JavaScript is required for this website to work.
Communautair

De transfers: 200 miljard

Naar een nieuwe integrale benadering van de transfers

Herman Deweerdt1/6/2015Leestijd 15 minuten

Transfers zijn overdrachten van koopkracht tussen de inwoners van de drie Gewesten. Herman Deweerdt bekijkt een andere berekeningswijze.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

De titel van dit artikel dient enkel voor onze marketing. Opdat iedereen het artikel zou lezen. Met dank aan de heer Jan Jambon (N-VA) en minister van binnenlandse zaken die op 29 april 2015 voor de Cercle de Wallonie verklaarde: ‘Les transfers Nord-Sud (let op de woordkeuze), ça nous aide juste pour le marketing. Mais en fait, ça ne nous intéresse pas’. In euro’s van vandaag hebben de Vlamingen in de laatste 25 jaar een bedrag van 220 miljard afgestaan aan de andere inwoners van dit land. Dit is 33.900 euro per Vlaming of 136.000 euro per Vlaams gezin met twee kinderen. Met moeite voldoende om een half huisje te kopen. Begrijpelijkerwijze niet interessant voor deze sociaal gedreven minister die opkomt voor ‘améliorer le bien-être de nos enfants et petits-enfants’. Bijvoorbeeld door ze overeenkomstig de Belgische wetgeving jaarlijks voor 9 miljard te laten verarmen.

Zottekesspel

De ondertitel is de eigenlijke titel van dit artikel. Na mijn twee vorige artikelen vragen een aantal mensen zich vertwijfeld af: hoeveel bedragen de transfers nu eigenlijk? Is het een zottekesspel waarbij ieder bedrag tussen nul en dertig miljard ernstig genomen moet worden? Het is in ieder geval geen rekenspelletje. Een transfer is een overdracht van koopkracht. Bijna alle transferberekeningen in België hebben als doel de overdracht van koopkracht tussen de inwoners van de drie Gewesten te bepalen. Niemand minder dan de vorige eerste minister Elio Di Rupo, tevens voorzitter van de PS, heeft onlangs verklaard dat iedere Waal 167 euro per maand krijgt van de Vlamingen. In 2011 zou dat in totaal 7,1 miljard zijn.

Dit is echter zonder de transfers op de rentelasten. Dan begint het hele eieren eten. Op dit gebied heeft Vives, een nochtans eerbiedwaardig instituut, het de laatste paar jaren nogal bont gemaakt. Blijkbaar bezeten door de overtuiging dat de transfers op de rentelasten nog veel groter zijn dan alle andere, zijn er zeer uiteenlopende berekeningen en bedragen gepubliceerd die alleen al hierdoor de eigen geloofwaardigheid ondergraven. Ook de stelling dat sommige transfers niet bij elkaar kunnen opgeteld worden roept grote vraagtekens op. Op het publieke forum is dit nefast. Dan haakt de burger af of gelooft er niets meer van.

‘Klassieke’ transfers

Als het enkel gaat over de ‘klassieke’ transfers zijn er toch berekeningen uit totaal verschillen bronnen die in grote mate met elkaar overeenstemmen. Met ‘klassieke’ transfers wordt bedoeld: deze die stromen via de Federale Overheid, via de financiering van Gewesten en Gemeenschappen en via de Sociale Zekerheid. Volgens een publicatie van de Universiteit van Namen (28 april 2015) zouden de transfers naar Wallonië 7,026 miljard bedragen in 2011. Dit ligt dicht bij het cijfer van Di Rupo (7,1 miljard) en ook bij onze eigen berekeningen (7,375 miljard, zie vorig artikel). Als we mogen aannemen dat er bij het cijfer van Di Rupo nog een transfer van Vlaanderen naar Brussel moet gerekend worden in dezelfde orde van grootte als de Universiteit van Namen berekend heeft (0,369 miljard) dan zou het totaal bedrag van de ‘klassieke’ transfers dat in 2011 uit Vlaanderen weggevloeid is, tussen de 7,5 en de 8 miljard bedragen. Althans (in volgorde van publicatiedatum) volgens de N-VA 7,9 miljard (voor het jaar 2010), volgens Di Rupo 7,5 miljard, volgens onze eigen berekeningen 8 miljard, en volgens de Universiteit van Namen 7,4 miljard. De paar honderd miljoen boven of onder het gemiddelde lijken taalgevoelig te zijn. Persoonlijk voel ik geen masochistisch plezier en ik zie er ook het nut niet van in om deze cijfers wat op te blazen.

