JavaScript is required for this website to work.
Binnenland

De transfers uit Vlaanderen: 6,2 miljard of 8 miljard?

Herman Deweerdt6/1/2015Leestijd 13 minuten

Hermand Deweerdt heeft de studie van VIVES over de transfers gelezen en bestudeerd. In dit artikel, zijn opmerkingen en eigen berekeningen. 

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

‘Zonder de Vlaamse transfers verliest elke Waal 167 euro per maand’. Volgens Christophe Deborsu zou gewezen premier Di Rupo dit gezegd hebben aan de studenten van de Naamse universiteit. (De Standaard van 27 november 2014). Dus 2.004 euro per jaar. Als dit bedrag betrekking heeft op het jaar 2011, betekent dit 7,1 miljard per jaar.

Op 29 november 2014 publiceerde VIVES een berekening van de klassieke transfers (dus zonder deze op de interestlasten van de overheidsschuld). Voor 2011 komen zij op 6,5 miljard naar Wallonië, zijnde 6,2 miljard uit Vlaanderen en 0,3 miljard uit Brussel.

Vives is in Vlaanderen uitgegroeid tot het kenniscentrum op het gebied van transferberekeningen met Geert Jennes als vooraanstaande expert. In universitaire kringen zijn er geen tegenspelers. Enkel negationisten en vergoelijkende relativeerders. Ik wil een ernstige discussiant zijn.

Deze publicatie van Vives bevat een herziening van de cijfers over 2007-2009 en nieuwe cijfers voor 2010 en 2011. Onze opmerkingen verzamelen we in drie groepen: over de uitgaven (U), over de financiering (F) en over de transfers (T). We beperken ons tot het jaar 2011.

DE UITGAVEN

U1 In het kanaal ‘Federale begroting zonder Sociale Verzekering en zonder interestlasten’ stroomt er in totaal 24,1 miljard. Volgens Vives is dit 63 % van het totaal van de uitgaven in dit kanaal. Dit wil zeggen dat er op de overige 37%, zijnde 14,2 miljard, geen transfers konden gevonden worden. Dit bedrag moet wel gefinancierd worden.

U2 De Gewestelijke verdeling van het bruto bedrag van de federale ambtenaren kent aan het Vlaams Gewest (VG) 54,21 % toe. Vives trekt de verdeling van de federale ambtenaren in de enge zin door naar het leger, de politie en de parastatalen. Dit geeft vermoedelijk een te laag aandeel aan het VG. En wat met de federale overheidsbedrijven zoals de NMBS, de Post, Belgacom, e.a. ?

U3 Is het zinvol te werken met bruto bedragen voor ambtenaren? De belastingen en de sociale bijdragen zitten in het bruto bedrag en vloeien veel sneller terug naar de schatkist (eigenlijk gaan ze er nooit uit) dan naar de bankrekening van de ambtenaren. Men kan hen evengoed het netto bedrag geven. Dit is het bedrag dat moet gefinancierd worden.

U4 Als de bedragen voor de sociale uitkeringen ook de kinderbijslagen voor het overheidspersoneel bevatten (wat zou moeten) dan lijkt het procentueel aandeel voor het Vlaams gewest onderschat en dit voor BHG overschat. Deze opmerking steunt o.a. op een studie van het Federaal Agentschap voor kinderbijslag: De geografische spreiding van de kinderbijslag – 2013. Het betreft een raming van het aantal rechthebbende kinderen, inbegrepen de overheidssector. Waarbij we wel beseffen dat in Wallonië en Brussel een veel groter percentage van de kinderen geniet van een verhoogde kinderbijslag, maar dit is veel minder van toepassing in de Overheidssector.

U5 Het totaal bedrag voor de pensioenen van de Federale ambtenaren, 9,1 miljard, is 1 miljard lager dan het bedrag opgenomen in het Vademecum van de Sociale zekerheid.

