JavaScript is required for this website to work.
Media

Een verleden om trots op te zijn

Aandenken aan twee journalistieke monumenten

Mark Deweerdt14/12/2019Leestijd 5 minuten
Mark Deweerdt

Mark Deweerdt

foto © Doorbaak

Doorbraak presenteert met trots ‘Hugo in de jungle’ van Gaston Durnez. Mark Deweerdt bracht deze hommage aan Hugo De Ridder en Gaston Durnez.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

Zondag was het tweede advent. In de evangelielezing van Mattheüs trad Johannes de Doper ten tonele. ‘Hij die na mij komt’, zei Johannes, ‘vermag meer dan ik. Ik ben zelfs niet goed genoeg om Hem zijn sandalen te brengen.’

Vandaag voel ik mij een beetje als Johannes de Doper, niet zozeer omdat na mij Rik Van Cauwelaert en Dirk Rochtus komen, dan wel vanwege de  twee journalistieke monumenten die in het brandpunt van deze boekpresentatie staan.

Vanwege die twee uitzonderlijke journalisten uit een talentrijke generatie die vóór mij is gekomen.

Vanwege die twee bezielde en bezielende mensen met wie ik, godzijdank, een eindweegs ben mogen gaan.

Vanwege dat eindweegs is het, dat ik hier mag staan.

Wetstraat

Hugo De Ridder leerde ik 1981 kennen. Ik had enige tijd voordien spontaan gesolliciteerd bij De Standaard en was met een dozijn andere kandidaten opgeroepen voor een schriftelijke proef en enkele gesprekken, onder anderen met Hugo. Kennelijk was dat meegevallen, want ik werd aangenomen en, vanwege enige ervaring op de redactie van de Winkler Prins Encyclopedie, toegewezen aan de Eindredactie van De Standaard.

Hugo was toen al vijftien jaar bij De Standaard, sinds 1976 als chef Binnenland.  In 1973 had hij ophef gemaakt en ruime bekendheid gekregen met zijn artikels en onderzoek over corruptie bij de RTT, de Regie van Telegrafie en Telefonie.

Het jaar nadat ik op de krant was gekomen, 1982 dus, sloeg hij opnieuw gensters met het boek De keien van de Wetstraat, een tot dan toe onbekend genre, een onthullende reconstructie van het Zeitgeschehen, van de politieke besluitvorming zoals ze werkelijk plaatsvindt.

In het exemplaar dat ik kocht schreef hij: ‘Aan een collega die ik graag in de Wetstraat zou zien’. Hij kende mijn belangstelling voor de gestalten en getijden van de binnenlandse politiek, en had al enkele achtergrondstukjes aangenomen die ik als eindredacteur had gepleegd.

Zo objectief mogelijk informeren

Sneller dan verwacht gingen zijn wens en mijn droom in vervulling. In de lente van 1983 kon ik overstappen naar de rubriek Binnenland. Daar wachtten zes politiek turbulente jaren, met vijf verkiezingen en vier regeringen-Martens, de staalcrisis en de regionalisering van de nationale economische sectoren, de zaak-Happart en de Voercarrousel, het Sint-Annabesparingsplan, de rakettenkwestie, de sluiting van de Limburgse mijnen, de derde staatshervorming.

Voor Hugo en zijn Binnenland-ploeg gold, zoals voor de hele toenmalige redactie van De Standaard, slechts één devies: de beste zijn, en dus zo volledig, zo helder en zo objectief mogelijk informeren over wat relevant is, feiten, duiding en meningen duidelijk van elkaar scheidend.

Al was de politieke toestand ernstig en al waren het soms lange dagen, op ‘Binnenland’ ging het er ook wel eens vrolijk aan toe – en Hugo droeg daar het zijne toe bij. Het was er zoals de boutade zegt: journalistiek is soms een ellendige job, maar toch nog altijd beter dan werken.

