JavaScript is required for this website to work.
Binnenland

Eigen soldaten laatst

Standpunt

Daniël Walraeve16/12/2013Leestijd 3 minuten

De defensiebenadering van SP.A en Groen wil de bondgenoten het vuile werk laten opknappen. Solidair is dat niet bepaald.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

‘Geld gespendeerd aan de vervanging van de F-16’s is geld dat je niet kan besteden aan ander materiaal, zoals hospitaalschepen.’ Dat zinnetje van Groen-Kamerlid Wouter De Vriendt ging vorige week bijna onopgemerkt voorbij. Nochtans onthult De Vriendt hier de essentie van veel verzet tegen de eventuele aankoop van nieuwe gevechtsvliegtuigen. Hoewel er – de  spaarzame Vlaming indachtig – vooral gehamerd wordt op ‘geld’ en de astronomische bedragen nodig voor de aankoop van nieuwe jachtvliegtuigen, is hier vooral het laatste woord belangrijk. Als het van de Groenen afhangt, dan plooit de Belgische krijgsmacht zich terug op gaarkeukens, transportvliegtuigen en hospitaalschepen.

Nadat Defensieminister Pieter De Crem (CD&V) zich tijdens een toespraak voor het Koninklijk Hoger Instituut voor Defensie had uitgesproken voor de vervanging van de verouderde F16-toestellen, spitste het debat zich vooral toe op de budgettaire haalbaarheid, de cohesie van de federale regering en de persoonlijke ambities van De Crem. Daarmee werd opnieuw de kans gemist om een fundamenteel debat te voeren over de toekomst van de Belgische Krijgsmacht. Centraal in dat debat staat de vraag of België zich reeds vandaag – terwijl de verdere integratie in een groter defensiegeheel nog steeds op zich laat wachten – toch al moet toeleggen op bepaalde specialisaties. Met name linkse partijen willen dat het Belgische leger zich toespitst op een paar taken, zoals transport, ontmijning en medische ondersteuning. Het andere kamp, met De Crem als voornaamste woordvoerder, pleit voor een multi-inzetbare krijgsmacht die in staat blijft om meerdere taken te vervullen.

Beide kampen hebben reeds jaren hun stellingen ingenomen. In het groene programma voor de vorige federale verkiezingen wordt in verband met defensie uitdrukkelijk gepleit voor ‘doorgedreven taakspecialisatie’, ‘prioritaire inzet van civiele middelen’ en ‘nadruk op dialoog en civiele opbouw’. Concreet: ‘de expertise rond onder meer vredeshandhaving en ontmijning wordt verder ontwikkeld en ingezet’.

Bij sp.a klonk dat in 2010 zo: ‘een vergaande specialisatie’ gericht op ‘opdrachten waar we als klein leger bewezen degelijkheid in hebben’, zoals ‘civiel-militaire samenwerkingsprojecten en duurzame humanitaire opdrachten’. Bij CD&V wordt in het programma dan weer gepleit voor ‘een geloofwaardige defensie’, die ‘ten volle haar rol als verantwoordelijke en betrouwbare partner voor onze bondgenoten blijft waar maken’. Tot tweemaal toe hameren de christendemocraten op het belang van ‘militaire operaties van diverse aard’. Wie dat CD&V-accent vooral verbindt aan de carrièreplanning van Pieter De Crem, die zou azen op de job van secretaris-generaal bij de NAVO, moet toch vaststellen dat dit geen nieuw standpunt is voor de Vlaamse christendemocraten. In 2007 klonk het zelfs explicieter: ‘België moet dan een rechtvaardig deel van de lasten verbonden aan deze collectieve bescherming dragen en een geloofwaardige bijdrage kunnen bieden in de strijd tegen het internationaal  terrorisme, de proliferatie van massavernietigingswapens enz.’.

Rare bondgenoten, die Belgen

De nabije toekomst van het Belgische leger is een relevant en belangrijk onderwerp. Omdat het niet onwaarschijnlijk is dat er in dit dossier belangrijke knopen moeten worden doorgehakt tijdens de volgende federale legislatuur, zou het in democratisch opzicht een goede zaak zijn als de legeraankopen van de toekomst een verkiezingsthema zouden worden in de aanloop naar 25 mei. Het louter budgettaire verhaal moet dan een meer inhoudelijke dimensie krijgen. De vraag is of de voorstanders van een beperkte, ‘humanitaire’ krijgsmacht dan voluit zullen durven pleiten voor hun ideaal. Het probleem met die visie is immers dat ze bijzonder oncollegiaal is tegenover militaire bondgenoten, zowel de huidige (NAVO-) bondgenoten als de partners van de toekomst (naar alle waarschijnlijkheid de andere EU-lidstaten). Wanneer België elke offensieve capaciteit zou ontmantelen ten voordele van allerlei ondersteunende taken, worden bestaande engagementen de facto uitgehold. In theorie is België nog steeds verplicht om elke NAVO-partner die wordt aangevallen te hulp te schieten. Met alleen een vloot hospitaalschepen wordt dat nogal moeilijk.

Het klassieke argument voor een vergaande specialisatie is dat een bepaalde taakverdeling tussen de lidstaten logisch wordt zodra er een soort Europees leger ontstaat. Die evolutie naar een gemeenschappelijke krijgsmacht lijkt op middellange termijn onvermijdelijk. Specialiseren voor er afspraken gemaakt zijn over zo’n taakverdeling, op een moment dat er nog geen breed draagvlak bestaat voor militaire integratie, lijkt echter voorbarig.

Het heeft er alle schijn van dat de voorstanders van een beperkt Belgisch leger de Europese partners straks voor voldongen feiten willen stellen. Wanneer België zich terugplooit op bijvoorbeeld transport en medische ondersteuning, heeft België argumenten om bij het uittekenen van de Europese defensie aanspraak te maken op precies die taken. Met als gevolg dat de risicovolle gevechtsopdrachten zullen toevallen aan andere landen. Terwijl de Belgen de sympathieke, mediagenieke en minder gevaarlijke klusjes klaren, mogen de bondgenoten dan het vuile werk opknappen. Vandaag betekent dit in de praktijk dat bijvoorbeeld het Amerikaanse leger de gevaarlijkste patrouilles in Afghanistan mag lopen. In dat leger zijn zwarte Amerikanen en Latino’s oververtegenwoordigd in de lagere echelons: deze sociaal-zwakkere kleurlingen mogen dus sneuvelen. Tenzij ze slechts gewond raken: in dat geval worden ze misschien verzorgd op een Belgisch hospitaalschip.

Daniël Walraeve (1988)  is het pseudoniem van een brave historicus die eigenlijk maar één onhebbelijk trekje heeft: hij is een onverbeterlijke consument van traditionele media. Elke dag leest hij zowat alle kranten en elke dag wordt hij dan weer vreselijk boos om een of ander editoriaal of ander naïef opiniestuk. Hij kan er zelf echt niets aan doen, tenzij er af en toe een stukje over plegen voor Doorbraak. Stokpaardjes zijn ideologie, identiteit en samenleven. 

Commentaren en reacties