JavaScript is required for this website to work.
Buitenland

Een autonoom Vlaanderen; wat vindt het buitenland?

Dirk Rochtus17/3/2012Leestijd 8 minuten

In hun streven naar autonomie voor Vlaanderen laten Vlaams-nationalisten zich zelden veel gelegen zijn aan de vraag hoe het buitenland er tegenover staat. Ze kijken verwonderd op wanneer een buitenlander vraagt ‘waar zijn jullie toch mee bezig?’

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

 Toen ik begin maart op een seminarie van de Duitse Konrad-Adenauer-Stiftung over België sprak en het onder meer over de BHV-saga had, vroeg een van de deelnemers: ‘Ist das alles nicht kleinlich?’ Ik verdedigde het belang van opkomen voor de eigen taal en cultuur door de bal terug te kaatsen: ‘Hebt u dan nooit moeten vechten voor de Duitse taal?’
Onze taalstrijd komt op een buitenlands publiek anachronistisch over, zeker als je die vergelijkt met de grote problemen in de internationale politiek, zoals de bedreiging van het klimaat, hongersnood, eurocrisis, opstand in Syrië, de aanmaak van een Iranese atoombom …
We kunnen natuurlijk de taalperikelen inbedden in een breder verhaal over de noodzaak van beter bestuur, over de botsing in eigen land over de aanpak van het socio-economische, maar dan nog blijven we met een serieuze handicap zitten: weinig buitenlanders kennen onze taal, weinigne kennen onze cultuur, terwijl de Franse taal en cultuur op heel wat meer sympathie kunnen rekenen. M.a.w. onze Franstalige staatsgenoten hebben in het buitenland een streepje voor op de Vlamingen, ze hebben en genieten soft power.

De Vlaamse Beweging heeft nooit veel aandacht besteed aan de vraag hoe het buitenland tegen Vlaanderen, ‘meer Vlaanderen’, aankijkt, als het al die moeite zou doen. En dat buitenland is niet eens zo ver weg van ons. Het bevindt zich zelfs binnen onze landsgrenzen als je denkt aan de internationale gemeenschap in onze eigen hoofdstad. Vlaams-nationalisten denken veel te vlug dat het er enkel op aankomt de nodige aanhang te winnen in Vlaanderen – onder de economische, culturele, politieke elites en onder de bevolking – om Vlaamse onafhankelijkheid te kunnen uitroepen. De Vlaamse staat zou dan als het ware in een plebisciet kunnen worden veroverd en de uitdrukking vormen van de volkssoevereiniteit. Doet de globalisering zo’n houding niet als naïef overkomen? Staat ‘het buitenland’ er enkel met gekruiste armen naar te kijken? In De Standaard van 21 augustus 2001 publiceerde ik over deze problematiek al een opinieartikel: ‘Autonoom Vlaanderen – wat vindt het buitenland?’ Omdat die vraag elf jaar later nog niets aan actualiteit heeft ingeboet, gebruik ik de titel van dat opiniestuk dan ook weer voor dit artikel, de uitgewerkte versie van een voordracht, voor op de webstek van Doorbraak.

Opiniemakers

Ik wil even aandacht schenken aan de manier waarop buitenlandse opiniemakers tegen Vlaanderen en het Vlaams-nationalisme aankijken. De selectie is niet uitputtend, maar stemt alvast tot nadenken. In 2010 liet het dagblad De Morgen n.a.v. de federale verkiezingen van 13 juni enkele buitenlandse stemmen aan het woord. Zo meende de Duitse journaliste Doris Simon dat het conflict tussen de taalgroepen dient om de verantwoordelijkheid voor verzuim in de schoenen van anderen te steken. De Franse journalist Jean Quatremer (Libération) bestempelde het Vlaams-nationalisme als extreem: de burgers zouden dus weten wat ze doen wanneer ze voor V-partijen stemmen. Volgens David Rennie (The Economist) bevestigde de verkiezing van 13 juni 2010 het oude idee dat België op een culturele breuklijn tussen Germaans en Latijns Europa ligt. Net zoals België zou de Europese Unie worstelen met haar eigen spanningen tussen Noord en Zuid, zich bevinden in een crisis waarbij ze verdeeld lijkt te zijn tussen een ‘Germaans blok’ dat de euro met discipline en strak gecontroleerde begrotingen wil redden, en een ‘zuidelijk blok’ dat meer heil ziet in goedkope leningen via Euro-obligaties, politieke interventies en grootschalige financiële transfers. Rennie merkte ook op dat veel landen zichzelf definiëren door niet hun buurland te zijn (Canada is bijvoorbeeld ‘niet-Amerika’). België is op zijn unieke manier ’twee buurlanden niet’: Het Franstalige deel is Frankrijk niet, het Vlaamse is niet Nederland. Theodore Dalrymple dan weer noemde de taalgrens het ‘IJzeren gordijn van de taal’, maar zag toch geen scheiding opdoemen omdat de inboedel zo moeilijk te verdelen valt. Over de ‘periode zonder regering (tussen 10 juni 2007 en 20 maart 2008) schreef hij dat er geen enkel verschil te merken was met België toen het wel een regering had. Dat zou te wijten zijn aan het feit dat de deelstaatregeringen rustig verder werken. Bert Wagendorp (Volkskrant) knoopte aan bij de theorie van Benedict Anderson dat elke natie een ‘imagined community’ is om te zeggen dat een gevestigde staat niets voor heeft op of niet meer legitimiteit bezit dan een deelstaat die staat wil worden: ‘De staat is gebouwd op de instituties van die staat … als die instituties niet werken, is het de vraag wat nog de functie van de staat is, en of je niet beter kunt omkijken naar andere vormen en verbanden.’