U6 Het aandeel van het Vlaams Gewest in de Overheidspensioenen, 58,28 %, lijkt hoog. Deze opmerking steunt op de verdeling van de Federale ambtenarenpensioenen volgens taalrol (bron: PDOS) plus de pensioenen voor het Vlaams Gewest en het Nederlandstalig onderwijs (bron: Vademecum sociale zekerheid) Na correctie met een aandeel voor BHG komen wij op een aandeel van 55,65 % voor het Vlaams Gewest.

U7 Onafhankelijk van voorgaande opmerking maar wel ter versterking ervan lijkt het aandeel van BHG in de Overheidspensioenen, 7,36 %, laag. Deze opmerking steunt op het aandeel in de wedden van de federale ambtenaren (8,47 %), het aandeel in de bevolking (10,67%), en het aandeel in het onderwijs (10,9 %). Waarbij we dan wel de pensioencijfers opgebouwd over een langere periode vergelijken met cijfers over het laatste jaar.

U8 In het kanaal ‘Transferten in de BFW’ (Bijzondere financieringswet) stroomt er in totaal 32,802 miljard. De verdeling per Gewest en Gemeenschap volgt uit de toepassing van de wet en kan moeilijk nauwkeuriger zijn. De correctie voor het Brussels aandeel lijkt redelijk.

U9 In het kanaal ‘Transferten in de SZ’ stroomt er in totaal 67,237 miljard. De Gewestelijke verdeling van de uitgaven steunt op gegevens van diverse overheidsinstanties, uitgezonderd die van de Kinderbijslagen die steunt op de Gewestelijke verdeling van het aantal (< 19 )-jarigen. Vreemd dat er geen Gewestelijke verdeling meer te vinden is van de kinderbijslagen voor werknemers. De webstek van de RKW was een voorloper en een voorbeeld op dit gebied.

U10 Het totaal bedrag voor de pensioenuitgaven van werknemers en zelfstandigen ligt 2 miljard hoger (op een totaal van 22,3 miljard) dan volgens het Vademecum van de Sociale Zekerheid; hoewel Vives en het Vademecum dezelfde bron vermelden: de Rijksdienst voor de Pensioenen.

U11 Er zijn geen transfers opgenomen voor Arbeidsongevallen en Beroepsziekten. Vives heeft zich ook niet gewaagd aan de Fondsen voor Bestaanszekerheid en Sluiting van ondernemingen. De som van deze drie posten kan makkelijk meer dan 2,5 miljard bedragen. Wat moet gefinancierd worden.

U12 De betalings- en beheerskosten die uiteraard niet behoren tot de sociale uitkeringen maar er wel bij horen, zijn niet meegenomen. Het gaat om 2,2 miljard die ook moet gefinancierd worden. Een deel ervan zit mogelijk in het kanaal ‘Federale begroting’.

U13 Samenvatting over de uitgaven.

Vives heeft voor de Gewestelijke verdeling van de uitgaven nagenoeg maximaal gebruik gemaakt van de beschikbare officiële gegevens. Er kunnen een paar vraagtekens geplaatst worden over plussen en minnen maar alles samen genomen beschouwen we de uitgaven als stevig onderbouwd. (N.B. We hebben enkel deze van het jaar 2011 van naderbij bekeken.

Dit geeft de volgende totaalcijfers: 

 

Tabel 1 Totaal van de uitgaven waarop transfers berekend werden

 

2011

Miljoen euro

% verdeling

VG

WG

BHG

Rijk

Totaal uitgaven

124.147

56,96

33,63

 

9,40

 

100,00

Bron: Vives /Geert Jennes/Publieke transferten tussen de Belgische gewesten 2007-2011/p19

 

 DE FINANCIERING

De financiering van de bovengenoemde uitgaven komt uit de volgende bronnen: Personenbelasting, Vennootschapsbelasting, BTW, accijnzen en Sociale bijdragen van werkgevers, werknemers en zelfstandigen. We volgen de methode van Vives maar voor bepaalde bronnen met een andere verdeling per Gewest.

F1 Personenbelasting. De Gewestelijke verdeling, exclusief opcentiemen en agglomeratiebelasting, is tot twee cijfers na de komma te vinden in de overheidsstatistieken (ADSEI).

