JavaScript is required for this website to work.
post

De verwerpelijke kloven van Herman van Goethem

Over het deficitdenken, of hoe men het Vlaamse onderwijs van 3 tot 33 jaar 100% zeker te gronde richt

Jean-Pierre Rondas18/1/2019Leestijd 8 minuten
Universiteit Antwerpen

Universiteit Antwerpen

foto © Universiteit Antwerpen

Als alle culturen toch evenwaardig of ‘eender’ zijn, dan moet de schuld van de gepercipieerde kloof toch bij diegene liggen die de kloof ‘ziet’?

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

’t Is toch godgeklaagd. Dan kom je als rector van een universiteit uit de middenmoot eens uit je kast met een ambitieus diversiteitsactieplan waar de echte universiteiten u mogen tegen zeggen, en dan is het weer niet goed. Herman Van Goethem, de rector van de Universiteit Antwerpen die dit programma naar voren schoof, werd in De Standaard terechtgewezen door de diversiteitskampioenen van Gent en Leuven. Hoe kwam dat toch?

Twee kloven

Wel, dat zit zo. In zijn perstekst ‘UAntwerpen wil prestatiekloof dichten’ van januari 2019 had de rector geconstateerd dat studenten met een migratieachtergrond beduidend (20 tot 25%) slechtere resultaten boeken dan, komaan, autochtone studenten. En dat kwam, liet hij door zijn diensten opschrijven, omdat ze thuis geen Nederlands spreken en omdat ze lager opgeleide moeders hebben. Vijfmaal valt het woord ‘prestatiekloof’, en er wordt van gezegd dat die dicht moet. Hoe gaan ze die dichten? Wel, onder meer door de vakken te ‘scannen’ op ‘drempels’. Al wat voor migrantenkinderen in zo’n vak een drempel of een ‘struikelblok’ vormt, gaat eruit. Ze formuleren het wat beschaafder (er zal ‘aan gewerkt worden’) maar ik vrees dat het daarop neerkomt.

Ten tweede zullen de leerinhouden afgestemd worden op de diverse samenleving (dat wil zeggen dat er vaker moet verwezen worden naar rolmodellen met een niet-westerse culturele achtergrond). En ten slotte komen er ook korven met keuzevakken die handelen rond actief pluralisme, rond maatschappelijk engagement, en rond verbredende vakken (jawel, het staat er echt: het ene vak handelt rond het andere vak). Dit zijn maar drie van de negentien acties, laten we zeggen rond het diversiteitsplan, en we hebben ze hier nodig om de terechtwijzing supra te begrijpen. Wat de resterende actiepunten inhouden komen we vooralsnog niet te weten.

Het laat zich wel aanzien dat de bewakende staf zal worden uitgebreid ten nadele van de lesgevende en onderzoekende staf: hoe hou je dat anders bij, al dat handelen, afstemmen en scannen? Hoe dan ook, ziedaar de eerste te dichten kloof.

Maar de rector deed er nog een schepje bovenop. Hij had er in enkele interviews in de pers ook nog eens op gewezen dat het peil van de eerstejaars in het algemeen, nou ja, beneden alle peil was. Dat was volgens hem dan weer de schuld van het secundair onderwijs-in-het-algemeen dat zijn werk niet doet: afgestudeerde leerlingen beschikken niet meer over de basisvaardigheden om universitair onderwijs aan te kunnen. Ziedaar de tweede kloof die moest worden gedicht.

De opponenten/ opposanten

Samenvattend: kloof allochtoon-autochtoon en achteruitgang van het niveau van het secundair onderwijs. Twee gedachtegangen waarin de hoofddocent Taal en Diversiteit van de UGent en de hoogleraar lerarenopleider van de faculteit Letteren van de KU Leuven zich hoegenaamd niet kunnen vinden. In De Standaard van maandag 7 januari 2019 reageren ze op de Antwerpse kloofdichtingsplannen met een scherp opiniestuk onder de titel ‘Het is altijd de schuld van het vorige onderwijsniveau’.

De ene, Piet Van Avermaet (Gent) ken ik als medeauteur van cultuurmarxistische, onderwijskritische geschriften samen met, of onder invloed van, de Tilburgse superdiversiteitsdenker Jan Blommaert. De andere, Kris Van Den Branden, leer ik hier nu kennen. Wat hebben deze school-influencers op Van Goethems diversiteitsactieplan aan te merken? Het antwoord luidt: op zich in feite niets. Waar ze wel iets op tegen hebben, is tegen Van Goethems verkeerde motivatie. De rector vertrekt immers van kloven die hij denkt te kunnen dichten. Welnu, zodoende doet hij aan deficit-denken, en dat is volgens hen het ergste wat het onderwijs vandaag kan overkomen.

