
foto: ©Alan Denney
Zondag 30 oktober Ons kerkje van de heilige drakendoder wordt steeds leger nu iedereen doodgaat. Maar Kortjakje zit op zijn vaste plek; en Owen leest koppig voor uit onze collectieve literatuur, die steeds minder collectief wordt; de woorden doorboren het grijze schijnsel van de herfstdag, alvorens ergens achter mijn rug, onder het doksaal misschien, te verstommen. O onwaarschijnlijke avonturen van leprozen en tollenaars! De gebeurtenissen in zo’n verhaal hebben nooit plaatsgehad, maar zijn eeuwigdurend: mijn verstand ziet ze allemaal tegelijk,…
Niet ingelogd - Plus artikel - log in of neem een gratis maandabonnement
Uw Abonnement is (bijna) verlopen (of uw browser moet bijgewerkt worden)
Uw (proef)abonnement is verlopen (of uw browser weet nog niet van de vernieuwing)
Zondag 30 oktober
Ons kerkje van de heilige drakendoder wordt steeds leger nu iedereen doodgaat.
Maar Kortjakje zit op zijn vaste plek; en Owen leest koppig voor uit onze collectieve literatuur, die steeds minder collectief wordt; de woorden doorboren het grijze schijnsel van de herfstdag, alvorens ergens achter mijn rug, onder het doksaal misschien, te verstommen.
O onwaarschijnlijke avonturen van leprozen en tollenaars! De gebeurtenissen in zo’n verhaal hebben nooit plaatsgehad, maar zijn eeuwigdurend: mijn verstand ziet ze allemaal tegelijk, maar de taal kan niet anders dan het ene onderdeel na het andere opsommen… En terwijl het woord voortzwoegt, is het alsof ik in een theater zit waar een acteur roept dat hij niet in het vervreemdingseffect van Brecht gelooft.
Deze in de tijd neergestorte meteorieten, deze tussen lekkende kranen en autoverzekeringen gelande boodschappen, onthutsen en verwarren me.
Bij het haardvuur
Wat ik niet genoemd heb in mijn reisverslag over Boedapest en Subotica is de nadrukkelijke aanwezigheid van onze vriend Pim. Menigmaal zijn wij samen met hem in het hart van Europa geweest; onze eerste gezamenlijke reis bracht ons meer dan veertig jaar geleden naar Praag, dat toen nog communistisch was; andere reizen voerden door Hongarije en Roemenië. En nu reisde hij weer met ons mee, alsof de geest uit onze herinneringen zich tot Pim in zijn menselijke huid verdichtte zodra Peter en ik, wandelend over een of andere Körút, een anekdote ophaalden of hem citeerden — hij wandelde met ons mee, als vanouds, terug van elders; maar dan werd onze aandacht getrokken door een gevel of een vrouw en loste hij weer op in de hogere sfeer die van zonlicht en waterdamp was gemaakt… We leken waarachtig wel die twee volgelingen op de weg naar Emmaüs, met Pim in de rol van de ectoplasmatische Jezus; alleen herkenden wij hem.
’s Avonds (as in de haard)
Pim — een aimabele alcoholist, geestig, scherpzinnig, teleurgesteld in de liefde. De ontgoocheling dreef hem steeds vaker in de armen van zijn maîtresse, goedkope witte wijn, zijn blonde straatmadelief. Hij was muzikaal, belezen en had een omvangrijke buik — het embonpoint hield gelijke tred met zijn toenemende dorst. Maar toen we Praag die eerste keer bezochten, gedreven door nieuwsgierigheid en gewapend met een sterk vertekend beeld van het communisme, was hij nog slank en ‘ontkurkte’ hij nog vrouwen van vlees en bloed, zoals hij dat uitdrukte.
Moedertje Praag openbaarde zich aan ons op een grauwe februaridag, als ik me niet vergis in het jaar 1976. We waren op de bonnefooi vertrokken, slecht voorbereid maar voorzien van een visum, en met achterlating van hoofdschuddende ouders: niemand reisde vrijwillig achter het IJzeren Gordijn, waar de wereld koud en wreed was. We hadden in onze vroege puberteit hun bezorgdheid gezien toen de Russen de vrijheidsdrang van de Tsjechen onder hun spijkerzolen fijnstampten, maar evengoed meenden we dat de rechtse propaganda in het Westen vreselijk overdreef.
Het schemerde al — het had de hele dag geschemerd — en we reden in onze gammele Renault 4 door het zwak verlichte centrum van de stad, op zoek naar een hotel. Er lag sneeuw; daarboven heeft mijn geheugen voor de sfeer een mousseline van dunne mist gehangen; de huizen hadden vormen en kleuren die nieuw voor ons waren; in een nagenoeg lege winkeletalage verrees een stapeltje conserven; de straten waren verward als touw en voor we het wisten reden we in de verkeerde richting, wat niet erg was omdat er nauwelijks auto’s rondreden in deze romantische onderwereld, maar wat wel erg was omdat er onmiddellijk vanuit een of andere hinderlaag een politiewagen opdoemde.
