
foto: ©reporters/Mark Gielen
Zaterdag 18 april (stralend weer) De boer van Hare Farm is geen angstige modieuze schrijver, hij is een norse conservatieve boer, afkomstig uit een roman van Thomas Hardy: zijn taalgebruik is authentiek, steenachtig, met scheldwoorden als de punten van zijn riek. Hij spreekt zoals hij over zijn hek leunt en op de grond spuugt. En dus noemt hij een zigeuner een ‘pikey’, wat Van Dale ten onrechte als ‘aso’ vertaalt. Pikeys... Als je langer met hem praat zal hij ook…
Niet ingelogd - Plus artikel - log in of neem een gratis maandabonnement
Uw Abonnement is (bijna) verlopen (of uw browser moet bijgewerkt worden)
Uw (proef)abonnement is verlopen (of uw browser weet nog niet van de vernieuwing)
Zaterdag 18 april (stralend weer)
De boer van Hare Farm is geen angstige modieuze schrijver, hij is een norse conservatieve boer, afkomstig uit een roman van Thomas Hardy: zijn taalgebruik is authentiek, steenachtig, met scheldwoorden als de punten van zijn riek. Hij spreekt zoals hij over zijn hek leunt en op de grond spuugt. En dus noemt hij een zigeuner een ‘pikey’, wat Van Dale ten onrechte als ‘aso’ vertaalt.
Pikeys… Als je langer met hem praat zal hij ook zijn ongenoegen uiten over de veel te grote dassenpopulatie, die hun burchten graven op zijn land, maar die hij van de overheid niet meer afschieten mag.
De anekdote over zijn gestolen quad bike herinnert me intussen aan een klein incident, nu alweer maanden geleden, lang voor de huidige epidemie. Ik was enigszins verdwaald in een volkswijk in Leicester, die vrijwel exclusief bewoond bleek door orthodoxe Pakistaanse moslims, hier en daar gepointilleerd door witte vlekken: obese blanken van de alleronderste sociale laag. Ik stapte uit omdat ik een straatnaam niet kon lezen. Een vrouw in een nikab passeerde, zag me, wendde haar hoofd af en bedekte de ogen van het kind aan haar hand, om het te beschermen tegen mijn ongelovige zichtbaarheid.
Ik deelde deze ietwat choquerende belevenis met Darryl. ‘Dat is nu een van de redenen waarom ik voor Brexit heb gestemd,’ zei hij. Ik sprak hem tegen: mensen uit de voormalige koloniën vielen immers niet onder het vrije verkeer van personen binnen de EU en hun vestiging was louter een zaak van de Britten zelf.
Toevallig werd er diezelfde avond een documentaire op televisie uitgezonden over de immigratie van Roma-zigeuners uit Oost-Europa – mensen die zich op basis van hun paspoort vrij in het Verenigd Koninkrijk konden vestigen. Ongeveer een kwart miljoen Roma hebben daarvan tot dusverre gebruik gemaakt, waarmee dit land curieus genoeg de grootste Roma-populatie van Europa heeft.
Ze werden geïnterviewd, zowel voor hun vertrek als in de weken na hun aankomst. Het hoofd van de meeste families bleek het Britse sociale systeem goed te kennen: je moest één dag ergens gewerkt hebben om je eerste uitkering aan te kunnen vragen. Een overgrote meerderheid van de Roma leefde op benefits; iemand verklaarde pas terug te willen keren naar Roemenië als hij 50.000 pond had gespaard, dan kon hij daar een huis bouwen. Een en ander kost de Britse staat honderden miljoenen ponden per jaar, nog gezwegen van de gratis gezondheidszorg.
Een van de Roma zei al lachend dat de Engelsen wel een beetje gek waren om zo goed voor ze te zorgen. Ik snap die Roma wel. Was ik een van hen, ik deed hetzelfde.
Darryl belde na afloop. ‘Deze wantoestanden zijn nu toch wel de schuld van de EU,’ zei hij. Dat kon ik niet ontkennen.
‘Maar,’ zei ik, ‘ze leven daarginds in erbarmelijke omstandigheden, dat heb je zelf kunnen zien.’