Lezen is weten

Gaston Durnez had al vijfentwintig Nieuwsblad en Standaard-jaren op de teller toen ik bij de krant kwam en was,  lang voor het begrip werd uitgevonden,  een ‘Bekende Vlaming’. Ook naar hem keken wij, als beginneling, op.

Nog zie ik hem zitten op de Cultuurredactie, aan de hoge schrijfmachine waarmee hij gebeurtenissen en gedachten op het kopijpapier mitrailleerde. Niemand tikte zo snel als Gaston. De indrukwekkende hoeveelheid artikels en de hoge stapel boeken die hij ons heeft nagelaten, moeten, behalve met zijn mateloos talent, zijn grenzeloze creativiteit en zijn tomeloze arbeidslust, ook dáár mee te maken hebben.

Gaston heeft geschreven over – ja, over wat heeft hij niet geschreven? Ik denk niet dat er in Vlaanderen een veelzijdiger journalist is geweest dan hij.

En ik geloof niet dat er één Vlaamse journalist is, die méér heeft gelezen dan hij.

Van hem heb ik geleerd dat het journalistieke ambacht voor, laat ons zeggen, de helft uit schrijven en voor de andere helft uit lezen bestaat. Want lezen is weten. En wat wist Gaston niet? Over wat wist Gaston niet mee te spreken?

Lof voor een minzame man

Veel is over hem en zijn bijdrage aan de reputatie van de de krant te zeggen. Wat mij uit onze gedeelde Standaard-tijd vooral is bijgebleven, is zijn aandeel, naast dat van Guido van Hoof, in de samenstelling van de Standaard der Letteren. De wekelijkse bijlage had het toen niet alleen over boeken, ze bestreek het hele domein van de humane wetenschappen en qua niveau mocht ze gerust naast de Feuilleton-bladzijden in Duitse kwaliteitsbladen liggen.

De voorbije weken is terecht met veel lof gesproken en geschreven over de minzame man die Gaston Durnez was. Terecht werd herinnerd aan zijn geschiedenis van De Standaard, zijn Timmermans-biografie, zijn Lach van Chesterton, het vaderschap van de Encyclopedie van de Vlaamse Beweging en al die andere boeken die wij nog kunnen lezen.

Voor zijn journalistieke werk zijn wij aangewezen op de krantencollectie in de betere bibliotheek – enkele in boekvorm uitgegeven reportages, zoals het recente Mannen met zwarte gezichten, vormen een gelukkige uitzondering. Blijven ze dat? Of waagt een uitgever het een selectie van de beste krantenartikels van Gaston als tijdsdocumenten in een boek te bundelen?

Manifest

Hoeft het gezegd dat het een genoegen en vooral een eer was met mensen als Gaston en Hugo samen te werken op en aan De Standaard?

Toen Hugo in 1990 de krant verliet en Gaston twee jaar later voortijdig naar zijn pensioen werd geleid, hebben onze wegen zich gescheiden, voor lange tijd, al te lange tijd.

Na de uitvaart van oud-collega Guido Despiegelaere, in de eerste dagen van 2013, vertelde Leo Schrooten mij dat hij nog eens zou willen samenkomen met de ‘oud-strijders’ van 1976: de journalisten die het faillissement van De Standaard en de overname door de Vlaamse Uitgeversmaatschappij (VUM) hadden meegemaakt.

Hoewel ik niet tot die lichting behoorde, dichtte Leo mij net voldoende organisatietalent toe om ze bijeen te brengen. De 90ste verjaardag van Manu Ruys, in 2014, leek ons een geschikte gelegenheid. Bij wie anders konden wij, om dat voor te bereiden, bij wie anders konden wij te rade gaan dan bij Hugo en Gaston? Zo hebben wij de draad die begin de jaren 1990 was afgeknipt weer opgenomen – en met die draad hebben we een vriendschapsband geweven.