F2 Vennootschapsbelasting. Wordt geheven in de plaats waar de maatschappelijke zetel van het bedrijf zich bevindt, zelfs als daar maar een halve persoon zou tewerkgesteld zijn en er geen enkele aandeelhouder zou wonen. Toepassing van het criterium ‘maatschappelijke zetel’ zou bijna een derde van de vennootschapsbelasting toekennen aan BHG. Iedereen is het erover eens dat dit een onzinnige verdeelsleutel zou zijn. Maar wat dan wel? De vennootschapsbelasting volgt uit de winst. De winst ontstaat uit de jaarlijkse activiteiten van een onderneming waarbij de leveranciers de prijs gekregen hebben waarmee ze het eens waren, de werknemers het loon waarmee ze het eens waren en de klanten het eens waren met de goederen en diensten die ze gekregen hebben voor de prijs die ze wilden betalen. En nadat ook de diverse overheden hun grondgebonden en andere belastingen hebben gekregen (registratierechten, onroerende voorheffing, milieuheffingen, e.a.) In ons kapitalistisch systeem komt de winst dus toe aan de aandeelhouders. De winst is niet gegarandeerd. Ook verlies is mogelijk en zelfs faillissement. Het zou dus logisch zijn om de vennootschapsbelasting te beschouwen als een bijdrage van de aandeelhouders en dienovereenkomstig te verdelen per Gewest. Echter alleen van de vennootschappen die vennootschapsbelasting hebben betaald (en dus winst gemaakt hebben). Wat met aandeelhouders die in het buitenland wonen? Wat met maatschappijen die aandeelhouder zijn? Een onmogelijke opgave.

F3 De beste oplossing zou zijn om de onmogelijk verdeelbare vennootschapsbelasting voor te behouden voor de financiering van de federale uitgaven die onverdeelbaar zijn per Gewest of waarop er geen transfers zijn.

F4 De meeste transfer-berekenaars kunnen niet aan de drang weerstaan om het toch met een sleutel te proberen. Vives gebruikt hiervoor de bruto toegevoegde waarde per Gewest zoals die blijkt uit de regionale rekeningen. Dit begrip heeft betrekking op afschrijvingen (dus investeringen) en loonkosten. Tussen beide bestaat er een zeker verband. In ieder geval kunnen investeringen niet zonder arbeid en omgekeerd. (Zolang we geen volautomatische bedrijven hebben.) De redenering zou dus kunnen zijn dat de winst toekomt aan de aandeelhouders en uiteindelijk ook aan hen zal uitgekeerd worden maar dat ze ontstaan is door de samenwerking van de factoren kapitaal en arbeid. Als we toch de sleutel toegevoegde waarde zouden gebruiken, dan wel na correctie voor de pendelarbeid. Het blijft echter een zeer onbevredigende benadering omdat de toegevoegde waarde van bedrijven die geen winst maken toch geacht worden bij te dragen tot de vennootschapsbelasting.

F5 De belastbare winst zou in principe een veel betere sleutel zijn maar die stuit dan op het probleem van de regionale splitsing van deze winst bij ondernemingen met vestigingsplaatsen in meer dan één Gewest. Het zou wel interessant zijn om te onderzoeken hoeveel Vennootschapsbelasting er betaald wordt door de ondernemingen die maar in één Gewest een vestigingsplaats hebben. Dit zou al een deel van het probleem oplossen.