We zien dat in de Angelsaksische en in feite de Noord-Atlantische wereld (waartoe Nederland behoort), het gevaar van het verdwijnen van de staat België wordt gerelativeerd. De opvatting over het wezen van de staat is er meer gekleurd door pragmatisme en functionaliteit; de natie, de gemeenschap, komt voor de staat. Uit Frankrijk en Duitsland waait ons meer hysterie tegemoet. Wat Frankrijk betreft, verwondert dit niet. De solidariteit met de Franstaligen waar ook ter wereld staat voorop; wie een (schijnbare) ‘bedreiging’ vormt voor ‘la francité’ zoals de Vlaams-nationalisten, is de baarlijke (of ‘bartlijke’?) duivel. Voor Duitsers is nationalisme iets verderfelijks; daar is het eigen verleden schuld aan met het Duitse imperialisme en de veroveringsoorlog van het nationaalsocialistisch regime. Ze zien niet in dat het nationalisme van kleine volken emancipatorisch is, een bevrijdingsnationalisme. De houding van de Duitsers tegenover Vlaanderen weerspiegelt de Frans-Duitse relatie. Tot 1945 zorgde de Frans-Duitse erfvijandschap voor sympathie van de Duitsers met de Vlamingen. In de 19de eeuw schreef Hoffmann von Fallersleben, de dichter van het Duitse volkslied: ‘Vlaanderen, dag en nacht denk ik aan u.’ Bij het begin van de Duitse bezetting in de Eerste Wereldoorlog schreef Pius Dirr, als medewerker van gouverneur-generaal Moritz von Bissing een van de architecten van de Flamenpolitik, een boek met de veelzeggende titel: Belgien als französische Ostmark. Na 1945 verzoende Duitsland zich met Frankrijk en leidde de Frans-Duitse Vriendschap tot een opstoot van francofilie.

Wat doen?

Werken aan eigen imago in het buitenland is nodig voor Vlaanderen. Tegelijk kan een Vlaams buitenlands beleid ook de eigen natievorming verdiepen. De aanwezigheid op het internationale forum is immers een wezenskenmerk van de soevereiniteit van een staat. Het Vlaams buitenlands beleid laat zich afleiden uit het Latijnse adagium ‘in foro interno, in foro externo’. Dit houdt in’ dat elk bestuursniveau inzake de binnenlandse bevoegdheden, een eigen beleid mag voeren in het buitenland. De vertegenwoordigingen zijn met andere woorden een rechtstreeks gevolg van de bevoegdheden van de Vlaamse overheid en dit zowel voor internationale domeinen (buitenlandse handel, toerisme, …) als voor internationale aspecten voor algemene beleidsdomeinen (innovatie, haven en (water)wegen, onderwijs, leefmilieu…).’ (www.vlaanderen.be) Vlaanderen maakt daar meer gebruik van dan de andere federale entiteiten om de eigen natie in de verf te zetten. Onder Geert Bourgeois als vakminister (2004-2008) liep het Vlaams buitenlands beleid (2004-2008) onder het motto ‘Vlaanderen op de kaart zetten’. Maar het is niet alleen een kwestie van voluntarisme. Het is ook ‘van moeten’. De deelstaten moeten wel een buitenlands en Europees beleid ontwikkelen als ze in de EU willen worden gehoord. Want vele bevoegdheden zijn exclusief en dus wordt België vaak op Europese ministerraden vertegenwoordigd door een deelstaatminister (die vooraf met zijn collega’s een gemeenschappelijk standpunt is overeengekomen). De deelstaten hebben ius tractatis (internationale verdragen sluiten) en ius legationis (ze hebben politieke en economische vertegenwoordigers). Als minister van Vlaams buitenlands beleid heeft Bourgeois toentertijd nog initiatieven ontwikkeld zoals de lancering van Flanders Today, een Engelstalig weekblad over Vlaanderen voor buitenlandse toeristen, zakenlui, de werknemers van de internationale instellingen in Brussel; de oprichting van de Strategische Adviesraad Internationaal Vlaanderen (www.sariv.be) en het Vlaams-Europees Verbindingsagentschap dat mee helpt ‘de Vlaamse belangen op het Europese forum te behartigen’ (www.vleva.eu).

