JavaScript is required for this website to work.
post

De sociolinguïstiek tegen minister Crevits

Philippe Clerick13/3/2017Leestijd 4 minuten

Minister Crevits riep allochtone ouders op zich meer te interesseren voor de school. Professor Piet van Avermaet reageerde scherp.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

Wie is die professor Piet van Avermaet die enkele dagen geleden uithaalde naar minister Crevits? Crevits had allochtone ouders warm opgeroepen om zich meer te interesseren voor de schoolloopbaan van hun kinderen. Ook had ze gezegd dat die ouders zelf beter Nederlands moesten leren. Dat zou goed zijn voor de kinderen. Maar professor Piet van Avermaet vond dat ‘ronduit triest’. De uitspraken van Crevits waren niet op onderzoek gebaseerd, zei hij. Ik verwar professor Piet van Avermaet altijd met professor Piet van de Craen. Van die laatste heb ik nog les gehad. Aardige man. Liefhebber van jazzmuziek. Voor en na mijn examenles heb ik met hem een leuk gesprek gehad. Goed gevoel voor humor ook. Nou ja, hij lachte in elk geval met mijn grapjes. Maar die Piet van de Craen is van de universiteit van Brussel, en Piet van Avermaet is van die van Gent. Veel maakt het overigens niet uit. Over het Nederlands voor immigranten hebben ze zo ongeveer dezelfde mening.

Meertalig

Enkele jaren geleden schreef Piet van Avermaet, die van Gent dus, samen met Jan Blommaert, ook van Gent, een lang stuk over het Nederlands van de allochtonen. In dat stuk van Jan en Piet staat allerlei interessant nieuws. Zo leer ik dat ‘sociolinguïstiek in dit land nauwelijks wordt gestimuleerd.’ Daar ben ik niet rouwig om. Als die sociolinguïsten allemaal zijn zoals Jan en Piet doen zij mij te veel uit de hoogte. Zij zijn de enigen die de ‘echte’ taal bestuderen als ‘feitelijkheid’ en iedereen die dat niet doet, of niet doet op hun manier, bezondigt zich aan ‘ideologie’, ‘speculatie’ of minstens aan ‘naïviteit’.

En wat hebben ze voor waardevols ontdekt door de ‘echte’ taal als ‘feitelijkheid’ te bestuderen? Dat Vlaanderen een meertalig land is, want Vlaamse geleerden publiceren in het Engels, Vlaamse studenten lezen Engelse studieboeken, de televisie zendt Engelstalige films uit, de Vlaamse regering heeft een Engelstalige website, oudere jongeren die niet seutig willen zijn, gebruiken woorden als ‘babes’ en ‘celebs’, en in advertenties worden Engelstalige woorden gebruikt als ‘junior account manager’. Ik neem aan dat dat allemaal op onderzoek is gebaseerd. En anders geloof ik het ook. Ik heb er ook geen bezwaar tegen – behalve tegen die ‘babes’, die ‘celebs’ en die ‘junior account managers’ – en ben dan ook blij dat Jan en Piet dat allemaal ‘goede meertaligheid’ noemen.

Daarnaast bestaat ook ‘slechte meertaligheid’. Niet Jan en Piet vinden die slecht, maar andere mensen, bekrompen mensen. Die ‘slechte’ meertaligheid is dan die van een Nigeriaan die in de Gentse Rabotwijk woont en een beetje Turks kent om met zijn Turkse huisbaas te onderhandelen, in het Yoruba telefoneert met kennissen in Rijsel, naar Engelstalige zenders als MTV en CNN luistert, en met zijn kinderen Pidgin-Engels spreekt, vermengd met Nederlands (‘Yu wan do huiswerk?’). En nu besluiten Jan en Piet over die hele situatie als echte sociolinguïsten: ‘Men kan dit betreuren, maar het is een feit’.

