Was de gewezen Turkse premier Mesut Yilmaz (1947-2020), die op vrijdag 30 oktober één week voor zijn 73ste verjaardag overleed, niet een tragische figuur? Stond hij niet – naast anderen – symbool voor de chaos en corruptie die de Turkse politiek in de jaren 90 kenmerkte? Toen de Turkse president Turgut Özal eind januari 1991 het verbod op het spreken en zingen van Koerdisch in het openbaar ophief, zei Mesut Yilmaz, een prominent lid van zijn centrumrechtse Moederlandpartij (Anavatan Partisi…
Plus artikel - gratis maandabonnement
Uw Abonnement is (bijna) verlopen (of uw browser moet bijgewerkt worden)
Uw (proef)abonnement is verlopen (of uw browser weet nog niet van de vernieuwing)
Was de gewezen Turkse premier Mesut Yilmaz (1947-2020), die op vrijdag 30 oktober één week voor zijn 73ste verjaardag overleed, niet een tragische figuur? Stond hij niet – naast anderen – symbool voor de chaos en corruptie die de Turkse politiek in de jaren 90 kenmerkte? Toen de Turkse president Turgut Özal eind januari 1991 het verbod op het spreken en zingen van Koerdisch in het openbaar ophief, zei Mesut Yilmaz, een prominent lid van zijn centrumrechtse Moederlandpartij (Anavatan Partisi of ANAP) en gewezen minister van Buitenlandse Zaken, dat het ‘onbehagen’ dat sommige buitenlandse kringen voelden met betrekking tot de mensenrechten in Turkije nu wel zou eindigen. Die beperkte opening naar de Koerden toe kon het Koerdische nationalisme echter niet stillen. De strijd van de PKK tegen de Turkse staat zou de jaren 90 overschaduwen.
Pro-Europees
Yilmaz slaagde er op 15 juni 1991 de voorzittersfakkel van ANAP uit de handen van Yildirim Akbulut te grissen. Acht dagen later werd hij premier van de 48ste regering van Turkije sinds de stichting van de republiek in 1923. De vreugde was van korte duur, want Yilmaz was vijf maand later premier af. Een andere centrumrechtse partij, de Partij van het Rechte Pad (DYP), gaf ANAP bij de verkiezingen van oktober 1991 het nakijken en vormde een coalitieregering met de Sociaaldemocratische Volkspartij.
De economieprofessor Tansu Çiller volgde als eerste (en tot nu toe enige) vrouwelijke premier Süleyman Demirel (DYP) in juni 1993 op en bekleedde die functie tot maart 1996. Intussen had Yilmaz zijn partij op een meer pro-Europese en daarmee samenhangend meer liberaal-economische leest willen schoeien. Dat had echter tot gevolg dat een gedeelte van de conservatieve achterban van ANAP overstapte naar de Welvaartspartij van Necmettin Erbakan, de nestor van de politieke islam in Turkije.
Bij de verkiezingen van oktober 1995 stak de Welvaartspartij ANAP de loef af. Toch lukte het Yilmaz om na moeizame onderhandelingen een coalitie met DYP te vormen met hemzelf als premier. Çiller zetelde niet in het kabinet. De relatie tussen beiden was gespannen. De regering-Yilmaz viel al op 28 juni 1996 door een motie van wantrouwen vanwege de Welvaartspartij. Demirel, inmiddels president, verzocht Erbakan een regering te vormen met DYP, met Çiller als vicepremier en minister van Buitenlandse Zaken. En zo kwam, voor het eerst sinds 1950, met Erbakan weer een politieke islamist aan de macht.
De ‘diepe staat’
Onder de regering-Erbakan kwam een groot schandaal aan het licht. Een auto-ongeval in Susurluk op 3 november 1996 lichtte het deksel van de rioolput waarin het staatswezen zich bevond. De dodelijk verongelukte passagiers van de auto waren Abdullah Çatlı, een extreemrechtse, door Interpol geseinde ‘Grijze Wolf’, zijn minnares, een schoonheidskoningin, en een politiechef uit Istanbul. De enige overlevende was een parlementslid van DYP dat tegelijk leider van een Koerdische clan was.
‘Susurluk’ voedde de geruchten over de verstrikking van de ‘diepe staat’ in onopgehelderde moorden op intellectuelen, linkse journalisten en Koerdische zakenlui. Yilmaz wilde zich vastbijten in de zaak, maar krabbelde terug nadat een Turk hem tijdens een niet publiek aangekondigd bezoek aan Bulgarije aanviel. Zijn persoonlijke veiligheid stond op het spel. Çiller prees Çatlı met de woorden: ‘Zij die kogels afvuren of wonden oplopen in de naam van dit land, deze natie, en deze staat zullen altijd respectvol herinnerd worden door ons’. Die uitspraak en andere politieke manoeuvres en fouten kwamen haar populariteit niet ten goede.
Dubieuze zakenman
Nadat Erbakan er eind juni 1997 onder druk van de militairen de brui aan had gegeven, vroeg Demirel Yilmaz een nieuwe regering met twee andere partijen te vormen. Zijn premierschap duurde deze keer iets langer, van 30 juni 1997 tot 11 januari 1999. Zijn poging om in die periode de Turkse Handelsbank te privatiseren door ze te verkopen aan een dubieuze zakenman leidde echter tot zijn val.
De man in kwestie had tijdens het onderzoek beweerd dat Yilmaz en Taner (de toenmalige minister van Economie) hem aangemoedigd hadden de Türkbank te kopen en hem leningen van andere staatsbanken aangeboden hadden om er voor te zorgen dat zijn bod het hoogste was. Yilmaz diende daarna nog als vicepremier onder premier Bülent Ecevit, een van de meest integere figuren die de Turkse politiek ooit heeft gekend.
Zonden
Çiller zei naar aanleiding van Yilmaz’ overlijden: ‘We gingen door de moeilijkheden van de instabiliteit waarmee de fragmentatie van centrumrechts ons land opzadelde.’ Huidig president Recep Tayyip Erdoğan bad om Yilmaz zijn zonden te vergeven.
Misschien was het wel dat soort zonden dat maakte dat vele Turken zich begin november 2002 van het toenmalige establishment afwendden en voor een partij kozen die in haar programma én in haar naam een ‘zuivere’ politiek beloofde, de Partij voor Rechtvaardigheid en Vooruitgang, de AK [wit] Partisi van Erdoğan.