JavaScript is required for this website to work.
post

De vertrouwensbreuk in IJsland

Lukas De Vos21/5/2016Leestijd 8 minuten

Het nieuwe breekpunt zijn de Panama Papers geworden, stelt Lukas De Vos.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

Kona er fickle. La Donna e Mobile. Maar de IJslander is nog wispelturiger dan de vrouwen. Juist omdat hij zo verknocht is aan de rechtstreekse democratische besluitvorming. En minder aan de partijrichtlijnen.

Eigenlijk begon het al in het jaar duizend (dat eigenlijk, zoals het hoort in de historische reconstructies, het jaar 999 was). Toen stond de jonge, heidense kolonie IJsland onder zo’n sterke druk van de Noorse koning Olaf Tryggvason dat alleen een kunstgreep de vrij onafhankelijke gemeenschap kon redden van de uitroeiing. Tryggvason verbood de toegang tot het Noorse grondgebied voor IJslandse zeevaarders, hield IJslandse vooraanstaanden gegijzeld en sneed alle handel af. De doodsteek voor een kleine gemeenschap in een barre levensomgeving.

De IJslanders, die heidense goden aanbaden en van een centraal gezag de buik vol hadden, lieten het niet daarbij. Ze riepen een volksvergadering bijeen in Þingvellir, waar alle vrije mannen (vrijwel iedereen dus) hun zeg kregen en na forse disputen het eens raakten over een bemiddelaar. Het werd de goði (of gyði), het priester-stamhoofd Þorgeir Þorkelsson. Die mediteerde zonder eten of drinken dag en nacht en kwam met een vergelijk naar voren, dat van zulke spitsvondigheid getuigde dat iedereen tevreden was, omdat anders ‘Þat mon verða satt, es vér slítum í sundr lögin, at vér monum slíta ok friðinn’ – als we de wetten opgeven, verliezen we ook de vrede. IJsland bekeerde zich tot het christendom op voorwaarde dat iedereen zijn eigen godsdienst kon (blijven) belijden (met name van die van de zogenaamd heidense goden, de Aegir), dat – zoals bij de eskimo’s – IJslanders mondjes te veel te vondeling (en dus te sterven) konden blijven leggen en dat iedereen paardenvlees mocht blijven eten. De overlevingssstrategie haalde het van het conformisme.

Het hedendaagse IJsland verschilt weinig van dat van hun voorvaderen. Overleven is belangrijker dan onderdrukken. Het moet ook wel, want sinds de grote bankenkrisis van 2008 (toen in het zog van de Amerikaanse schurkenfirma Lehman Brothers op slag de drie nationale banken bankroet gingen: Glitnir, KaupÞing en Landsbanki) is het alle hens aan dek om niet ten onder te gaan. Logisch, want de Amerikaanse suikeroom had alleen een vergiftigde erfenis nagelaten. De inmiddels internationale luchthaven werd gebouwd als hub en tussenstation voor de Amerikaanse lucht- en zeemacht in de jaren veertig en was een steunpunt in de Koude Oorlog. Na de val van de Sovjet-Unie was ze overbodig geworden en de Amerikanen trokken hun laatste militairen terug in 2006. (Vandaag huizen er vooral buitenlandse studenten in de vroegere verblijven van het leger). Een serieuze economische aderlating.

Daar kwam dus de bankencrisis bovenop. Ik zat eind 2008 bij premier Geir Haarde in de week dat de drie koepelbanken overkop gingen. Verbijstering alom. ‘Vorige week hadden ze nog een triple A-rating van Standard & Poor’s, Fitch en Moody’s’, schuddebolde Haarde, ‘en nu is de bubbel gebarsten’. Tja, de drie banken samen beheerden geld dat twaalf keer de omvang van het bruto binnenlands product overtrof. De kroon halveerde op twee dagen tijd, de IJslanders verloren van de ene op de andere dag hun tweede verblijf, hun 4×4, hun baan bij de bank en hun bootje.

Afhaken deden ze niet. ‘Desnoods gaan we terug vissen’, vertrouwde een IJslander me toen toe. Ze meenden het. De visindustrie is sindsdien met 40% gegroeid en het vertrouwen in de grote economieën (VS, GB en EU) heeft een stevige knak gekregen. Dat veranderde de sociale opbouw van het land niet. Sinds jaar en dag regeert een elite het land. Ze verblijft vooral in het Verenigd Koninkrijk of in de Verenigde Staten en houdt zich bezig met speculatieve bankbewegingen en vastgoedverwerving.