F6 BTW en Accijnzen. Vives leidt de gewestelijke verdeling van de BTW en de Accijnzen af uit het Huishoudbudgetonderzoek. Onder het motto: wat we zelf doen laten we beter door een ander doen was een van de eerste daden van Yves Leterme toen hij minister-president werd, aan een tweetalige Commissie van experten een beoordeling vragen over de methodologie van de transferberekeningen gemaakt door ABAFIM (de Vlaamse administratie). Nadat de Commissie de experten van de FOD Economie / Directie Statistiek en verantwoordelijk voor het Huishoudbudgetonderzoek, had geraadpleegd schreef de Commissie in haar rapport dat deze Huishoudbudgetonderzoeken geen valabele indicator zijn voor de inkomens van de huishoudens en dat de Directie Statistiek niet in staat is om op basis van de resultaten van de huishoudbudgetenquête de impliciete gemiddelde BTW- en accijnsaanslagvoeten in elk Gewest te berekenen. Niet te verwonderen als we weten dat dergelijke onderzoeken steunen op een maandelijkse enquête bij slechts 300 gezinnen zodanig dat deze representatief zouden moeten zijn in hun demografische en socio-economische samenstelling, voor meer dan duizend productcodes, voor de verschillende BTW- en accijnstarieven, en dit alles in de drie Gewesten. En ook voor hun beschikbaar inkomen opgebouwd uit 25 verschillende inkomensbronnen. Bij een enquête hoort ook een foutenmarge. Vijf procent?

F7 Zijn er betere verdeelsleutels? Ja. Wij stellen voor om uit de Regionale rekeningen de Inkomensrekening van de huishoudens te nemen. De cijfers over de beschikbare inkomens staan er kant en klaar voor gebruik. We beseffen dat macro-economische cijfers ineen geknutseld zijn met partiële gegevens, sleutels, schattingen, enquêtes en geen gegevens. De ernst waarmee over het bbp gesproken wordt is soms lachwekkend. Bijvoorbeeld dat er een recessie is als het bbp drie kwartalen na elkaar daalt met 0,1 %. Terwijl we niet eens zeker weten of de foutenmarge rond het bbp minder dan 1 % bedraagt. Toch nemen we aan dat macro-economische cijfers per Gewest veel nauwkeuriger zijn dan deze afgeleid uit een enquête. Als dat niet meer waar is moeten we voorstellen om alle macro-economische waarden te bepalen op basis van een enquête bij 300 gezinnen gedurende een jaar. De transfers per Gewest kunnen ook op basis van een enquête berekend worden. Niet schrikken als de som van de transfers niet nul is en de vastgestelde transfers bij extrapolatie naar 4,5 miljoen gezinnen een abnormaal bedrag geeft. Dat kan dan genormaliseerd worden.

F8 Mijn voorstel om de Gewestelijke verdeling van de beschikbare inkomens toe te passen op de BTW- en accijnsbedragen impliceert dat het gewogen gemiddelde van de BTW- en accijnstarieven in de drie Gewesten hetzelfde is. Als dit niet zo zou zijn, wat we sterk vermoeden, dan is het redelijk om aan te nemen dat de gemiddelde tarieven in Vlaanderen hoger zullen zijn dan in de andere Gewesten wegens de grotere rijkdom in Vlaanderen en dus een relatief groter verbruik van duurdere producten en producten onderhevig aan 21 % BTW. De voorgestelde sleutel leidt dus tot een voorzichtige raming van de BTW- en accijnsaandelen in het Vlaams Gewest.

F9 Er is nog een belangrijke extra reden om niet te aarzelen voor het gebruik van deze sleutel. De beschikbare inkomens ontstaan na overdracht van de sociale uitkeringen en bevatten in de inkomende Gewesten dus ook de getransfereerde bedragen. Het Gewest dat transfers ontvangt krijgt dus koopkracht die bij de besteding een bedrag aan BTW en accijnzen bevat dat fiscaal gezien afkomstig is uit het Gewest met uitgaande transfers.

F10 De sociale bijdragen. De Gewestelijke bijdragen volgens woonplaats van de werknemers zijn tot twee cijfers na de komma terug te vinden in de statistieken van de RSZ. Deze vertegenwoordigen 95,5 % van het totaal van de bijdragen. De rest is in hoofde van de ondernemingen en kan niet direct per werknemer bepaald worden. Wij hebben deze op dezelfde manier verdeeld als de bijdragen volgens woonplaats van de werknemers. Vermoedelijk doet Vives hetzelfde. Voor de Gewestelijke verdeling van de sociale bijdragen der zelfstandigen volgen we Vives, zijnde een versleuteling van het totaal bedrag volgens het aantal zelfstandigen per Gewest.