Transfers op rentelasten

Het gebrek aan overeenstemming over de transfers op de rentelasten blijft onoverbrugbaar groot tussen de verschillende auteurs van transferberekeningen. Gaande van principieel onbestaande over principieel nul, ondoenbaar, we laten deze buiten beschouwing, tot enkele tientallen miljarden. Dit kan niet. Het maakt ook iedere zinnige interpretatie over de betekenis van de transfers onmogelijk.

Op het einde van een vorig artikel: ‘De transfers uit Vlaanderen: 6,2 miljard of 8 miljard’ heb ik een volgend artikel aangekondigd waarin ik dieper zou ingaan op de problematiek van de transfers op interestlasten, de optelbaarheid met andere transfers en het verband met begrotingsresultaten.

We proberen hierna een methode aan te reiken om op het goede spoor te komen. Een belangrijk facet van deze methode is de integrale benadering van de transfers.

BASISREGELS: ALGEMEEN

  1. Afbakening van het onderzoeksgebied. Het gaat over de uitgaven en de ontvangsten van de Federale Overheid en de Sociale Zekerheid. In veel opzichten zijn dit twee gescheiden gebieden. De Sociale Zekerheid is echter voor ongeveer 30 miljard afhankelijk van een interne fiscale geldstroom afkomstig van de Federale Overheid. Ze maken samen het geconsolideerde federale niveau uit. Of ze doen alsof. De zogenaamde sociale partners hebben in en via de sociale zekerheid veel meer macht dan de federale regering. In de officiële documenten worden deze beleidsniveaus omschreven als Entiteit 1. Entiteit 2. is dan de verzameling van Gewesten, Gemeenschappen, Provincies, gemeenten en OCMW’s.
  2. Alle uitgaven en alle ontvangsten.Het betreft de lopende uitgaven van de federale overheid, de sociale bijstand, de uitkeringen in het kader van de sociale zekerheid, de financiering van de Gewesten en de Gemeenschappen; maar ook de kapitaaluitgaven en de rentelasten. Langs de kant van de ontvangsten: de personenbelasting, de vennootschapsbelasting, de BTW, de accijnzen, de sociale bijdragen; maar ook de niet-fiscale en de niet-para-fiscale ontvangsten.
    1. In principe kunnen er op iedere uitgave van het federale niveau transfers bestaan. In de praktijk is dit nagenoeg zeker want het is ondenkbaar dat er een uitgave op het federaal niveau zou gebeuren waarvan de verdeling over de Gewesten exact dezelfde zou zijn als de verdeling van de financiële bijdragen van de Gewesten. Dit geldt ook voor de rentelasten. (We nemen dus aan dat de rentelasten gewestelijk kunnen verdeeld worden. Zie verder.)
    2. 4.      Wat als op het federaal niveau de som van de uitgaven groter is dan de som van de ontvangsten? M.a.w. als er een vorderingstekort is; lees: begrotingstekort. Dan wordt een deel van de uitgaven gefinancierd met geleend geld. Kunnen we dan spreken over transfers? Neen. Dit raakt aan de definitie van transfers: het verschil tussen de uitgave voor een Gewest en de bijdrage van dat Gewest in de financiering van die uitgave. De Vlamingen kunnen niet beweren dat ze een bedrag transfereren, m.a.w. koopkracht overdragen, als ze er geen financiële bijdrage voor leveren. Dit wijst op het gevaar van de methode van de ‘juste retour’. Volgens deze methode doet men alsof er voldoende bijdragen zijn om de uitgaven te financieren. Dit is zelden het geval. Van 1950 t.e.m. nu was er ieder jaar een begrotingstekort (1996, 1998 en 2003 uitgezonderd). Voor een berekening van de werkelijke transfers dient er dus uitgegaan te worden van uitgaven die de beschikbare bijdragen niet overtreffen. We stellen dat alle uitgaven in dezelfde mate met schulden gefinancierd worden. Alle uitgaven moeten dus in dezelfde mate tot het niveau van de beschikbare bijdragen teruggebracht worden.