Geen batig saldo

Maar wat bedoelen deze lerarenbegeleiders met deficit-denken? Het is een term die geregeld opduikt in teksten van radicale onderwijshervormers.Deficit is de derde persoon enkelvoud van het Latijnse werkwoord deficere, en het wil zeggen dat er iets ontbreekt, er mankeert iets, er is een tekort (zoals op een financiële balans). Het is geen vriendelijke term; de negatieve connotatie met nadelig saldo en gemis en, inderdaad, kloof is ook zo bedoeld. De nieuwe pedagogie en didactiek waar deze auteurs voor staan, houdt er niet van om de uitgangssituatie van leerlingen negatief te omschrijven als een gemis. In de betreffende literatuur kan men lezen dat het deficitdenken moet bestreden worden, ontmanteld, en zelfs gedekoloniseerd. Ik moet de beide auteurs van het opiniestuk dus voorlopig en voor alle duidelijkheid anti-deficitdenkers noemen. In hun opinietekst schrijven ze dat er deficitdenken heerst als ‘je wordt gedwongen iets te doen omdat een ander een gebrek heeft of gebrekkig werk aflevert’.

Dit slaat natuurlijk op Van Goethems tweede kloof, namelijk zijn ‘culpabilisering’ van het secundair onderwijs dat tekorten zou genereren. Maar wie niet in deze interne keuken werkt, wordt daar niet veel wijzer van.

Deficits bij individuen en groepen

De ruimste definitie die ik in de onderwijskundige literatuur vond, luidt dat het gaat om een (af te keuren) ‘benadering vanuit professionele tekorten’. Toegespitste definities zeggen dat het tekort onterecht ofwel bij het individu wordt gelegd, ofwel bij een hele groep of een heel milieu. Beide mogelijkheden vullen elkaar aan.

Deficitdenken dat ‘de oorzaak voor schoolachterstand louter bij het individu’ zoekt, legt de oorzaak per definitie niet bij bijvoorbeeld de maatschappij, het systeem, het kapitalisme of andere mogelijke kandidaten. Deze omschrijving past goed in het heersende correcte wereldbeeld: het systeem is fout, het individu treft geen schuld want het is zelf slachtoffer van het systeem.

Wie de nadruk op de groep legt, zegt dat het deficitdenken de verkeerde opvatting is, ‘dat het schools slagen van leerlingen door hun thuismilieu en thuistaal belemmerd wordt’ – precies wat Van Goethem in zijn visietekst over het diversiteitsactieplan had laten opschrijven: thuis geen Nederlands spreken en/of een laag opgeleide moeder hebben. De rector weet nu waaraan hij zich schuldig heeft gemaakt: aan de ‘zienswijze die ervan uitgaat dat bepaalde maatschappelijke groepen hun achtergestelde positie te danken hebben aan een tekort aan bepaalde attitudes en capaciteiten’.[1] En dat mag je volgens de anti-deficitters niet alleen niet denken, je mag het vooral niet zien.

Campus-babble als inspiratiebron voor het Vlaams onderwijs?

De theorie die het deficitdenken als een ‘theorie’ bestempelt, is afkomstig uit Amerikaanse, cultuurrelativistische academische milieus, waar het krioelt van de stereotyperingen, stigmatiseringen, witte privilegies, allemaal in het ideologische kader van het slachtofferdiscours van een soort tribaal identiteitsdenken. Ook de Amerikaanse auteurs die de deficittheorie lanceerden waren evident anti-deficitdenkers. Hoewel alles divers is, kunnen er in hun gedachtegang geen verschillen bestaan; maar als die verschillen dan toch blijken uit de prestatieniveaus van de nieuwkomers, dan zijn ze de schuld van een typisch westerse, witte, deficithouding. Als alle culturen toch evenwaardig of ‘eender’ zijn, dan moet de schuld van de gepercipieerde kloof toch bij diegene liggen die de kloof ‘ziet’: de leraar, de school, de rector van de UAntwerpen, het onderwijssysteem dat, door er te zijn, ‘hordes’ opwerpt – misschien zelfs expres.