F11 Hiertegenover zijn er ook bijdrageverminderingen. We hebben deze in mindering gebracht van de bijdragen. Een groot deel is gekend volgens woonplaats van de werknemer. Zoals gebruikelijk zijn deze gunstiger voor de ondernemingen in het Waals en het Brussels Gewest. Dit verklaart het verschil in deze financieringssleutel tussen de eigen berekeningen en deze van Vives.

F12 Samenvatting over de financiering.

De Personenbelasting en de Sociale bijdragen vormen 66 % van de financieringsmiddelen. De bedragen per Gewest zijn volledig (de PB) of in zeer grote mate (de Soc. Bijdragen) direct uit de officiële statistieken af te lezen. Ze mogen dus (zeer) nauwkeurig genoemd worden.

De Vennootschapsbelasting, de BTW en de Accijnzen vormen 34 % van de financieringsmiddelen. Er bestaan geen officiële statistieken over de bedragen per Gewest. Iedereen die transferberekeningen maakt moet de Gewestelijke verdeling van deze financieringsbronnen op een indirecte manier benaderen. Meestal door gebruik van sleutels die een geacht (en bij voorkeur een bewezen) oorzakelijk verband hebben met de omvang van de financieringsbron.

  • Voor de Gewestelijke verdeling van de vennootschapsbelasting gebruikt Vives de bruto toegevoegde waarde. Ik vind dit fout omdat enkel de toegevoegde waarde van de maatschappijen die winst maken mag gebruikt worden en omdat er ook een correctie moet gemaakt worden voor de pendelarbeid. Ik heb enkel deze laatste correctie aangebracht. Dit is nog zeer onvoldoende.
  • Voor de Gewestelijke verdeling van de BTW en de Accijnzen leidt Vives de bedragen af uit de Huishoudbudgetenquête. Ik vind dit een onbruikbare basis wegens veel te onzeker. Ik stel voor om de beschikbare inkomens uit de Regionale rekeningen als verdeelsleutel te gebruiken.

Dit geeft de volgende financieringssleutels.

Tabel 2 DE FINANCIERINGSSLEUTELS (van toepassing in 2011)

Financiële bronnen

Eigen berekeningen

VIVES p. 5 en 7

Bedrag

Sleu- tel

Procentuele verdeling

Procentuele verdeling

 

 

 

VG

WG

BHG

VG

WG

BHG

Personenbelasting

38.055

Fa

63,16

28,48

8,36

63,16

28,48

8,36

Vennootschapsbelasting

10.735

Fb

62,21

27,13

10,66

57,55

23,51

18,94

BTW

27.737

Fc

61,04

29,45

9,51

59,82

30,87

9,31

Accijnzen

7.192

Fd

61,04

29,45

9,51

50,34

38,63

11,03

Fiscale ontvangsten

83.719

FTR1

62,16

28,71

9,13

60,35

29,50

 

10,15

 

RSZ – werknemers

45.270

Fe

65,94

25,71

8,35

65,64

25,88

8,48

RSZ – Zelfstandigen

3.602

Ff

61,27

29,16

9,57

61,27

29,16

9,57

 

Bijdragen Sociale Zekerheid

 

48.872

 

 

 

65,59

 

25,96

 

8,44

 

 

 

Totaal financieringsmiddelen

132.591

FTR3

63,42

27,70

8,88

61,93

28,42

9,65

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Financiering van de Sociale uitgaven

 in de S.Z.

 

FTR2

64,51

26,83

8,66

63,74

27,2

9,07

DE TRANSFERS

T1 VIVES gebruikt de ‘juste retour’ methodologie. D.w.z. dat zij het verschil berekenen tussen de uitgaven die daadwerkelijk in een Gewest worden verricht en de ‘juste retour’- uitgaven, m.a.w. de uitgaven die zouden overeenstemmen met de bijdrage van dat Gewest tot de federale ontvangsten.