‘Goed Nederlands’

De lezer krijgt sterk de indruk dat Jan en Piet de toestand in de Rabotwijk helemaal niet betreuren. Misschien juichen ze die zelfs toe, maar dan heel stilletjes, want als sociolinguïsten moeten ze zich aan de ‘feiten’ houden. En ikzelf? Kijk, ik betreur niet dat die Nigeriaan Yoruba spreekt met landgenoten of naar Engelstalige zenders luistert. Maar ik zou het fijn vinden als hij daarnaast vorderingen zou maken in het Nederlands en ik zou het nog fijner vinden als zijn kinderen later goed Nederlands zouden kennen. Daarnaast mogen ze ook nog Engels en Yoruba en Turks en Frans en Duits en Grieks en Latijn kennen, maar toch eerst en vooral goed Nederlands. Ik heb daar geen onderzoek voor nodig om te weten dat ik dat fijn zou vinden. Als sociolinguïsten met alle geweld iets willen onderzoeken, kunnen ze proberen te achterhalen hoeveel Vlamingen dat net als ik fijn zouden vinden. Zo’n gezamenlijke wens van heel veel Vlamingen – en daar zullen wel wat Nieuwe Vlamingen bij zijn* – zou dat ook geen ‘feitelijkheid’ zijn?**

Eerst en vooral goed Nederlands dus. Onze sociolinguïsten zullen dat ‘goed Nederlands’ echter moeilijk verteren vrees ik. Want wat is ‘goed Nederlands’? Het Nederlands dat je nodig hebt als je een arts raadpleegt? Als je met de loodgieter praat? Als je een stuk zeep wilt kopen in de winkel? Als je een toneelvoorstelling wilt bijwonen? Als je een stuk wilt schrijven over het Nederlands van de allochtonen? Jan en Piet stellen het voor alsof je in al die situaties een andere taal nodig hebt. Ik meen dat ze daarin sterk overdrijven. Als mijn dokter een woord gebruikt dat ik niet begrijp, kan ik om uitleg vragen. Als een loodgieter iets uitlegt dat ik niet kan volgen, kan ik nog net genoeg volgen om te weten dat ik het eigenlijk niet wil volgen. Bij een toneelvoorstelling begrijp ik inderdaad niet alles, maar dat komt omdat ik wat doof ben. En als ik een stuk wil schrijven over het Nederlands van de allochtonen, ja, dan moet ik hard mijn best doen, en nadenken, en opzoeken of ik een woord wel correct gebruik. Maar het lukt. En ik hoop voor de toekomstige generatie Nigerianen in de Rabotwijk hetzelfde. En voor de toekomstige generatie Turken ook.

* In 2014 verscheen een studie van Agirdag en Van Houte waarin de houding van de Nieuwe Vlamingen werd aangeraakt. Blijkt dat Turkse ouders willen dat hun kinderen op school zoveel mogelijk Nederlands spreken en zo weinig mogelijk Turks. De antiracistische onderzoekers leggen dat uit als een gevolg van indoctrinatie door de Vlaamse leidende klasse.

** Kan zo’n gezamenlijke wens de ‘feitelijke’ taalsituatie in allochtone wijken beïnvloeden? Misschien wel, als die in onderwijsbeleid vertaald wordt. Jan en Piet lijken ervan uit te gaan dat alleen nieuwe communicatieve situaties tot taalontwikkeling leiden. Als onze Nigeriaan naar Sint-Martens-Latem verhuist, zal hij volgens hen wel Nederlands leren. Dat geloof ik graag. Maar ik geloof ook dat het onderwijs, liefst vanaf de kleuterklas, kan bijdragen tot een taalontwikkeling die niet aan buitenschoolse communicatieve situaties gebonden is.

Doorbraak publiceert graag en regelmatig artikels die door externe auteurs worden aangebracht. Deze auteurs schrijven uiteraard in eigen naam en onder eigen verantwoordelijkheid.

Commentaren en reacties