De teleurstelling was dan ook enorm toen bleek dat de katholieken hun meerderheid konden uitbreiden tot 16 zitjes, weliswaar in een meer zetels tellend parlement. Tegen 101 katholieke kamerleden (+15) sleepten slechts 44 liberalen (gelijk), 39 socialisten (+4) en twee afgescheiden christendemocraten een zetel in de wacht. In 1912 werd nog gekozen volgens het algemeen meervoudig stemrecht. Elke man ouder dan 25 kreeg één stem, maar wie een bepaalde som belastingen betaalde of een diploma kon voorleggen, mocht één of twee bijkomende stemmen uitbrengen.
Bijzonder frustrerend voor de Waalse linkerzijde (liberalen en socialisten) was de vaststelling dat zij een ruime meerderheid behaalde in de Waalse provincies. Met 44 op 72 in Wallonië kwam de linkerzijde daar aan ruim 60 % van de kamerleden. In de Vlaamse provincies (zonder BHV) was de katholieke meerderheid evenwel verpletterend (62 op 88, zijnde meer dan 70 %).
De tweedeling van het land was toen al een feit en de taalgrens tekende zich haast loepzuiver af als electorale grens. Als we de verkiezingskaart van België bekijken, valt die kloof heel erg op. In zeven van de zestien zuivere Vlaamse arrondissementen kwam de katholieke partij zowaar boven de 70 %. Alleen in het arrondissement Antwerpen behaalde die geen 55 %, maar ook daar was ze de sterkste. Aan Waalse zijde wonnen de katholieken alleen in de twee dunbevolkte Luxemburgse arrondissementen en het aanpalende Dinant-Philippeville. In Luik, Bergen en Charleroi scoorden de antiklerikalen meer dan 70 %. Toch verdwenen ze naar de oppositiebanken, met de vrees daar nooit meer uit te geraken wegens het heel verschillend kiesgedrag in Vlaanderen.
De reactie in Wallonië was scherp. De overheid trommelde 40 000 soldaten op om de orde te handhaven en in Luik vielen er doden te betreuren.
Van de typisch communautaire tegenstellingen was toen amper sprake. Vele ‘Vlaamse’ katholieke parlementsleden spraken Frans en we zaten nog in de periode van pure taalwetgeverij. Een Belgische kieskring bestond ook toen niet in het strikt unitaire land, maar de partijen waren nog lang niet gesplitst. De bewering dat het totaal verschillend stemgedrag in Vlaanderen en Wallonië in de hand werd gewerkt door het ontbreken van Belgische partijen, houdt dan ook geen steek. Zelfs in het unitaire Belgique à Papa van 1912 leken noord en zuid in hun stemgedrag twee verschillende landen. Dat besef heeft sinds 1912 gezorgd voor een radicalisering van de Waalse Beweging.
Na de invoering van het meervoudig stemrecht in 1919 haalde één partij nog maar zelden de volstrekte meerderheid. Maar de politieke kloof tussen noord en zuid verdween niet, integendeel.