Ik geef de voorkeur aan een andere formulering en plaats mij op het standpunt van de federale overheid. Dan is een transfer: het verschil tussen de uitgave voor een Gewest en de bijdrage van dat Gewest in de financiering van die uitgave.

Rekenkundig is dit exact hetzelfde. Ik verkies de tweede formulering omdat ze directer, eenvoudiger en begrijpelijker is. De definitie die Vives gebruikt maakt het verschil tussen twee uitgaven, wat al een zekere intellectuele souplesse vraagt, en sticht ook verwarring met het woord ‘juste’. Zoals bij die Vlaamse volksvertegenwoordiger die uit de transfers op de werkloosheidsuitkeringen besloot dat de Vlamingen recht hadden op meer werkloosheidsuitkeringen. Transfers hebben niets te maken met morele beschouwingen.

T2 Het verschil in formulering verklaart ook de gebruikte tekens. Voor een uitgaande transfer plaatst Vives een minteken: dit Gewest heeft een tekort wegens te weinig gekregen. Bij de tweede formulering zou ik een plusteken plaatsen: dit Gewest heeft een overschot in de financiering. Dit is ook het bedrag dat getransfereerd wordt. Om geen verwarring te stichten zal ik de tekens van Vives volgen.

T3 Bij het berekenen van transfers kan men één financieringssleutel gebruiken, zowel voor het geheel als voor onderdelen van de uitgaven. In dit geval acht men de financieringsbronnen kleurloos, reukloos en doelloos te zijn. Ze vloeien allemaal in één pot en worden van daaruit gebruikt om de uitgaven te financieren. Men kan ook meerdere sleutels gebruiken in functie van de soort financiering. Dit laat toe om bepaalde financieringsbronnen specifiek toe te wijzen aan bepaalde uitgaven. Bijvoorbeeld: de sociale zekerheidsbijdragen aan de Sociale Zekerheidsuitkeringen. Een deel van de personenbelasting aan de financiering van de Gewesten. Een ander deel van de personenbelasting met een deel van de BTW aan de financiering van de Gemeenschappen. De gevolgde methode heeft echter geen invloed op de totale transfer.

T4 Voor de berekening van de transfers nemen we de uitgaven en de Gewestelijke verdeling ervan helemaal over van Vives. Deze vergelijken we met de financiering.

Voor het kanaal Federale overheid en voor het kanaal Bijzondere financieringswet gebruiken we de financieringssleutel FTR 1. Deze sleutel is gewogen op basis van de in overweging genomen fiscale ontvangsten. Dus een mengsel van Fa, Fb, Fc en Fd. Zie Tabel 2.

Voor het kanaal Sociale Zekerheid gebruiken we de financieringssleutel FTR 2. Deze sleutel is gewogen op basis van de sociale zekerheidsbijdragen en de hiervoor genoemde fiscale sleutel. Dus een mengsel van Fe, Ff en FTR 1.

Vives werkt op dezelfde manier, uiteraard met hun sleutels. Zij maken echter een uitzondering voor de overheidspensioenen waar ze een aparte sleutel voor gebruiken.

T5 De resultaten staan in Tabel 3 met ernaast de transfers volgens Vives.

Volgens onze berekeningen:

  • is er een uitgaande transfer van 8 miljard uit Vlaanderen. (Vives 6,2)
  • van dit bedrag stroomt 7,4 naar Wallonië (Vives 6,2) en bijna 0,7 naar BHG (Vives een uit BHG uitgaande stroom van 0,3)

De verschillen zijn dus groot en nagenoeg enkel te wijten aan de herziening van de financieringssleutels m.b.t. de vennootschapsbelasting, de BTW en de accijnzen.