Tegenkanting

Maar het Vlaams buitenlands beleid wordt in eigen land vaak tegengewerkt. In februari 2009 liet toenmalig minister van Buitenlandse Zaken Karel De Gucht zijn licht schijnen op de ambities van Vlaanderen om aanwezig te zijn in de wereld. Volgens De Gucht was werken aan het imago van Vlaanderen niet nodig. Het ‘Vlaams Huis’ in New York bijvoorbeeld zou louter ‘geldverspilling’ zijn. Maar de waarheid heeft haar rechten. De belastingbetaler mag gerust weten dat het ‘Vlaams Huis’ zelf het product van een saneringsoperatie is, waarbij drie ‘Vlaamse diensten’ werden samengetrokken in de ‘Big Apple’, namelijk de politieke vertegenwoordiging (die voorheen in Washington D.C. zat), Toerisme Vlaanderen en Flanders Investment & Trade (FIT) als instrument van de Vlaamse buitenlandse handel. In zijn kritiek dat de promotie van het Vlaams Buitenlands Beleid ’ten koste van het grotere geheel, namelijk België’ zou gaan, werd De Gucht bijgetreden door Jonathan Holslag en Rudy Aernoudt in opinieartikels die in de zomer van 2009 verschenen in De Standaard. Ik heb daarop gereageerd in dezelfde krant van 18 augustus 2009 met een opinieartikel getiteld ‘Een Vlaamse brand: waar voor je geld’. De belangrijkste stellingen in mijn opinieartikel waren de volgende:
1) Wie het Vlaams buitenlands beleid in twijfel trekt, lacht met de grondwet. Artikel 167 stelt immers in § 1: ‘De Koning heeft de leiding van de buitenlandse betrekkingen, onverminderd de bevoegdheid van de gemeenschappen en de gewesten om de internationale samenwerking te regelen, met inbegrip van het sluiten van verdragen, voor de aangelegenheden waarvoor zij door of krachtens de Grondwet bevoegd zijn.’
2) Dat het Vlaamse Buitenlands Beleid geldverslindend zou zijn, is een dooddoener die datgene beoogt wat aan de Vlaamse deelstaat wordt verweten, namelijk dat niemand in het buitenland Vlaanderen kent.
3) Waarom zou een deelstaat zich niet mogen profileren? En begunstigt de naambekendheid van een deelstaat niet ook het grotere geheel? Beieren bijvoorbeeld promoot zich zelf, trekt toeristen en investeerders en fungeert zo ook als springplank voor de rest van Duitsland. (Kanttekening: het beeld dat vele mensen over Duitsland hebben, is vaak gekleurd door het imago van Beieren.)

Publieksdiplomatie

Dat alles neemt niet weg dat Vlaanderen als politieke entiteit, als socio-economische regio inderdaad nog te weinig bekend is. Naarmate dit Vlaanderen zich meer wil profileren op die domeinen, zal het internationale repercussies ondervinden en is werken aan een goed imago belangrijk. Er is een aantal dossiers waarin Vlaanderen over de hekel gehaald is (denk maar even aan de veelvuldige bezoeken waarmee de Raad van Europa Vlaanderen ‘vereerd’ heeft)
Tot slot wil ik nog wijzen op twee actiepunten. Vlaanderen moet meer blijk geven van een ‘internationale mentaliteit’ en toenadering zoeken tot de internationale gemeenschap in Brussel. Zowel overheid als burger schragen deze ‘publieksdiplomatie’ (een term die als ‘public diplomacy’ uit de Angelsaksische wereld is komen overwaaien).