Hotels? Maar communicatie met de agenten was onmogelijk, er moesten bankbiljetten worden neergeteld. Dat was de eerste les: in niet-kapitalistische landen speelde geld een allesoverheersende rol. Ja, Praag was als een loogbad waarin ondoordachte rode sympathieën oplosten.
De volgende dag sjokten we door de stad. Op een straathoek raakten we in gesprek met een man van een jaar of dertig. Of hij ons de weg naar de Burcht kon wijzen. Hij had een rossig baardje en was op een nerveuze manier geestig. In moeizaam Engels zei hij: ‘Wist ik dat zelf maar.’
Zo herinner ik me onze kennismaking met Slávek. Op een of andere manier werd hij toen, op de bodem van de jaren zeventig, en daar, in het hart van ons in tweeën gescheurde Europa, onze vriend. Hij nodigde ons bij hem thuis uit, in het mooie burgerlijke appartement waar zijn weduwe nog altijd woont, in een zijstraat van het Wenceslausplein.
Alles was wonderbaarlijk vanaf toen.
Hij liet ons, naïeve studenten, Praag zien: de droevige bovengrondse stad van de communisten en hun handlangers, de elegante historische stad van de Habsburgers en de briljante eerste president Tomás Masaryk, de literaire stad van Franz Kafka, Bohumil Hrabal en Jaroslav Seifert; maar vooral het ondergrondse, dissidente Praag van hemzelf en zijn vrienden, die ’s nachts complete boeken uittikten op antediluviale machines — drie velletjes papier met twee carbonnetjes ertussen — waar kinderen vandaag de dag met grote ogen naar zouden kijken. Tot dat rebelse Praag behoorde ook een ingelijste foto van de Poolse paus, die een muur van zijn appartement sierde. Ons verbaasde dat, maar hij was katholiek, en als katholiek ook weer dissident, want hij was een ‘pink Catholic’, hij had linkse sympathieën…
Over dit alles discussieerden we in onze gezamenlijke variant van het Engels. Slávek had een grote papieren woordenschat in die taal en gebruikte het Latijn als hulpmiddel omdat hij vaak niet wist hoe je een woord moest uitspreken: ook levend Engels was iets ondergronds. Met zijn moeder sprak ik Duits, maar die taal — eeuwenlang de lingua franca van Midden-Europa — was door onze eeuw al bijna afgeschaft.
Gedichten, intussen, citeerde hij graag, waarna hij de inhoud van het zoemende Tsjechisch toelichtte in een permanent door hem herschapen pan-Europees taaleigen — het zou me niet hebben verwonderd als hij op den duur Sanskriet was gaan spreken.
‘I believe that the searching of the beautiful words is better than the killing’, zegt zijn stem op het oude filmpje in mijn hoofd.
Maandag (daags nadien)
Joy is naar Brussel vertrokken; ik heb de tijd aan mezelf, genoeg om meer over Praag te vertellen.
Dat eerste bezoek was onvergetelijk en ik mag wel zeggen dat het mijn leven veranderde. Met Peter, Pim en nog andere vrienden kwam ik vele malen terug. ‘Extra Bohemia non est vita et si est vita non est ita.’ Hoeveel keer zou die opgewekte, vitale, structureel melancholieke Slávek dat niet hebben geciteerd? Het leven buiten Bohemen was toch niet hetzelfde als in Bohemen, communistisch bestuurd of niet.
We aten voortreffelijke zuurkool met worst in een donkere kroeg; de pullen Urquell stalden we om ons heen uit. Daags nadien verklaarde dezelfde ober met een gezicht van papier-maché dat er geen zuurkool op het menu stond. Gisteren stond er trouwens ook geen zuurkool op het menu. Sterker, er was nog nooit een sliert zuurkool in zijn etablissement gekookt geweest. Andere weemoedige cafés ontvingen ons. Fluisterende geldwisselaars doken op en verdwenen weer. We ontmoetten dissidenten, schrijvers, kunstenaars, onder wie de latere president Havel, van wie ik in mijn werkkamer nog altijd een foto met een persoonlijke opdracht heb staan. Iemand van ons ontfutselde onze gastheer een authentiek samizdatboek. Het was altijd feest — voor ons tenminste, die het IJzeren Gordijn na een week weer doorliet in westelijke richting.
Woensdag 2 november
Allerzielen: de namen van de doden worden voorgelezen. Ze zijn veruit in de meerderheid — de lijken zijn met meer dan vierhonderd en het is alsof wij levenden naar een doorsnede van een boomstam kijken, waar ook het voorbije jaar weer een ring omheen is gegroeid.