Toch zijn er duidelijke tekenen dat het hedendaagse IJsland terugkeert naar de dagen van Þorkelsson. Het vertrouwen in een vertegenwoordigingsrelatie is onder het vriespunt gedaald. De politieke partijen, zelfs de president, maken nog weinig uit voor de vrijgevochten burgers. Zij verkiezen zelfredzaamheid, tot anarchisme toe, boven een geleid stelsel. Het nieuwe breekpunt zijn de onthullingen van de Panama Papers geworden.

IJsland – we mogen het niet vergeten – is het enige land in West-Europa dat zijn politieke kaste én zijn captains of industry aan de schandpaal heeft genageld. Geir Haarde kreeg vanwege nalatigheid en gebrek aan alertheid een gevangenisstraf. Intussen is hij gerehabiliteerd en tot ambassadeur in Washington (en de omliggende landen) gepromoveerd. Liefst 27 bankverantwoordelijkheden hebben celstraffen opgelopen – de meeste zijn intussen ingekort, maar de symbolische veroordeling blijft. Met het lekken van de Panama Papers is gebleken dat er niets ten gronde is veranderd. Van meer dan 170 IJslanders is onthuld dat ze in belastingparadijzen goede sier hielden. Schattingen gaan ervan uit, als alle elf miljoen dossiers zijn onderzocht, dat er vier maal zoveel IJslanders zijn die een scheve schaats hebben gereden. Ze hebben dus belastingen ontdoken of (al dan niet met voorkennis) geprofiteerd van de financiële instorting door claims of aandelenverkoop in de getroffen banken. Geen enkel land in de wereld heeft een hoger betrokkenheidsgehalte per hoofd dan IJsland.

De vertrouwensbreuk gaat heel ver. De nochtans fatsoenlijke poging van de socialistische regering Jóhanna Sigurðardóttir (2009) om een en ander recht te trekken en aan te sluiten bij de controlemechanismen van de Europese Unie liep spaak op wantrouwen. De conservatief-rechtse regeringen trokken daarna de aanvraag tot volwaardig lidmaatschap in, al beantwoordde (en oversteeg) IJsland vaak aan de 35 voorwaarden. Op dit ogenblik is de wind weer aarzelend aan het keren. Tot twee jaar geleden was tweederde van de IJslanders niet geneigd de EU binnen te halen. Een peiling van MMR op 13 mei ziet een langzame verlegging van de prioriteieten. Nog altijd is een meerderheid tegen een aansluiting bij de EU: goed 51 %. Vergeleken met de constante 60-66 % van de voorbije jaren is de verschuiving alleszins betekenisvol. Vooral bij de hogere inkomensklasse, de jongeren en de inwoners van de hoofdstad Reykjavik is een ja-stem groeiend. Dit wijst niet op eurofilie, wel op een afwijzing van het binnenlands bestuur.

Daar zijn twee toetsstenen voor. De breuk tussen de partijen en de burger en de groeiende onverschilligheid tegenover het staatshoofd. Onzekerheid geeft aanleiding tot ver uiteenlopende stempatronen. De val van de conservatieve regering Gunnlaugsson na de onthulling van de Panama Papers werkte bijzonder ontregelend. Nooit waren er zulke massale manifestaties (wie er ervaring mee heeft, weet dat het om bijzonder vreedzame, bijna familiale protestbijeenkomsten gaat voor het parlement, de AlÞingi), tot 25.000 betogers (vrijwel een tiende van de hele bevolking). Gunnlaugsson had zich geëncanailleerd met de Panamamethode. Zijn vrouw had in 2007 op Tortola, een belastingparadijs op de Maagdeneilanden, een offshore bedrijfje opgezet dat schuldvorderingen had op de drie banken die kopje onder waren gegaan. Ook eerste minister Gunnlaugson had aandelen, die hij net voor zijn overstap van partijvoorzitter naar nieuwe premier (jaarwisseling 2009) voor een symbolische kroon van de hand had gedaan. Aan zijn vrouw. Zelfs de haringkaker had dat door.