‘Natuurlijk. En ik ben niet hardvochtig. Maar op den duur stort ons hele sociale systeem in. Landen moeten uiteindelijk toch voor hun eigen bevolking zorgen.’
Dat kon ik evenmin ontkennen. Het schrijnendste van de documentaire waren de commentaren van de blanke onderlaag in de straten waar de Roma zich hadden gevestigd: natuurlijk was het racisme niet van de lucht, een uitgelokt, bijna opgelegd racisme, dat ik als welgestelde plattelander comfortabel kon gaan zitten veroordelen.
Hoe luidt nu de conclusie van mijn anekdotiek?
Dat de boer van Hare Farm een even geschikt literair personage is als de rondtrekkende pikey (zowel de criminele als de sprookjesachtige). Is dat geen idee voor een roman, Mr Hardy, Sir, de onsympathieke boer die de zigeuners onbedoeld een dienst bewijst door illegaal dassen af te schieten? Een traditioneel zigeunergerecht is namelijk geroosterde egel – deze vorm van romantiek, die u en mij buikpijn bezorgt, is een anachronisme geworden doordat de dassen alle egels opvreten.
Later
De in Westminster bedachte abstractie van de dassenbescherming berust op de populariteit van de das als kinderboekendier. Droeve paradox van de goede bedoeling: de egel is in Engeland vrijwel uitgestorven als gevolg van de gewoonte in betere kringen om kinderen voor te lezen.
Zondag (stralend weer)
Iemand schreef mijn zus – naar aanleiding van mijn opstel over Pasen in De Standaard – dat ik ‘een atheïst van niks’ was geworden (het was positief bedoeld). Maar hij citeerde me verkeerd: ik noemde mezelf een atheïst van het niks… Is het niet verbazingwekkend dat ik in zoiets onbenulligs als een lidwoord het debat aanga met een hele schare filosofen plus de westerse massa?
‘s Avonds
In Vorlesungen zur Einführung in die Psychoanalyse schrijft Freud over het onbewust willen verliezen van dingen, een variant op de verspreking dus. Maar je kunt ook freudiaans vergeten. Ik geef u een voorbeeld uit mijn eigen leven.
Een paar jaar geleden werd er in Rozendaal een zogenaamd ‘poëziepad’ geopend: in alle uithoeken van het feeërieke dorp waren paaltjes neergezet met daarop regels uit gedichten van mijn vader en mijzelf. Mijn bewonderde collega Huub Beurskens, die zich zelden buiten waagt, hield een toespraak waarvan mijn oren tuitten, notabene in de kerk naast de pastorie van mijn ‘ontvankelijke jaren’ – de jaren die alles verpest hebben, mij tot onderdaan van de republiek der letteren hebben gemaakt, voor het gewone leven ongeschikt, een beroepsijdeltuit met een kermende ziel – in de kerk dus waar mijn vader zo vaak gepreekt heeft, zijn armen bezwerend opgeheven in de zwarte mouwen van zijn toga, als een reusachtige vleermuis, een retorische Batman…
Na de wandeling was er een receptie in het kerkzaaltje waar Peter en ik als jongens pingpong speelden op de tafel waaraan de kerkeraad vergaderde, en waar nu mijn ijdeltuiterij werd gevierd, want was daar niet de huidige dominee, de opvolger van mijn geachte vader, schoof daar in de rij mensen die mij kwamen feliciteren de huidige burgemeester niet aan – helaas een flets burgermannetje en geen edelman zoals vroeger, toen de burgervader behalve zijn ambtsketen ook de naam Van Hangest d’Yvoy van Mijdrecht torste – en hé, was daar niet mijn oude leraar Latijn, ver over de tachtig inmiddels, met een gezicht als perkament, wiens maandagochtendgebed steevast begon met het ritueel dichtknopen van zijn colbertje, een potsierlijke handeling die in mijn geheugen tot een eerbare is gerijpt?