Een grote rol speelt daarbij de kennis van vreemde talen en culturen. Maar de veelgeprezen meertaligheid van de Vlamingen behoort tot het verleden. Kennis van het pidgin-Engels is voldoende verbreid, maar hoe zit het met onze kennis van Frans en Duits? Als we willen dat onze buren ons kennen, laten we hen dan winnen met onze kennis van hun taal en cultuur. ‘Grote culturen hebben geen belangstelling voor kleine’, stelde emeritus professor Yvan Vanden Berghe ooit. Dat betekent dat we niet bij voorbaat kunnen verwachten dat onze buurlanden, grotere naties, staan te popelen om Vlaanderen (beter) te leren kennen. Als we de aandacht van de groten willen, moeten we naar hen toe gaan.

Kennis van het Duits is, vanuit het gezichtspunt van de publieksdiplomatie, ook belangrijk omdat Duitsland nu eenmaal de belangrijkste handelspartner van België en in het bijzonder Vlaanderen is, maar ook omdat er bij een bepaald segment van de Duitsers als burgers van een federale staat een gezonde nieuwsgierigheid leeft naar het zeilen en reilen van het federale België.

Kennis van het Frans ontkracht het vooroordeel als zouden Vlamingen iets tegen de Franse cultuur hebben. Voor buitenlanders is het onbegrijpelijk waarom een staat moet worden gesplitst die ze als ‘interessant’ ervaren vanwege het samenleven van Nederlands- en Franstaligen. Wil je meer Vlaamse autonomie, dan moet je een positief verhaal brengen (en niet de verkeerde indruk wekken dat je iets tegen de Franse taal en cultuur zou hebben). Zelf pleit ik er bijvoorbeeld als lid van de adviescommissie van de Emile-Verhaeren-Stichting (Sint-Amands) voor om het literaire erfgoed van de in het Frans schrijvende Vlamingen te herontdekken en te herwaarderen.

Vlaanderen moet ook soft power verwerven, en bezit die al op sommige domeinen, zoals op het vlak van de kunst en de modewereld. ‘Flemish art’, ‘Flemish fashion’ zijn een begrip in de wereld. Vlaanderen is niet zo onbekend, of staat niet zo slecht aangeschreven als tegenstanders van meer Vlaams buitenlands beleid beweren. Vlaanderen moet ook meer toenadering zoeken tot de leden van de internationale gemeenschap in Brussel. Die zijn met tienduizenden. Ze werken in de internationale en Europese instellingen, in denktanks en stichtingen, in de zetel van grote internationale ondernemingen, of als journalist of diplomaat. Contact zowel vanuit de Vlaamse overheid als vanuit het initiatief van individuele Vlamingen, maakt het mogelijk deze mensen een meer genuanceerd beeld van Vlaanderen bij te brengen.

Vlaanderen moet in principe niet zitten wachten op het moment waarop het buitenland zijn zegen geeft aan Vlaamse autonomie, maar toch is het belangrijk om internationale goodwill te verwerven om twee redenen:
1) Tijdens het proces van uitbouw van meer autonomie kan je tegengewerkt worden. Een negatief beeld in de internationale media vertraagt het proces, ook al omdat bepaalde krachten in eigen land dat negatief beeld maar al te graag als tegenargument voor meer Vlaanderen gebruiken.
2) Stel dat je de autonomie verwerft, dan moet je nog internationaal worden erkend, tenzij je een Kosovo-scenario niet erg vindt waarbij je jarenlang moet strijden om toch maar door een paar landen erkend en voor vol aanzien te worden. Wat met internationale verdragen? Mocht Wallonië of Wallobrux zich de naam België toe-eigent, blijft Vlaanderen achter als rebellenstaat.

Samengevat
Wat hebben we nodig om publieksdiplomatie vruchten te laten afwerpen? Talenkennis, openheid, waardigheid in taal en gedrag, rationele argumenten. Ook zelfbewustzijn: Vlaanderen is niet zo onbekend als wordt uitgebazuind. Maar, om te besluiten met de titel van een bekend televisieprogramma: alles kan beter!

Dirk Rochtus (1961) is hoofddocent internationale politiek en Duitse geschiedenis aan de KU Leuven/Campus Antwerpen. Hij is voorzitter van het Archief en Documentatiecentrum voor het Vlaams-nationalisme (ADVN). Zijn onderzoek gaat vooral over Duitsland, Turkije, en vraagstukken van nationalisme.

Commentaren en reacties