    3. Wat als op het federaal niveau de som van de uitgaven kleiner is dan de som van de ontvangsten? Dit is in de laatste 65 jaar nog maar drie keer het geval geweest. We moeten hopen dat dit in de toekomst meer zal gebeuren en dat het zelfs de regel wordt indien de overheidsschuld, zoals afgesproken binnen Europa, moet afgebouwd worden naar 60 % van het bbp. Dit betekent dat er in de komende jaren 110 miljard begrotingsoverschotten nodig zijn. Zonder rekening te houden met de schulden die deze regering, evenals alle voorgaande, er in de komende jaren nog zal aan toevoegen. We gaan ervan uit dat de begrotingsoverschotten zullen gebruikt worden om de schulden af te lossen.
    4. Voor de berekening van de transfers gaat het niet alleen om de globale balans tussen alle uitgaven en alle ontvangsten (bijdragen). Er moet ook een gewestelijke verdeling kunnen gemaakt worden van de uitgaven en de bijdragen. In geen enkele transferberekening is dit ooit gelukt voor alle uitgaven en alle bijdragen. Zo bestaan er geen gewestelijke verdelingen (ofwel zijn ze zeer betwistbaar) van een belangrijk deel van de uitgaven voor de eigen werking van de federale overheid. Over de verdeling van de rentelasten op de Federale schuld zullen we het verder hebben. Er bestaat ook geen gewestelijke verdeling van een deel van de indirecte belastingen en helemaal niet van de niet-fiscale en de niet-para-fiscale ontvangsten (ofwel zijn ze zeer betwistbaar).
    5. Wat als de som van de gewestelijk verdeelde uitgaven (dus de gereduceerde die niet gefinancierd worden met geleend geld) groter is dan de som van de gewestelijk verdeelde bijdragen? Dan wordt het surplus gefinancierd met geld dat niet gewestelijk verdeeld is. Kunnen we dan nog spreken over transfers? Neen. Als een transfer op het surplus niet kan bewezen worden dan is er geen transfer op het surplus. Dan moet de transferberekening beperkt worden tot het niveau van de gewestelijk verdeelde bijdragen.Dit kan eenvoudig door alle gewestelijk verdeelde uitgaven te vermenigvuldigen met een factor: totaal gewestelijk verdeelde bijdragen/totaal gewestelijk verdeelde uitgaven.
      1. Wat als de som van de gewestelijke verdeelde uitgaven (dus de gereduceerde die niet gefinancierd worden met geleend geld) kleiner is dan som van de gewestelijke verdeelde bijdragen? Logisch zijn er twee antwoorden mogelijk. Ofwel zijn er voor het bedrag van het verschil nog uitgaven op het federaal niveau die exact overeenstemmen met de gewestelijke verdeling van de bijdragen maar die tot hiertoe niet ontdekt zijn. Dit is zeer onwaarschijnlijk. Ofwel zijn op die manier verdeelde uitgaven niet te vinden. Dan wijst dat op nog niet blootgelegde transfers. Dit is zeer waarschijnlijk. Maar hier geldt ook: transfers die niet bewezen zijn, zijn geen transfers. Het nadeel van de ‘juste retour’ methode is dat men niet tot deze vaststellingen komt omdat men zich zelfs niet afvraagt of er voldoende of onvoldoende gewestelijk verdeelde bijdragen zijn.

BASISREGELS: voor SCHULD EN BOETE

We proberen nu ook een methode aan te reiken voor de transfers op de rentelasten. We plaatsen ons eveneens op het standpunt van het federale niveau en vragen ons af: hoeveel interestlasten moeten we toewijzen aan de Gewesten en wat is hiervoor hun bijdrage?