Na wat politiek over-en-weer-getrek gaf hij toch de pijp aan Maarten, na velerlei bezweringen dat hij onschuldig was, geen vervroegde verkiezingen zou houden en geen gewin had gehad met de Tortolafirma. President Ólafur Grimsson was niet gediend met dat verweer. Hij weigerde vervroegde verkiezingen toe te staan – wat Gunlaugsson zou hebben toegelaten aan te blijven. Hij behoort tot de kleinere regeringspartner, de Vooruitgangspartij. Die zit vandaag in zak en as. Een recente peiling geeft ze nog 6,5 % van de stemmen. De snelle overdracht van de macht aan de weinig populaire Sigurður Ingi (Jóhansson) hield meteen toch vervroegde verkiezingen in in het najaar. De peilingen blijven ongenadig. De meeregerende Onafhankelijkheidspartij heeft zich na een dipje opgeworpen tot grote kanshebber: ze gaat nipt, met 31 %, de uit het niets opgestane Piratenpartij (pas gesticht in 2003!) voor (30%, vlak na de crisis stond ze zelfs op 43%).

Dat kondigt grote politieke verwarring aan. Coalitiepartner de Vooruitgangspartij wordt bijna weggeveegd. Een links front wordt bemoeilijkt door de zwakke resultaten van de sociaaldemocratische partij (de ‘Alliantie’ of Samfylkingin), maar voedsel gegeven door de sterke prestatie van Groen Links dat op 20% staat. Wat is er misgelopen met de Alliantie? Na de pro-Europese regering Sigurðardóttir maakte rechts snel komaf met de Europese ambities. Niet de democratie, maar de visserij- en bankenbelangen primeerden. De buitenlandpolitiek werd kortzichtig verbinnenlandst. Tot, veel erger dan de Wikileaks, de Panama Papers de eigenlijke machtsstrukturen in IJsland blootlegden.

Er was niet alleen de vrouw van de premier of de vrouw van de president, ook twee topministers van de Onafhankelijkheidspartij raakten in moeilijkheden. Niemand minder dan vicepremier, financiënminister en partijvoorzitter Bjarni Benediktsson bleek verwikkeld in dubieuze operaties van Landsbanki’s Luxemburgse speculaties en eveneens minister van binnenlandse zaken Ólöf Nordal, niet bepaald de meest migrantenvriendelijkste gezagsdraagster. Toen het dus tot een hoog oplopend dispuut kwam in de AlÞingi, kreeg het schandaal surrealistische proporties. Benediktsson verweet de socialist Árni Árnason dat hij zelf boter op het hoofd had. Hij was immers bestuurder van de Búnaðarbanki, een bank die werd opgeslorpt door KaupÞing, vlak voor zij onder de naam Arion Bank een nieuwe speculatiegolf lanceerde en bleef in het rampjaar 2008 aan het bewind. Árnason beet van zich af. ‘Ik sta niet vermeld in de Panama Papers’, riep hij. ‘Ik heb geen aandelen op de Seychellen.’ Het toont wel andermaal de verwevenheid van een kleine elite met het staatsbestuur.

Een ander, fundamenteler probleem doet zich voor met de aanwijzing van een president. Dat gebeurt in één stemronde, om de vier jaar. Dit jaar zal dat gebeuren op 25 juni. Iedereen kan en mag zich kandidaat stellen. Dit jaar zijn er liefst 15 gegadigden, van een hospitaalaalmoezenier tot een Miss IJsland en van een bijbelvaste verpleegster tot wat geflipte kunstenaars. Het was vooral uitkijken naar huidig president Ólafur Grimsson, die er al vijf termijnen heeft opzitten en zich vooral onderscheidde door zijn onverzettelijke verdediging van de AlÞingfilosofie: het volk beslist, niet de politici. Zo dwong hij de politiek een volksraadpleging over Europa te houden en verbiedt hij nu de ontbinding van het parlement. Grimsson had te kennen gegeven geen nieuwe ambstermijn na te streven. Tot puntje bij paaltje kwam. Op 18 april zwichtte hij ‘voor de druk van onderen uit’. Hij zou het land nogmaals rechttrekken, zelfs na 20 jaar als staatshoofd. Drie weken later kwam hij daarop terug. De reden? ‘Er zijn nu twee volwaardige kandidaten die ik het stuur wil toevertrouwen: de academische geschiedkundige Gúðni Jóhannesson en oud-premier en hoofd van de Nationale Bank Davið Oddsson’. Een mooi argument. Maar het verborg twee andere ontwikkelingen: de beschuldigingen tegen zijn vrouw en de peilingen.

