20

Nederlands (*)

38,95

10,53

Duits

1,64

1,46

Spaans, Italiaans

1,11

Geen

20,13

68,66

(*) In het Brussels Gewest zijn leerlingen verplicht Nederlands als eerste moderne vreemde taal te volgen. In Wallonië zijn leerlingen vrij. Ca.eenderde van de Franstalige leerlingen loopt school in Brussel.

 

 

CLIL: pros & cons

In april 2010 organiseerde de IATEFL, de International Association of Teachers of English as a Foreign Language in de schoot van haar jaarlijkse congres in het Engelse Harrogate – bijgewoond door duizenden docenten Engels van over de hele wereld – een groot debat over voor- en nadelen van immersieonderwijs. Hieronder de meest gedeelde argumenten voor en tegen. Op het einde van het debat mochten de aanwezigen – allen ervaringsdeskundigen – stemmen. Het resultaat was verbluffend. Of navenant? 50 % voor. De andere helft tegen.

+

–          CLIL-onderwijs is in volle ontplooiing en kan nog alle richtingen uit, ook omdat didactische ondersteuning en ontwikkeling nog in de kinderschoenen staat.

–          Die didactische ondersteuning zal ook enkel verder ontwikkelen en verbeteren  voor zaakvakken en dus vakleraren.

–          Goede mix van moedertaalonderwijs en CLIL-onderwijs zorgt voor sociale promotie en betere jobkansen na het onderwijs.

–          Ook het doeltaalvak (dus het modernevreemdetaalvak van de communicatietaal) krijgt meer uren en wordt dus op hoger niveau aangeleerd.

–          Hoe meer CLIL-onderwijs, hoe meer onderzoek en ondersteuning op academisch niveau, om CLIL te helpen en te verspreiden.

–          Doeltaalvak wordt steeds concreter, functioneler en communicatiever. De normen van het Europees Referentiekader voor moderne vreemde talen is ook gestoeld op ervaringen in immersieonderwijs, dat a priori functioneel en contextueel is.

–          Leermethodes, ook van educatieve uitgeverijen, worden steeds meer topic related en minder abstract-taalkundig. Leerlingen leren in en uit concrete contexten.

–          Leerlingen zijn enthousiast. Jongere leerlingen omdat het ‘anders’ is dan de andere lesuren. Oudere leerlingen omdat ze er de voordelen op langere termijn van zien (professionele opportuiniteiten).

–          Kenmerken van een ideologie of religie waarrond heel wat politieke correctheid is ontstaan.

–          Negatieve invloed op de leerinhouden van het zaakvak. Vergelijkende studies met leerlingen die de zaakvakken in hun moedertaal kregen, leren dat zij vakinhoudelijk verder stonden

–          Andere educatieve doelen zijn het slachtoffer door tragere leerstofverwerving (meer herhaling) en meer aandacht voor de taligheid, dan voor de leerlingen.

–          Het werkt maar als de communicatietaal (hier Engels) erg goed is op school, wat afhangt van de hogere geletterdheid van het sociale milieu van de leerling, klas of school, van het hoger academisch niveau van de leerkrachten en de ouders

–          In sommige landen volstaat een Europees niveau B1 (Turkije, Roemenië) in de communicatietaal. Andere landen vereisen C2 (Nederland, Scandinavië).

–          Is er veel ‘exposure’ in de communicatietaal, dan werkt het vlotter. (Vergelijk de situatie in Vlaanderen en Wallonië tegenover het Engels; op de Franstalige radio minder Engelstalige muziek; Franstalige televisie dubt Engelstalige films)

–          Het kan leiden tot ‘ontvaardiging’  van  vakleraren die meer aandacht moeten besteden aan taal i.p.v. aan leerinhouden.

–          Vakleraren zijn niet bekwaam om activerende en alternatieve werkvormen te hanteren in een andere communicatietaal. De CLIL-lessen worden snel erg traditioneel.

–          Het werkt in privéscholen met goedbetaalde, betere leraren en hogere discipline.

 

Karl Drabbe is uitgever van ERTSBERG. Hij is historicus en wereldreiziger en werkt al sinds 1993 mee aan Doorbraak.

Commentaren en reacties