Naar hun aard hebben de uitgaven op het federale niveau een verschillend karakter. Sommige uitgaven gebeuren in geld (bijvoorbeeld uitkeringen aan werklozen, kinderbijslagen aan de moeders, pensioenen aan de gepensioneerde of aan hun overlevende partner …), andere uitgaven gebeuren in de vorm van overheidsdiensten (politie, leger, justitie, spoorwegen …), of in de vorm van gesubsidieerde diensten (dokters, ziekenhuizen …), of via de Gewesten en de Gemeenschappen (Onderwijs, wegen, rusthuizen …). Het gemeenschappelijk kenmerk van alle overheidsuitgaven is het feit dat de overheid geld uitgeeft aan dingen en op een manier die we via de parlementaire democratie met zijn allen goedgekeurd hebben. Ook als het niet waar is.

De interestlasten zijn hierop geen uitzondering. Zoals gezegd waren er in dit land sedert 1950 ieder jaar (op drie na) begrotingstekorten. Dit wil zeggen dat er bijna altijd meer geld werd uitgegeven dan er beschikbaar was. Dit kon makkelijk met geleend geld. Dat was echter niet gratis. Ook als de leningen konden afgelost worden (en hernieuwd) met geld dat door de inflatie verminderd was in waarde, moest wel iedere jaar een interestpercentage betaald worden dat bovendien veel groter was dan de inflatie. De interestlasten zijn dus de prijs die de bevolking moet betalen om voortdurend boven haar stand te leven of m.a.w. voor de baten die zij in te hoge mate of te vroeg genoten heeft omdat zij haar lusten niet kon bedwingen. Deze financieel-economische redenering houdt geen moreel oordeel in.

De interestlasten hebben een eigen aard. Zoals de andere uitgaven. De transfers erop zijn even ‘klassiek’ als alle andere en kunnen evengoed bij elkaar opgeteld worden.

  1. Hoe worden de interestlasten verdeeld over de Gewesten? Zoals de schulden. Hoe worden de schulden gewestelijk verdeeld? Zoals de begrotingstekorten. Hoe worden de begrotingstekorten gewestelijk verdeeld? Nu komen we aan de kern van het probleem. Waardoor worden begrotingstekorten veroorzaakt? Waarmee is er een oorzakelijk verband?

Als een gezin jaarlijks meer geld uitgeeft dan het ontvangt en hiervoor leningen aangaat, wat is dan in een bepaald jaar de oorzaak van de omvang van het geleende bedrag? Het vernieuwen van het dak? De buitenlandse vakantie? De uitgaven voor voeding, kledij, juwelen, de tweede wagen? Het aflossen van de vorige lening? Of was het inkomen te laag (alhoewel groter dan het voorgaande jaar)? Of was één van beide partners meer werkloos dan vorig jaar? In een gezin waar gewerkt wordt met gescheiden beurzen zijn deze vragen snel beantwoord en de verantwoordelijkheden duidelijk. De te nemen maatregelen ook. In een gezin waar de solidariteit heerst zijn de antwoorden moeilijker. Ze kennen hun inkomen en ze hebben samen beslist om de uitgaven te doen. Zoals ze samen beslist hebben om solidair te zijn, ook in het aflossen van de lening. De partner die het meest verdient zal het meest bijdragen, ook als het duidelijk is dat hij/zij het minst extra uitgaven heeft veroorzaakt. Naar een verdeling van de schuld zullen ze niet zoeken, laat staan er een boekhouding van bijhouden. Waar de liefde heerst wordt niet over solidariteit gesproken. Misschien zullen ze wel eens, na dertig jaar huwelijk en op een mooie zondagnamiddag, een stukje papier nemen en eens uitrekenen hoe het zit met de transfers. Enkel om het te weten en voor de grap.

Het probleem in de Belgische staatshuishouding is hetzelfde en de oplossing ook. We zijn het er echter niet over eens. Behalve over het feit dat de oorzaken van de overheidstekorten bij de anderen ligt. We zijn ook al veel meer dan dertig getrouwd en velen vinden het niet meer grappig. Nu willen we echt eens klare wijn. Transparantie is het minimum. Maar onvoldoende.