Drempels, hordes en struikelblokken

Deficitdenken veronderstelt volgens deze academici inderdaad een vastgeroest onderwijs dat bijna opzettelijk drempels en struikelblokken installeert, gericht tegen ‘rassen’ (de nieuwkomers) en ‘klassen’ (de armen, van welke afkomst ook). De belangrijkste horde lijkt er volgens deze academici in te bestaan dat het onderwijs nog altijd het pedagogische doorgeefluik van de autochtonie is – precies de idee die volgens de anti-deficitdenkers moet gesloopt worden. Zij willen dus de hele didactische transmissie (zowel naar de vorm als naar de inhoud ervan) opnieuw definiëren. Naar de vorm willen ze een diversiteitspedagogiek, naar de inhoud een zuiver wereld-denken zonder grenzen of territorialiteit. Anti-deficitdenken in het onderwijs betekent voor hen niet meer dan een ‘redelijke aanpassing’ (accommodement raisonnable): het onderwijs hoort aangepast te worden aan de nieuwkomers, struikelblokken dienen weggenomen.

Een onderzoeker heeft het over de ‘maatschappijbestendigende elementen van de deficithypothese’, waarmee hij impliceert dat deze maatschappij niet mag bestendigd worden. Onderwijsonderzoek reduceert zichzelf hier tot activisme.

Gewoon potsierlijk?

Onmiddellijk na publicatie van het opiniestuk in De Standaard werd er op de sociale media nogal losjes gegniffeld over de rare, zelfs potsierlijke ideeën van de twee auteurs-didactici Van Avermaet en Van den Branden. Ik hoop alleen maar dat de burger zich in dat deficitdenken niet verslikt. Vandaag is het anti-deficitdenken namelijk zo ver doorgeschoten dat niemand nog durft te opperen dat groepsgebonden onderwijsachterstanden wel eens aan die religieuze en etnische groepen zouden gebonden kunnen zijn – en dat is precies de bedoeling: dat men daarover zwijgt. Verander zelf.

Het gewone ‘nog niet

De antideficitdenkers verzetten zich tegen iets normaals, iets doodgewoons, iets algemeen-menselijks, dat helemaal geen theorie is en nog minder een deficit.

Wat is dit gewone dat ze willen ontmantelen en dekoloniseren? Het is het gewone ‘nog niet’ van elk opvoeden, van elk leren, van alle groot worden, van alle verwerving; het gewone dat start met een ‘nog niet’, de positie van de mogelijkheid, de potentie van nog meer. Het gaat hier om het ‘deficit’ van het kind, de leerling, van de student: een gewoon tekort dat men verdacht wil maken om maar niet te moeten toegeven dat nieuwkomers inderdaad tekorten kunnen hebben en eronder kunnen en mogen lijden om ze te kunnen overwinnen. Het gaat hier om het delicate en ook traditiegebonden inschatten van het juiste moment, de ‘gevoelige leeftijd’ waarop het nog niet kan aangesproken en omgetoverd worden in een nu al wel. Kijk, ik kan dit al.

Taalkloverijen

Het terrein waarop het anti-deficitdenken de grootste ravages heeft aangericht is de theorie van het taalonderwijs. Dit negatieve denken richt zich hier, uiteraard en alweer, tegen de notie van taalachterstand bij nieuwkomers. Taalachterstand constateren is immers typisch deficitdenken voor deze didactici. Taalachterstand is de sterkst opvallende kloof van alle; taalachterstand wordt daarenboven geacht een heleboel andere achterstanden te genereren. Dit is onverdraaglijk voor een anti-deficitdenker. Dit gaat zover dat sommige sociolinguïsten, om toch maar niet in ‘kloven’ te denken zoals Van Goethem, voorgesteld hebben om nieuwkomers slechts dat niveau van Nederlands aan te leren dat ze later in een beroepsomgeving zouden nodig hebben. Dan moet je als leraar al helemaal niet meer afkomen met een ‘nog niet’. Het ‘nog niet’ wordt immers noch in dit soort onderwijstheorie, noch in de dagelijkse schoolpraktijk, aanvaard.

Dit anti-deficitdenken zit vol van dergelijke verboden. Onlangs was er een academische wijsneus die het nefast vond dat leerlingen nog hun vinger opstaken in de klas. Dat accentueert de kloven, nietwaar. Dat ook en zelfs remediëring verfoeid wordt, vloeit onmiddellijk voort uit al het voorgaande. Remediëring wil namelijk een kloof dichten. Remediëring is in de praktijk gebrachte hulp gebaseerd op een gemis; welnu, zo’n hulp stigmatiseert.

En de diversiteit dan?