Want meteen na de kandidaatsstelling van Jóhannesson zat die Grimsson al op de hielen. Begin mei was hij onbetwist leider. Jóhannesson piekte naar 59,2 %, Grimsson verloor de helft van zijn stemmen en strandde op 25,3 %. Grimsson trok zich terug. Op 11 mei zat Jóhannesson al op 69 %, vooral dankzij de vrouwen. Oddsson pakte amper 13,7 %. Hij spreekt de ouderen aan. Derde hond in de bijt, die van de jongeren, kan alleen de schrijver Andri Magnason zijn – al haalt hij amper meer dan 10 %. Ondanks een buitenlands steuntje ziet het er niet beter uit voor hem. Hij kreeg in Frankrijk wel de prijs van de beste vertaalde roman, de Grand Prix de l’Imaginaire 2015, voor LoveStar. Een SF-satire uit… 2002! (Die hem eerder de Philip Dick Award opleverde). LoveStar maakt gehakt van de bureaucratie, het machtsmisbruik, het kapitalisme. IJsland ten voeten uit.

De vraag is natuurlijk: hoe ernstig nemen de IJslanders hun president nog? Dat blijkt mee te vallen. Tweederde van de kiesgerechtigden acht hem nog zeer relevant voor de politiek, amper 12% wil zijn mandaat afschaffen. Intussen zijn het andere, misschien efemere dingen die de IJslanders beroeren. Zo kwam het tot bitsige blogdiscussies over het Eurovisiesongfestival. De presentator die de punten van de jury meedeelde aan Stockholm was Unnstein Manúel Stefánsson. Een zwarte. Meteen vielen er vuige woorden. ‘Á negri uð vera andlit Íslands út á við? Moet een neger nu het gezicht van IJsland in het buitenland zijn?’ Ook IJsland kampt met racisme. Al is er maar één enkele gestoorde die zich bij IS heeft aangesloten: een filmmaker die nu de propaganda verzorgt. Toch hield de nieuwe buitenlandminister, Lilja Alfreðsdóttir, voor de Veiligheidsraad een roerend pleidooi tegen terrorisme en radicalisering op 11 mei.

IJsland kampt met serieuzere problemen. De vlucht van (hoogopgeleide) jongeren naar de VS, het VK, de boorplatforms en olie-industrie van Noorwegen. Een onhoudbare demografie. Het geboortecijfer staat op een historisch dieptepunt: 1,81 kinderen per vrouw, het laagst sinds de tellingen begonnen in 1853. Een povere standvastigheid in huwelijken. Amper 30% van de koppels is getrouwd. Er mag dan een grote bananenplantage in werking zijn (‘de grootste ooit’), de geologische omgeving laat niet toe dat er bossen of tarwevelden worden aangelegd. Een aardbevinkje meer of minder, daar malen ze niet om. Een uitbarsting van de Hekla of de Grimsvötn of de Eyjafjallajökull, dat passeert. Maar politieke schandalen? Dat is een brug te ver. De satires kwamen dan ook niet uit de lucht gevallen toen Gunnlaugsson moest opstappen. Iemand maakte zelfs een variatie op Lola van de Kinks. Je hoort het zo te zingen:

A place in the Caribbean I do adore
Is a paradise with a pretty shore
Called Tortola, Tot Tor Tor Tortola

Er is geen IJslander die vandaag niet beseft hoe hij in de zak is gezet. Als dat allemaal niet helpt, kunnen ze nog altijd de oversteek maken. Naar Groenland.

 

Foto:  (c) Reporters

Lukas De Vos (1949) is senior journalist (VRT, knack.be), docent, essayist. Recente boeken: 'Land! Land!'(2011); 'Heen' (2012); 'Ivo Michiels Poortwachter Woordwachter' (2013); 'Met Thrillend Oog' (2016); 'Apache, Niet Zomaar een Indianenverhaal' (2017). Europakenner, Aziëdeskundige, filmspecialist (Snapshots VVF). In voorbereiding: 'De Duitse Strop' (2018).

Meer van Lukas De Vos

Rechts gaat vooruit bij de recente federale verkiezingen in Zwitserland. Maar het land functioneert helemaal anders dan andere Europese democratieën.

Commentaren en reacties