En tegen de avond was er voor een select gezelschap (ook Joost en Peter waren present, de laatste speciaal overgekomen uit Lausanne) een soupertje in The Hunting Lodge georganiseerd, waarvan de povere architectuur en de belachelijke naam het witte negentiende-eeuwse gebouw op de heuvel tegenover het kasteel hadden verdrongen, want de aloude Résidence Roosendael bleek te zijn afgebroken – onvergeeflijke zonde van een projectontwikkelaar. We aten het middelmatige eten, we dronken een middelmatige wijn, we kletsten genoeglijk, en aan onze voeten zakte de zon weg achter het kasteel uit mijn kindertijd… en in het rozenperk beneden zong mijn schoolklasje het volkslied voor Willy van Pallandt: de bejaarde aristocraat zat met een plaid over zijn benen op de veranda, comfortabel leunend tegen de negentiende eeuw, en stak minzaam zijn dorre hand op. Het was 30 april in de jaren zestig en de koningin was jarig, mijn moeder was ook jarig, en Hitler schoot een kogel door zijn hersenpan. (Mijn moeder werd 43 in het eerste jaar van mijn Rozendaalse tijd.)
Van dat alles, van die hele dag herinnerde ik me niets.
Maar onlangs bracht Huub de opening van het poëziepad ter sprake. En geleidelijk kwamen al die hierboven beschreven kiekjes weer terug, maar ik vond geen verklaring waarom ik alles vergeten was – en nu ik dat woord gebruik, mompelt de Grote Hijger ‘verdrongen’ in mijn oor, want het freudiaanse begrippenapparaat is na een eeuw organisch met ons brein verbonden geraakt.
Huub vond het een kolossale grap: ‘Je was in die herinnering daardoor meer van mij dan van jezelf.’
Aangezien de Weense mens nu eenmaal overwegend uit penis en baarnoeder bestaat, kun je zowat alles freudiaans doen, spreken, verliezen, vergeten, je aanstellen, neuken, moorden. De Weense mens is een angstaanjagend wezen en hoewel de godsdienst vermoedelijk niet meer dan een tussenfase halverwege het reptiel en de cybermens vertegenwoordigt, komt het mij heel zinnig voor te hopen dat God ons bijstaat.
‘s Nachts (slapeloos voor de televisie gezeten)
Naar een quiz gekeken. Het provincialisme van de eilandbewoners blijkt vooral uit geografische vragen: een hoogleraar biochemie meent dat de Hagia Sophia in Praag staat; een boekhouder weet niet dat Nepal in Azië ligt. Je vraagt je af hoe de Britten hun Empire ooit gevonden hebben.
Maandag (stralend weer)
Theodor Lessing, Geschichte als Sinngebung des Sinnlosen (1914), over het grootste probleem van de filosofie en de literatuur: de tijd en zijn bewerkte vorm, de geschiedenis. Een onverwacht boek, mij aanbevolen door een vriendin. Lectuur zo taai als ezelsvlees, maar evengoed belangwekkend. Hij stormt met de hamer van Nietzsche op Hegel af, ontzegt het leven iedere zin en ontmaskert de geschiedenis als het bedenksel dat de mens achteraf met het geleefde leven verwart.
Uw bewustzijn bestaat uit een intermitterend oplichten, terwijl het echte leven permanent vloeit. En dus poogt uw geest de vloeiende tijd op te delen in oneindig veel oneindig kleine onderdelen, ons onbekende elementen van de differentialen, uitsluitend vatbaar door hun som, de integraal. Zo jaagt onze aan- en uitflakkerende geest achter het vliedende leven aan, zonder het ooit in te halen.
U hebt gelijk, ik heb zelf ook enige moeite het me voor te stellen. Maar de conclusie is duidelijk: de geschiedwetenschap biedt een analogie van de werkelijkheid, die de concrete menselijke ervaringen vervangt, terwijl die ervaringen zelf tot vergetelheid zijn gedoemd – precies zoals de natuurwetenschap de levende natuur vervangt.
Sta me toe, hooggeleerde Lessing, daartegenover te poneren dat de geschiedenis onze enige beschikbare methode is om de werkelijkheid zin te verschaffen, een actieve menselijke daad – juist dat zou onze mythe moeten zijn. Alleen niet die van de grote snor, zoals uitgevoerd door de kleine snor – geen de tijd toegedichte monsterlijke Germaanse eindbestemming natuurlijk.
Kortom, wat je vergeet, Theodoor, lucide sukkel, zijn de verhalen die de geschiedenis begeleiden en de vergetelheid dwarsbomen. Die mythe bedoel ik. En het verbaast me dat je denken – als het ware verijld tot seculariteit – deze diepzinnigheid van je Joodse voorgeslacht negeert: het Hebreeuws heeft geen woord voor geschiedenis, enkel voor herinnering.