  1. 10.  Het probleem van de gewestelijke verdeling van de overheidsschuld stelt zich slechts als er een schuld ontstaat. Dit is bij een begrotingstekort. Het primair saldo heeft hier niets mee te zien. Bij een negatief primair saldo zal er zeker een begrotingstekort zijn en dus een schuld ontstaan; maar de omvang is onbekend. Bij een positief primair saldo is het niet eens zeker dat er een begrotingstekort en dus een schuld zal ontstaan.
  2. 11.  Indien er in een Gewest in een bepaald jaar een duidelijk aantoonbare oorzaak is voor het ontstaan van een schuld dan moet deze aan dit Gewest toegewezen worden. Dit is niet zo eenvoudig. Bijvoorbeeld. Tijdens de zogenaamd financiële crisis heeft de Federale Overheid voor meer dan 20 miljard schulden aangegaan om een aantal financiële instellingen te ondersteunen. (Dexia, Ethias, Fortis, KBC) . Hoe moet deze schuld gewestelijk verdeeld worden? Volgens het aantal klanten? het aantal inwoners? de spaarinlagen? Hoe wordt rekening gehouden met de belangen van de bedrijven? en van de aandeelhouders? Wat met buitenlandse klanten en de buitenlandse aandeelhouders? Of moest die schuld niet verdeeld worden want er stonden grotendeels leningen aan de banken tegenover.

Hoe moet de Federale schuld die het gevolg is van extra militaire uitgaven voor gevechtsvliegtuigen verdeeld worden over de Gewesten? Hoe moesten in de jaren tachtig en negentig de subsidies aan de zogenaamd nationale sectoren, ieder met een zwaar regionaal luik, over de Gewesten verdeeld worden? Naar aanleiding van de oliecrisis wilden we onze verarming niet erkennen en bleven we geld uitgeven door meer schulden te maken. Hoe moesten die schulden gewestelijk verdeeld worden? Als er schulden aangegaan werden voor het Albertkanaal, hoe hadden die moeten verdeeld worden? Hadden ze ook af en toe moeten herverdeeld worden?

De investeringen in het Belgisch spoorwegennet zijn gewestelijk lokaliseerbaar. Maar in welke verhouding hebben de Gewesten hiervan genoten? Het is niet toevallig of uit vergetelheid dat een aantal uitgaven niet gewestelijk verdeeld worden. Het gaat dikwijls over uitgaven met een gewestgrensoverschrijdend nut; ook dikwijls voor het aanschaffen van kapitaalgoederen. De Belgische schuld is in 1830 ontstaan. Het oorzakelijk verband blootleggen van de schuldevolutie die nadien ontstaan is vraagt een omvangrijk historisch onderzoek dat zeker interessant is. Op voorwaarde dat de onderzoekers het vooraf eens zijn over de principes, de methode en de spelregels. Ik ben zeer sceptisch over de slaagkansen van dergelijk onderzoek. Hoe dan ook is het probleem beperkt tot een deel van de schuld en daarvan zal een deel eindigen met: in het belang van de bevolking.

  1. 12.  Voor het deel van de federale schuldtoename dat niet aan specifieke gewestelijke oorzaken kan toegewezen worden, nemen we de gewestelijk verdeelde uitgaven als algemene oorzaak van de schulden.
  2. 13.  Praktisch, en in afwachting van de bruikbare resultaten van historisch onderzoek, verdelen we ieder jaar het begrotingssaldo, en dus ook de federale schuldtoename, in dezelfde verhouding als de verdeling van de uitgaven naar de drie Gewesten in hetzelfde jaar. Als de bestuurders van dit land wetens en willens en met de blijvende goedkeuring van de kiezers gedurende meer dan zestig jaar meer geld uitgeven dan ze hebben of willen bijdragen, dan moeten de aangegane schulden en de lasten ervan ook verdeeld worden in verhouding tot de gedane uitgaven. Dit leidt tot een gecumuleerde schuldopbouw waarvan de Gewestelijke verdeling samenvalt met de Gewestelijke verdeling van de gecumuleerde uitgaven naar de Gewesten.
  3. 14.  De verdeling van de jaarlijkse interestlasten over de Gewesten moet gebeuren in overeenstemming met de verhouding tussen de gecumuleerde schulden.
  4. 15.  De financiering van de interestlasten gebeurt op dezelfde manier als voor alle andere gewestelijk verdeelde uitgaven. Ofwel werken we met een unieke financieringssleutel voor alle uitgaven; ofwel werken we met een specifieke sleutel voor de sociale zekerheid en een algemene voor alle andere uitgaven. Dit heeft geen invloed op het totaal van de transfers.
  5. 16.  Terugbetaling van de schulden. Dit is pas mogelijk bij een begrotingsoverschot. Voor de Gewestelijke verdeling van de schuldaflossing kan men drie redeneringen volgen.

