JavaScript is required for this website to work.
Zonder categorie

Een verhaal uit het loden tijdperk

Marc Vanfraechem10/11/2013Leestijd 2 minuten

Uit de tijd van Stendhal kan geleerd worden dat er vroeger ook gratis kranten gelezen werd.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

Kranten- en tijdschriftenbazen hoor je de laatste tijd enkel nog klagen. De mensen lezen veel op het web, helemaal gratis, kopen geen kranten meer en dan vinden zij weer geen adverteerders meer. Eigenlijk is dit diefstal zeggen ze, want journalistiek en advertenties zijn voor hen een en hetzelfde.

Laatst las ik in De Tijd nog een interview met die cross-mediale kerel van Sanoma – ik vergeet zijn naam altijd maar Koen Meulenaere beschreef hem eens als een nog altijd in leven zijnde B-acteur uit vele zwart-witfilms. Hiermee moet hij op het web terug te vinden zijn.

En omdat we nu toch over geschiedenis spreken: was het vroeger beter?

Marie-Henri Beyle (Stendhal) schreef in 1835-36 een autobiografie: ’Vie de Henry Brulard’. Hij vertelt daarin, dat in het rijke gezin waar hij opgroeide (vader, grootvader, tantes en twee zussen, want zijn moeder was gestorven toen hij pas zeven was) er ‘s ochtends uit een hoop kranten voorgelezen werd.

Zijn verhaal zal de baron van circus Sanoma maar matig bevallen, want er werd blijkbaar toen ook al gestolen. Akkoord, op kleinere schaal, maar het ging in die tijd wel om kranten en bladen waar werkelijk iets in stond.

De familie van de kleine Henri woonde in Grenoble en de kranten kwamen uit Parijs. Ze werden bezorgd door zekere mijnheer Santerre, mooie grote man die vroeger een losbandig leven had geleid, wat door de familie vanzelfsprekend werd afgekeurd:

‘Hij bezorgde, ik meen om de twee dagen, of laten we zeggen als de post uit Parijs arriveerde, aan mijn grootvader vijf of zes kranten die aan anderen geadresseerd waren, en die wij lazen nog vóór die anderen. Mijnheer Santerre kwam voor de middag, rond een uur of elf, en wij gaven hem als dejeuner een half glas wijn en brood. […]

Mijn idee dat mijnheer Santerre niet elke dag langskwam, berust op het aantal kranten dat er te lezen viel. Maar misschien was het in plaats van meerdere nummers van één krant, eerder een groot aantal verschillende kranten.

Soms, als mijn grootvader verkouden was, kreeg ik de taak om voor te lezen. Wat een onhandigheid van mijn tirannen! Het was alsof de Pausen een bibliotheek hadden opgericht, in plaats van alle boeken te verbranden zoals Omar het deed (al is er betwisting over deze mooie ingreep).

Van al deze voorlezingen, die meen ik doorgingen tot een jaar na de dood van Robespierre en die elke ochtend flink twee uur duurden, herinner ik mij niet dat het ook maar één keer is voorgekomen dat ik het eens was met de meningen die mijn huisgenoten uitspraken.

Uit voorzichtigheid zweeg ik, en als ik dan toch een keer wilde spreken, dan weerlegden ze mij niet maar legde men mij het zwijgen op.’

Kranten en bladen kunnen nog leven, maar niet als ze van circusbaronnen moeten afhangen.

Marc Vanfraechem verzorgt de gevreesde blog victa placet mihi causa

<Vindt u dit artikel informatief? Misschien is het dan ook een goed idee om ons te steunen. Klik hier.>

 

 

Marc Vanfraechem (1946) werkte voor Klara (VRT-radio); vertaler, blogger http://victacausa.blogspot.com sinds 2003. Hij schrijft het liefst, en dus meestal, artikels met daarin verwerkt vertaalde citaten van oude auteurs, die hem plots heel actueel lijken.

Meer van Marc Vanfraechem
Commentaren en reacties