Tabel 3 De transfers (in 2011)

 

 

Eigen berek. &VIVES

Volgens Eigen berekeningen

Volgens VIVES p. 19

 

 

Sleutel

VG

WG

BHG

VG

WG

BHG

Fed. overheid

 

 

 

 

 

 

 

 

Uitgaven

24.109

 

13.157

8.738

2.214

 

 

 

Financiering

24.109

FTR 1

14.985

6.922

2.202

 

 

 

Transfer

0

 

-1.828

1.816

12

-1.074

1.412

-338

Bijz. Fin. wet

 

 

 

 

 

 

 

 

Uitgaven

32.802

 

18.696

10.711

3.395

 

 

 

Financiering

32.802

FTR 1

20.388

9.418

2.996

 

 

 

Transfer

0

 

-1.692

1.293

399

-1.102

1.035

67

Sociale Zekerheid

 

 

 

 

 

 

 

 

Uitgaven

67.236

 

38.864

22.307

6.065

 

 

 

Financiering

67.236

FTR 2

43.372

18.041

5.823

 

 

 

Transfer

0

 

-4.508

4.266

242

-3.991

4.021

-30

TOTAAL

 

 

 

 

 

 

 

 

Uitgaven

124.147

 

70.717

41.756

11.674

 

 

 

Financiering

124.417

 

78.745

34.381

11.021

 

 

 

Transfer

0

 

-8.028

7.375

653

-6.167

6.468

-302

T6 De transfers uitdrukken als een % van het bbp vinden we nogal abstract. We verkiezen concretere maatstaven zoals deze in Tabel 4.

  • De transfers per inwoner. Het bedrag dat iedere Waal krijgt uit Vlaanderen (2.092 euro) ligt veel dichter bij het cijfer van Di Rupo (2.004) dan het cijfer van Vives (1.835). Maar waarom zou het cijfer van Di Rupo het juiste zijn?
  • De transfers als percentage van de uitgaven geven aan hoeveel een Gewest onder (-) of boven (+) zijn stand leeft.
  • De transfers als percentage van de financiering geven aan met hoeveel een Gewest zijn financiële middelen zou kunnen verminderen (-) of moeten verhogen (+) om het bestaande niveau van uitgaven zelfstandig te financieren.

 

Tabel 4 Transfers per inwoner

en in % van de uitgaven en van de financiering

 

Eigen berekeningen

VIVES

 

VG

WG

BHG

VG

WG

BHG

Per inwoner in euro per jaar

-1.273

2.092

584

-978

1.835

-270

In % van de uitgaven

-11,4

17,7

5,6

-8,7

 

15,5

 

-2,6

 

In % van de financiering

-10,2

21,5

5,9

-8,0

18,3

-2,5

        

 

T7 Samenvatting over de transfers: De discussie kan beginnen.

Toemaatje

In de nota van VIVES staat in de inleiding: ‘ … de huidige transfertenberekening hanteert als veronderstelling dat de federale begrotingen steeds in evenwicht waren.’ Dit is juist, met de vanzelfsprekende precisering: of een overschot hadden. Vermits er sedert 1951, op uitzonderingen na, altijd een begrotingstekort was, betekent dit dat er transfers berekend werden met geld dat er niet was. Dit is geen onschuldige bezigheid.

En verder: ‘Hierdoor … moeten we transferten uit interestlasten buiten beschouwing laten.’ Een merkwaardige redenering want een begroting in evenwicht of met een overschot laat juist toe om alle federale uitgaven te financieren, dus ook de interestlasten.

Het argument is nog merkwaardiger: ‘want dan is het onmogelijk om de transferten uit interestlasten op te tellen bij de ‘klassieke’ transfers.’ Waarom zouden de transfers uit de werkloosheid kunnen opgeteld worden bij deze uit de overheidsbegroting en niet bij deze op de interestlasten?

Nog straffer: ‘Het standpunt van begrotingen met een tekort, welke onvermijdelijk leiden tot transferten voortvloeiend uit het bestaan van een overheidsschuld, zou tot aanzienlijk grotere transfertenbedragen aanleiding geven.’ Laat mij nu al waarschuwen dat dit niet vanzelfsprekend is en dat de klassieke transfers, of ze nu 6,2 of 8 miljard bedragen, dan ook, en in een bepaalde optiek zelfs waarschijnlijk, kleiner zouden kunnen zijn.

Op deze uiterst belangrijke problematiek (met betrekking tot transfers) zullen we in een volgend artikel dieper ingaan. 

Commentaren en reacties