Maar Lessing was ook een zionist die waarschuwde voor Joodse zelfhaat in de stijl van Otto Weininger. De nazi’s vreesden zijn invloed en hij werd vrijwel meteen na de machtsovername door Sudenten-Duitsers vermoord, in Marienbad, waar hij zich schuilhield. Hij was de steeg van het getto nog maar net uit of hij kon de mestvaalt van de zinloze wereld al ruiken.
In bed
Is al die schranderheid niet uitputtend? Duitsland vermoeit me, de Duitse taal sloopt me. Wanneer ik eindelijk in bed lig, doemt de Baal Sjem Tov op. Hij duwt Freud opzij en zegt: ‘De waarheid is altijd in ballingschap.’
Dinsdag 21 april (stralend weer)
Peter belt me vanuit zijn woonplaats Lausanne.
Hij heeft een congenitale hartconditie, leeft sinds 1995 met een kunstklep en moest vorige zomer opnieuw een openhartoperatie ondergaan. Een bacterie heeft zijn tweede kunstklep besmet, en de voorbije weken heeft hij in het ziekenhuis doorgebracht, waaruit hij af en toe te voorschijn komt als de koekoek uit zijn klok: hij mag naar huis, maar binnen de kortste keren moet hij weer terug naar de cardiovasculaire afdeling.
Nu heeft hij goed nieuws gekregen: de bacterie is eindelijk geïdentificeerd. Hij krijgt een soort mobiel infuus en mag donderdag naar huis; vervolgens komt er dagelijks een Oekraïense verpleegster langs, die dat infuus vervangt. Ik geloof dat dit toneelstukje een week of zes duurt, gedurende welke dagen hij het raden heeft naar haar glimlach achter het mondmasker.
Om hem nog meer op te monteren stuur ik hem een snipper Wordsworth, die in The Prelude naar aanleiding van de Mont Blanc het verschijnsel beschrijft van de realiteit die het aflegt tegen onze verwachting – wat ons geestesoog zag wordt uitgewist door de banaliteit van de echte berg:
From a bare ridge we also first beheld
Unveiled the summit of Mont Blanc, and grieved
To have a soulless image on the eye
That had usurped upon a living thought
That never more could be.
Sinds zijn scheiding woont Peter op de bovenste verdieping van een oude villa. Door het raam aan de tuinkant ziet hij het Meer van Genève, met daarachter de Mont Blanc; de wand tegenover die prentbriefkaart bestaat uit de mooiste privécollectie judaïca mij bekend. Hij weet alles van het Europese Jodendom. Hij bezit een oude kaart waarop de sjtetls in het oosten staan aangeduid. Vraag hem naar het verdwenen Oekraïense dorp waar Johathan Foers roman Alles is verlicht zich afspeelt en hij heeft op die plek rondgewandeld, omgeven door de leegte van een eveneens verdwenen kolchoz; vraag hem naar Babi Jar, het ravijn naast de oude Joodse begraafplaats in Kiev, waar tienduizenden Joden zijn vermoord, en hij zal je het bloedbad beschrijven, tot en met de spelling van Бабин Яр.
Woensdag 22 april (stralend weer)
Brussel verliest hotel Métropole, dat door de tijden op de knieën wordt gedwongen. Ik prevel de naam en voor mijn ogen verrijzen de gemarmerde zuilen in de zaal met de vleugelpiano onder het plafond met de kleurrijke cassetten; in de spiegels doemen de schimmen van Einstein en Madame Curie op; de kroonluchters fonkelen als de prozastijl van Nabokov; bladgoud werd er tot voor kort als betaalmiddel geaccepteerd…
De zaak – behalve een ode aan de belle époque is het ook een zaak – heeft zich nooit hersteld van de aanslagen van 22 maart 2016; zo heeft Molenbeek zich op het mondaine Brussel gewroken.