‘Trots zijn op zijn verleden is geen teken van zwakheid’

Met zijn vieren tafelden we twee, drie keer op een jaar. Altijd was het gezellig, altijd was het boeiend, zowel de verhalen uit het verleden als de commentaren bij het heden en de verwachtingen voor de toekomst.

Natuurlijk hadden wij het ook over De Standaard en over de andere wegen die de redactie bewandelde. En van meet af aan ook over wat gezegd en geschreven werd: dat het pas sinds de eeuwwisseling is dat er in Vlaanderen kranten verschijnen die die naam waardig zijn; kranten die volledig en snel berichten, achtergrond en duiding geven, en los zijn gekomen van de ideologische verzuiling. Dat, met andere woorden, de voorgaande generaties Standaard-journalisten enggeestige amateurs waren.

Op initiatief van Hugo hebben we, naar aanleiding van de honderdste verjaardag van de stichting van De Standaard, eind 2014, met zijn vieren een manifest geschreven met de titel: ‘Trots zijn op zijn verleden is geen teken van zwakheid’. De krant vond de publicatie niet opportuun. U kan de tekst nog altijd vinden in het webarchief van Doorbraak.

Plaquette

Het onverwacht overlijden van Hugo, in oktober 2018, heeft ons zeer aangegrepen, het meest van al nog Gaston. Schrijven over zijn oud-collega en goede vriend kon hij toen niet; ook interviews wees hij af.

Eind januari kreeg ik een mailtje van hem. Ik lees voor: ‘Een paar maanden na zijn dood herlas ik sommige artikels over Hugo, en die voldeden mij helemaal niet. Ik heb sindsdien notities gemaakt, ben gaan lezen en heb oude teksten van hem en van Frans Verleyen opgedolven. Zo ben ik tot de conclusie gekomen, dat Hugo (in gezelschap van Frans) een echte, serieuze biografie verdient. Ik zou dat graag doen. Maar dat kan de (nochtans nog blozende…) negentiger niet meer op zich nemen. Wat ik misschien nog zal doen, is bij gelegenheid enkele fragmenten schrijven, als ik nog ergens een ‘kroniek’ kwijt kan.’

Enkele weten later al stuurde Gaston mij zijn ‘plaquette’, zoals hij het manuscript Hugo in de jungle noemde. Een moeizame zoektocht naar een publicatiekanaal begon. Voor het ene tijdschrift was de tekst te lang, voor het andere niet wetenschappelijk genoeg. Zijn grootste boekuitgevers hadden geen belangstelling.

Het stemde hem droef. Op 24 augustus mailde hij: ‘Ik blijf wat treurig zitten kijken naar mijn verhaal over Hugo De Ridder. Het wordt begraven onder de lof. Letterlijk dan. Het krijgt geen licht.’

Als de nood het hoogst is, is Doorbraak nabij.

Onafhankelijk van elkaar zagen Jan De Groof en ik in die periode Karl Drabbe, en brachten wij het verdriet van Gaston ter sprake. Karl aarzelde geen ogenblik.

Toen wij vernamen dat de Veerman stond te wachten om Gaston naar de andere oever van het leven te varen, heeft de uitgever de publicatie nog bespoedigd. De hoop dat Gaston er vandaag bij zou kunnen zijn, is helaas niet in vervulling gegaan.

Trots

Nadat we in december 2017 al afscheid hadden moeten nemen van Manu Ruys, zijn ons in iets meer dan een jaar nog twee grote Standaard-journalisten ontvallen.

Een generatie gaat voorbij.

Een journalistiek verleden verglijdt in eeuwigheid.

Een verleden om trots op te zijn.

Dank u, Hugo. Dank u, Gaston.

Mark Deweerdt (1952) was journalist bij De Standaard en De Financieel-Ekonomische Tijd/De Tijd, en schreef als kabinetsmedewerker toespraken en teksten voor Yves Leterme, Kris Peeters, Herman Van Rompuy en Geert Bourgeois.

Commentaren en reacties