Ik wacht op de B. Weldra verschijnt Anna, gevolgd door mijn ouders. De hand van de bejaarde acoliet komt uit de tunnel van een witte mouw te voorschijn en hij reikt me een brandend waxinelichtje aan, dat ik op het altaar tussen de andere waxinelichtjes zet. Ik keer terug naar mijn plaats en concentreer me op de vlammetjes, die tegensputteren.
Donderdag
Alweer in die rotkerk, nu voor de begrafenis van Barbara. De kraaien zetten de kist voor het altaar neer. Lied. Gebed. Een levensschets door Owen. Jim leest dat imposante Death, be not proud van John Donne voor, met een onwrikbare stem, zo rechtop als hij maar kan, de kromming van zijn kleine gestalte tot brekens toe gecorrigeerd — wees maar niet trots, osteoporose. En toch is hij veranderd, zijn wangen zijn een beetje ingevallen, alsof ze de kuiltjes van Barbara nabootsen, zijn haar is lichter, misschien heeft hij haar shampoo gebruikt — hij bestrijdt de eenzaamheid door het gestorven vrouwelijke element in zich op te nemen. Vangt mijn netvlies het licht vandaag anders op, ziet hij er daardoor een beetje uit als een oude man die er een beetje uitziet als een oude vrouw?
Vrijdag
Scrabble.
Ik speel scrabble met drie oude dametjes in het dorpshuis. Een zwak zonnetje schijnt door de ramen, moeizaam gereflecteerd door de bleke steentjes. In een nauwelijks agglutinerende taal als het Engels is het een moeilijk spel, waarvoor hele bataljons van de letters e en s vereist zijn. Maar ik heb geluk en kan zealous leggen, met dertig punten voor de z op drie keer letterwaarde en vijftig bonuspunten voor de zeven letters. Het oogst de bewondering en afgunst van mijn dametjes; iemand klapt, een bril valt af, een kleurspoeling verschiet…
Weer thuis onderzoek ik vergeefs het verschil tussen mijn dagtaak — de clandestiene vervaardiging van een substantie die niet noodzakelijk is om te overleven — en het nutteloze scrabble spelen.
Zaterdag
Bijeenkomst van de Brede Drinking Club for Gentlemen of the Stronger Sex: zoals gewoonlijk is onze naar het seniele overhellende padvinderij bijeengekomen in de woonkamer van John, waar de haard knettert als in de woning van Das en ik me afvraag of wij in de dimensie van Das, Rat en Mol niet diervormig zijn.
Zoals steeds dient de alcohol allereerst om een hogere toestand van taalgevoeligheid te bereiken; we spoelen onze bedaagdheid weg en weldra noemt Darryl Liz Truss ‘a fucking stolid bovine.’
‘Quite,’ zegt John, ‘but have you seen her leave the job? I think she’s rather callipygous.’
De Drinking Club is nogal bevorderlijk voor mijn Engels, die zo mishandelde taal van iedereen.
Dinsdag
Amusante anekdote uit de kunstwereld: een schilderij van Piet Mondriaan blijkt al vijfenzeventig jaar ondersteboven te hangen. New York City is een soort stratenplan van elkaar kruisende lijnen in primaire kleuren, waarbij het geel domineert. Abstract of kubistisch, zegt u? Als je New York op zijn kop zet, ziet het stratenplan er ongeveer hetzelfde uit.
De curator van het museum in Düsseldorf waar de Nairdnom hangt vreest dat het kunstwerk desintegreert als het na al die tijd omgedraaid wordt, al zou dat uit elkaar vallen volgens mij nu juist heel kunstzinnig zijn: een keurige modernist die postuum in een keurige postmodernist verandert… Kletst vol catalogussen onontcijferbare die al dat volkje pedante het van ontzetting de onbetaalbaar!
Vrijdag 11 november
Uitgerekend op de dag van de historische Armistice is Cherson bevrijd: het Oekraïense leger trekt de stad binnen — knipperend met mijn ogen, waaruit ik de onwerkelijkheid van de nacht wrijf, aanschouw ik een andere onwerkelijkheid, die van een baboesjka, zwaaiend met een bos gele bloemen, die een zwaarbepakte soldaat omhelst, hem met gele bloemen tot haar held kroont. De hercules lacht verlegen en mijn ogen vullen zich met hun groen van overdag, dat groener blinkt dan anders.
Volgens het Russische ministerie van Defensie verloopt de nederlaag geheel volgens plan.
Maandag 14 november
Het heden kijkt om naar een grote figuur uit een eerdere eeuw en vraagt zich af of hij aan onze kant stond. Deugde hij wel? Wat een curieuze ijdelheid van het heden om te verwachten dat het verleden zijn hielen zal likken! En het gevolg is dat Churchill net als Mussolini ondersteboven wordt opgehangen.