A. Men maakt de verdeling in verhouding tot de bijdragen van het jaar van aflossing. Dit lijkt logisch. Wie het meest bijdraagt bouwt het meest af. Het gevolg is dat het Gewest met de relatief grootste bijdrage, en dat waarschijnlijk ook het Gewest is met de relatief laagste schuld, zijn schuld het snelst zal afbouwen. Dit zal er uiteindelijk toe leiden dat dit Gewest zijn totale schuld afgebouwd zal hebben op het moment dat één of beide andere Gewesten nog schulden hebben. Dit is niet de logica van een solidair systeem.

B. Men maakt de verdeling van de schuldaflossing in verhouding tot de gewestelijke uitgaven in het jaar van aflossing. M.a.w. men beschouwt het begrotingsoverschot als het afbouwen van het te hoge uitgavenniveau. Ook dan zullen de gewestelijk verdeelde schulden zeer waarschijnlijk niet tegelijk afgebouwd zijn.

C. Men maakt de verdeling van de schuldaflossing in verhouding tot de bestaande gecumuleerde schuldverdeling. Op die manier zullen de Gewestelijk verdeelde schulden perfect gelijktijdig afgelost zijn. Samen uit, samen thuis. Een voorbeeld van solidariteit.

Er is echter een veel sterker argument dat pleit voor methode C als de enige juiste.

Bij een begrotingsoverschot is het terugbetalen van een schuld een uitgave zoals alle andere die gefinancierd wordt met beschikbare bijdragen. Dan zijn de regels zoals in deze nota geformuleerd van toepassing. Het terugbetalen van een schuld leidt tot een transfer. Op dezelfde manier te berekenen zoals alle andere. De federale uitgave (terugbetaling van een schuld) wordt verdeeld in verhouding tot de bestaande gecumuleerde schuldverdeling. De financiering van deze uitgave wordt verdeeld in verhouding tot de bijdragen in het jaar van terugbetaling.

N.B. Bij de regels 14 en 15 en 16 veronderstellen we dat er geen Gewestelijke schulden zijn met een specifieke Gewestelijke oorzaak.

  1. Dit brengt ons tot twee nieuwe transfers.

17.1.                   De transfers op het afbouwen van de Federale schuld (Entiteit 1). Dit zijn echte transfers die gebeuren in het jaar dat er schulden afgebouwd worden. In België zijn dit rariteiten. Maar vanaf 2019 zullen ze misschien regelmatig voorkomen. In landen met cyclische schuldopbouw en -afbouw zijn ze al langer bekend. Ze zijn het logisch gevolg van het feit dat we bij begrotingstekorten geen transfers berekenen op uitgaven waarvoor geen bijdragen beschikbaar zijn (zie regel 4).

17.2.                   De toekomstige transfers bij het opbouwen van de Federale schuld (Entiteit 1). Deze transfers zijn de voorafspiegeling van de hiervoor genoemde. Ze hebben slechts een signaalfunctie: denk eraan, het maken van schulden zal later, vermoedelijk gespreid over meerdere jaren, transfers met zich meebrengen. De omvang van deze transfers is hypothetisch en dus onzeker. Enerzijds omdat er een raming moet gemaakt worden van de nog te verwachten schuldopbouw en anderzijds omdat ze zullen gefinancierd worden volgens de gewestelijke aandelen in de toekomstige bijdragen.

 

Praktische toepassing voor het jaar 2011.