De antideficitdenkers steken hun energie vooral in de beschrijving van wat ze verwerpen en haten, namelijk de deficit-theorie. Maar schuiven ze zelf ook een alternatief naar voren? Jawel, heel vaag maar toch beslist; het is de diversiteitsmethode. Diversiteit als het doel, maar ook als de weg naar het doel.

Maar natuurlijk is diversiteit geen methode. Diversiteit is geen concrete aanpak. Diversiteit is geen pedagogiek. Men kan geen didactische of pedagogische vooruitgang verwachten van de omstandigheid dat een klas of een school of een leeromgeving ‘divers’ is. Welke diversiteit bedoelt men dan, die inhoudelijk zo verrijkend zou zijn? Welgesteld en minderbedeeld dooreen? Dat waren alle klassen waarvan ik twaalf jaar lang deel uitmaakte. Dat was mijn universiteit ook. Abstract of concreet gericht? Lichamelijk tenger of forsgebouwd? Eerder artistiek of muzikaal, dan wel sportief of allebei? Welbespraakt of bedachtzaam? Al deze mengsels laat men het best aan het toeval over, dat is de beste garantie op diversiteit. Al deze parameters bepalen niets; alleen aanleg en toeleg, inzet en enthousiasme doen dat. Diversiteit is geen leermiddel en al evenmin een leerdoel. Dat zou een beetje te veel gevraagd zijn van zo’n krakkemikkig concept. Methodisch gezien staat diversiteit gelijk aan lege retoriek, die slechts opgevuld wordt met de naar hier overgewaaide campus-psycho-babble met veel authenticiteit, uitwisseling en zelfverwerkelijking.

Ik wil me niet van den domme houden: natuurlijk besef ik dat onze antideficit-didactici geen van de diversiteiten bedoelen die ik hierboven vermeldde. Zij bedoelen enkel de etnisch-religieuze diversiteit, het liefst beklemtoond door de aanwezigheid van hoofddoeken. Godsdiensten zonder uiterlijke merktekens zijn namelijk niet zo gegeerd in de diversiteitsstrijd. De hoofddoek is ook voor Van Goethems instelling het trotse bewijs dat ze daar in de diversiteitspolitiek geslaagd zijn. Anders zouden de universiteiten in hun reclamefolders daar toch niet zo mee uitpakken? Als je op de campus om de dertig seconden het Geloof ziet passeren in de vorm van een hoofddoek is het in orde. Geslaagd. Enfin, gedelibereerd.

Een klas bezighouden

Van Goethem wens ik veel succes met zijn ontstruikelblokkingscommissies. Als ze dat in Antwerpen doorzetten, zakken ze nog wat in de rankings. Voor het overige pleit ik hem vrij van de beschuldigingen door Piet Van Avermaet en diens collega. Zijn opvattingen over kloven zijn in orde. Het gaat ook echt om kloven.

Het zijn vooral zijn critici die een probleem hebben. Zij liggen in een knoop met het feit dat ze onderwijs moeten ondersteunen, begeleiden en organiseren vanuit de lerarenopleiding. Zolang ze uitgaan van de antideficithouding, zolang ze twijfelen aan het goeie autochtone recht om te weten en te bepalen wat nieuwkomende jongeren in dit land moeten leren, blijft het onderwijs verlamd, en zal het Vlaams onderwijs verder zakken op de PISA-lijsten. Zolang ze zelf de idee van de kloof niet accepteren zullen ze hun aspirant-leraars niet veel meer kunnen aanleren dan enkele praktische tips voor een levensgroot lerarenprobleem. En dat heet: hoe houden we een woelige klas zonder ongelukken een uur lang bezig.

In hun laatste zin in De Standaard vragen Van Avermaet en Van Den Branden de lezer om hen niet verkeerd te begrijpen. Ze mogen gerust zijn: we begrijpen hen maar al te goed.

[1] Dit citaat haal ik uit Orhan Agirdag, ‘Cultuur zonder kapitaal? Een sociologische kritiek op het deficitdenken in het onderwijsonderzoek en de onderwijspraktijk’.

Jean-Pierre Rondas was tot 2011 radiomaker bij Klara (VRT) met de interviewprogramma’s Wereldbeeld en Rondas. Publiceerde 'Rondas’ Wereldbeeldenboek' (2006). Als stichtend lid van de Gravensteengroep redigeerde hij 'Land op de tweesprong. Manifesten ter ontgrendeling van Vlaanderen' (2012). In 2014 verscheen 'De hulpelozen van de macht'.

Commentaren en reacties