De gevel is beschermd, maar Brussel kennende durf ik te wedden dat binnenkort een of andere projectontwikkelaar deze vloek slaakt: luxeappartementen. In het Barbarije van West-Europa kun je toestemming krijgen om van een monumentaal kerkgebouw een supermarkt te maken. Het Gezellemuseum wordt gesloten – ik heb het ooit bezocht, het is ook een museum van het verdwenen katholieke Vlaanderen, dat nu nogmaals verdwijnt.
Donderdag 23 april (stra…)
Een Engelse professor heeft verklaard dat ze niet wil dat het vaccin uit Oxford werkt, want dat zou weer eens het witte kapitalistische westen bevestigen in zijn arrogante, koloniale… enfin, liever dooien dan het westen. Liever drek dan wegdek. Liever stront dan riolering. Liever zweepslagen dan een minirok. Liever de pest dan Joden. Liever sentiment dan rationaliteit. Liever hongersnood dan eten. Liever leugens dan waarheid. Liever martelingen dan liefde. Liever neomarxisme dan christendom.
U begrijpt waar ik heen wil.
Zonsondergang
Wie beschrijft mijn dankbaarheid voor Bach, penicilline, de tien geboden en een functionerend rechtssysteem?
Dan zal ik het zelf maar doen: mijn dankbaarheid voor de westerse beschaving – de vrucht van het nuchtere besef dat nagenoeg alles hier beter en redelijker is dan elders – herinnert me aan het moment waarop ik me als tienjarige padvinder, hurkend in een kring, niet meer in kon houden. De warme pis liep over mijn been. O opluchting van warme pis! Maar ik wist dat ik op mijn donder zou krijgen.
Vrijdag
Niets grappiger dan een abonnement op het krantje.
De tweede zin van een stuk over wat je zoal kunt doen tijdens de epidemie luidt: ‘Ik heb geen enkel moment gemediteerd en ik kan nog steeds evenveel talen als toen de lockdown van start ging – misschien zelfs minder.’
Mijn mastercard vindt het onbetaalbaar. Een kip valt van haar stok van het lachen.
Wacht even… zei u nu dat u het niet begrijpt?
Later
Mijn huidige isolement is niets nieuws: mijn aanvallen op de mediocriteit, en zelfs op het talent, zijn ingegeven door de noodzaak mij af te zonderen, om te vermijden dat ik ‘een literator’ word, zo’n ex-schrijver die uit roem, prijzengeld en eigendunk bestaat, maar wiens levende literatuur zo dood is als een onder zijn eigen hak vertrapte pier.
Een feministische column van Julie Cafmeyer dan maar: de vrouwelijke schrijver komt volgens haar niet aan het woord in onze mannelijke maatschappij. Nee, in die kop slappe thee valt geen storm te brouwen. Maar wat me pas echt stoort is haar bewering dat Flaubert op een zolderkamer geschreven zou hebben.
Flaubert! Ik heb zijn befaamde tuinpaviljoen in Croisset als twintigjarige bezocht, struikelend over mijn eigen schroomvalligheid – iedere minnaar van de Franse literatuur weet toch dat Gustave in een tuinpaviljoen schreef! En deze Julie – wier naam door Rousseau in sentimentaliteit is gewikkeld – laat in haar column een zakdoekje vallen waarop master in de Franse literatuur is geborduurd…
Voel ik daar nu een traan druppelen?
Komaan, niet zo flauw, niet zo meisjesachtig! (Laat het overgevoelig-feminiene nu maar aan mij over.) Ik pest je vooral zo graag omdat ik wel iets in je zie, maar het is hoog tijd dat je je aan de mode ontworstelt. Denk vanaf nu alsjeblieft zelf na, voor je het niet meer op kunt brengen, voor je in een echte schrijver verandert, zwaar geworden van het heersende gedachtegoed, als een schaap van de regen.
Zondag 26 april
Picknick op de oever van een riviertje in de omgeving. Ik drink thee uit de schroefdop van de thermosfles. Vogelzang perforeert de omringende stilte. Het is warm. Een ijsvogel verdwijnt in het water als Alice in de spiegel, en komt met zijn eigen picknick weer te voorschijn. Slaperig van de darwinistische romance, strek ik mij in het gras uit, hoor het gesprek tussen Joy, Christopher en Hayley geleidelijk veranderen in gemurmel…
Het verschil met de hemel is dat deze gelukzaligheid duurt tot het parcours van een van de border collies langs mijn scrotum leidt.