Hoeveel bedragen nu de transfers bij het toepassen van de bovenstaande regels? Zie Tabel 1. ‘De transfers in 2011’ in het gedeelte ‘Integrale benadering’. Ter vergelijking geven we ook de resultaten bij een niet-integrale (of klassieke) benadering. Omdat de discussie vooral gaat over de transfers op de interestlasten hebben we de transfers via de Federale Overheid, de Gewesten & Gemeenschappen en de Sociale Zekerheid samengevat in één bedrag.

  • In 2011 was er voor Entiteit 1. een negatief vorderingssaldo (begrotingstekort) van 13 miljard. Dit is 7,9 % van alle uitgaven. Op dit bedrag, dat moest ontleend worden, zijn er geen transfers. We hebben dus alle uitgaven, ook de interestlasten, teruggebracht tot een niveau van 92,1 %.
  • Van deze gereduceerde uitgaven had 116,569 miljard betrekking op de ‘klassieke’ transfer-dragende uitgaven en 10,972 miljard op de rentelasten. Op een detail na werden de ‘klassieke’ bedragen gewestelijk verdeeld zoals Vives het gedaan heeft. Deze transfers zijn dus kleiner dan in de niet-integrale benadering omdat er geen fictieve transfers meegenomen zijn.
  • De rentelasten werden gewestelijk verdeeld in dezelfde verhouding als de gecumuleerde schuldenopbouw vanaf 1990 (o.a. op basis van de gegevens van Abafim) . Aangezien deze schuldenopbouw gelijk is aan de som van de jaarlijkse begrotingstekorten (vanaf 1990) en deze ieder jaar gewestelijk verdeeld werden overeenkomstig de gewestelijke verdeling van de uitgaven van het betreffende jaar, komt de gewestelijke verdeling van de interestlasten overeen met de gecumuleerde gewestelijke uitgaven.
  • Van alle ontvangsten (bijdragen) kon 138 miljard gewestelijk verdeeld worden. Dus ruim voldoende om de transfers te berekenen op 127 miljard (116 + 11).
  • Zowel voor de klassieke uitgaven als voor interestlasten hebben we dezelfde financieringssleutel gebruikt.
  • Om een lang verhaal kort te maken: in 2011 bedroeg de uit Vlaanderen wegvloeiende koopkracht 8,4 miljard waarvan 0,8 miljard op de uitgaven voor de interestlasten.
  • Het debat is nog altijd open.

Toemaatje.

  • Door het begrotingstekort van 13 miljard in 2011 is de toekomstige transfer op de schuld van Entiteit 1. toegenomen met 0,860 miljard.
  • De totale toekomstige transfer op de uitstaande schuld van Entiteit 1. bedroeg eind 2011 ruim 21 miljard voor het Vlaams Gewest.
  • Deze transfer stijgt ieder jaar zolang er begrotingstekorten zijn. Bijvoorbeeld tot in 2019.
  • Indien vanaf 2019 de aflossing van de schuld zou beginnen zal er vermoedelijk een transferkaartje aanhangen van 25 miljard voor het Vlaams Gewest , te spreiden over de duur van de aflossingsperiode. In de veronderstelling dat de huidige verhoudingen tussen uitgaven en bijdragen in het Vlaams Gewest ongewijzigd blijven tot het einde van de aflossingsperiode..
  • Het debat is nog altijd open.

 

Tabel 1. De transfers in 2011 (in miljoen euro)

 

Totaal

VG

WG

BHG

     

Niet-integrale benadering
(zie artikel: De transfers uit Vlaanderen 6,2 of 8 miljard?)

via de Fed. Overh. + GeW. & GeM. + Soc. Zek. (zonder interestlasten)

Uitgaven

 124 147

 70 717

 41 756

 11 674

Bijdragen

 124 147

 78 745

 34 381

 11 021

Transfers

 –

 8 028

 -7 375

 -653

     

Integrale benadering

via de Fed. Overh. (excl. Interestlasten) + GeW. & GeM. + Soc. Zek.

Uitgaven

 116 569

 66 419

 39 197

 10 953

Bijdragen

 116 569

 74 061

 32 099

 10 409

Transfers

 –

 7 642

 -7 098

 -544

via de Interestlasten van Entiteit 1.