Dinsdag
De Jan Campertstichting toont in de ogen van de Haagse cultuuruitdelers te weinig diversiteitsbesef, ‘wat onder andere blijkt uit de samenstelling van haar bestuur/jury’.
Honende mail van Huub Beurskens, die het verslag van de verlichte geesten als volgt vertaalt: ‘De Campertstichting verliest 25% subsidie omdat de jury te weinig divers = wit is.’
De republiek der letteren is van een verbazingwekkende benepenheid, die ze zelf voor een onmiddellijk uitvloeisel van de Verlichting houdt.
Ik antwoord hem:
Geachte Vladimir,
De dwaasheden van de kleine burgerij. Haar geweten is al even zelfvoldaan als haar literatuur vervelend.
Zelfs als je zou geloven in opgelegde ‘inclusie’, en in iedere jury en commissie een donkergekleurd iemand en een moslim stopt, zoals je zout en een bouillonblokje in de soep doet – wat heeft dat met kunst te maken?
Schop trouwens maar zoveel mogelijk keet. Een beetje donquichoterie is goed, en een vijand is geen vriend omdat hij er als een windmolen uitziet.
Je Gustave
Woensdag
Ik moet voor de boekhoudfirma die de betalingen van De Standaard regelt online een formulier invullen.
Een kwartier later antwoordt de boekhoudfirma:
Beste Benno
Ik heb je adres + gsm nummer nodig voor alles goed te keuren, dat heb je niet ingevuld.
Zonder adres kunnen we dit niet verwerken.
Groetjes Laura
Ik antwoord Groetjes Laura als volgt:
Geachte juffrouw,
John & Mary West House is mijn adres. Meer adres heb ik niet. Brede doet niet aan straatnamen. En ook niet aan huisnummers. Daar staat weer tegenover dat alle huizen een naam hebben en dat de postbode die van buiten kent.
Anders uitgedrukt: jullie computerprogramma is nogal provinciaal.
Wat het gsm-nummer betreft: ik bezit geen gsm. Ik verafschuw die dingen. Ze zijn niet wettelijk verplicht, meen ik te weten.Kunt u zo verder?
Met vriendelijke groet,
Benno Barnard
‘Het is een faustiaanse transactie,’ zegt Hans Cottyn van Opinie. Hans Cottyn van Opinie bevalt me.
‘s Middags
Volgens Alessandro Barrico, de Italiaanse profeet van de digitale mensheid, mis je 80% van alles wat belangrijk is zonder smartphone. Je bent niemand zonder smartphone. Of hoogstens iemand uit de vorige eeuw.
Ik ben iemand uit de vorige eeuw, Alessandro, en tot op zekere hoogte ook uit de voorvorige en alle eeuwen daar weer voor, sinds Cro Magnon en Socrates. Ik weet 120% van alles wat voor mij belangrijk is. Sta’ zitto.
Donderdag 30 april (regen, wolken, zon, regen)
Mijn moeder wordt vandaag 101. Hitler verricht zijn 76ste goede daad.
Vrijdag
Tegen de winter is er een vaccin: de apen hebben al goed gereageerd op het spul uit Oxford. Ik bel John Crook, de Oxford-alumnus. ‘Bedoelen ze met apen apen in Oxford? Of menselijke buitenstaanders?’
‘They mean people from Cambridge,’ zegt John.
Zondag 3 mei
Morgen vertrekt Hayley. Ze heeft haar ouders al meer dan zes weken niet gezien; ze heeft de oekaze van haar moeder kordaat van de hand gewezen en is in Engeland gebleven; nu kan ze rechtstreeks naar Denver vliegen, waar haar auto staat, en in haar ouderlijk huis in Pagosa Springs, vijf uur verderop, twee weken afstand bewaren.
Ergens in een la in het huis van haar ouders ligt intussen De Ring te wachten op de toekomstige Mrs Barnard. Christopher is van plan in juni heen en weer te gaan om het gehele door een beetje cowgirl verwachte ritueel ergens op een bergtop te celebreren.
‘Je past toch wel op,’ zei een vriend, ‘dat ze geen substituutdochter wordt?’
Ik doe er werkelijk alles aan om van haar een substituutdochter te maken.