Uitgaven

 10 972

 6 180

 3 683

 1 109

Bijdragen

 10 972

 6 970

 3 022

 980

Transfers

 –

 790

 -661

 -129

Entiteit 1.

Uitgaven

 127 541

 72 599

 42 880

 12 062

Bijdragen

 127 541

 81 031

 35 121

 11 389

Totaal Transfers

 –

 8 432

 -7 759

 -673

 

Samenvatting

  1. Als definitie voor een transfer geven wij de voorkeur aan: een transfer is een overdracht van koopkracht tussen de inwoners van de drie Gewesten. De omvang wordt bepaald door op het federaal niveau het verschil te berekenen tussen de uitgaven voor een Gewest en de bijdrage van dat Gewest in de financiering van die uitgave. De transferberekening volgens de ‘juste retour’ leidt in theorie tot exact hetzelfde bedrag. In de Belgische praktijk met voortdurende begrotingstekorten leidt de ‘juste retour’ tot transfers die voor een deel fictief zijn.
  2. In ons voorstel van integrale benadering zit er een dubbele bewaking om de overdrachten van koopkracht realistisch te bepalen : a) bij begrotingstekorten worden alle uitgaven gereduceerd tot het niveau van de beschikbare bijdragen. b) de gereduceerde uitgaven die gewestelijk kunnen verdeeld worden, worden beperkt tot het bedrag van de bijdragen die gewestelijk kunnen verdeeld worden. De optelbaarheid van alle transfers is dus vanzelfsprekend.
  3. De interestlasten zijn een uitgave van de federale overheid (Entiteit 1.) en maken zoals alle andere uitgaven deel uit van onze integrale benadering. De transfers op deze uitgave wordt ook op dezelfde manier berekend. De uitgaven worden jaarlijks gewestelijk verdeeld in verhouding tot de gewestelijk gecumuleerde schulden. De bijdragen worden gewestelijk verdeeld volgens de financieringssleutel die ook gebruikt wordt voor de andere transfers. (Eventueel uitgezonderd deze in het stroomgebied van de Sociale Zekerheid.)
  4. De gewestelijk gecumuleerde schulden worden opgebouwd uit de jaarlijkse begrotingsresultaten. Deze worden gewestelijk verdeeld volgens de gewestelijk verdeelde uitgaven in het betreffende jaar. In beter verstaanbare taal betekent dit dat het aandeel van het Vlaams Gewest in de schuld van Entiteit 1. overeenstemt met het aandeel in de gecumuleerde gewestelijk verdeelde uitgaven van Entiteit 1. In onze berekening is dit ‘slechts’ vanaf 1990. Eind 2011 had het Vlaams Gewest een aandeel van 56,33 % in de schuld van Entiteit 1.
  5. Het sluitstuk van deze benadering is dat er aan een schuld ook een transferkaartje hangt. Het geraamde bedrag loopt op zolang er begrotingstekorten zijn. Dit bedrag zal gespreid worden over de duur van de aflossingsperiode. De werkelijke omvang van deze transfers zal afhangen van de uiteindelijke omvang van de schuld, de verdeling ervan over de Gewesten en de toekomstige verhoudingen tussen de bijdragen van de Gewesten in de aflossingsperiode.
  6. In het jaar 2011 bedroeg het bedrag van de werkelijk uit Vlaanderen wegvloeiende koopkracht 8,4 miljard, waarvan 0,8 miljard op de interestlasten.
  7. Mogen wij aannemen dat deze integrale benadering op een allesomvattende, consistente en realistische manier toelaat om de transfers te berekenen op alle uitgaven die gewestelijk kunnen verdeeld worden? Mogen wij aannemen dat, in afwachting van historisch onderzoek, de gewestelijke verdeling van de federale schulden (Entiteit 1.) in dezelfde verhouding als de gecumuleerde gewestelijk verdeelde uitgaven, op dit ogenblik de meest redelijke benadering is om de transfers op de interestlasten te berekenen? Als U het hier niet mee eens zijt, mogen wij dan uw argumenten kennen? Waarvoor heel veel dank!

 

Foto © Reporters

Categorieën
Commentaren en reacties