JavaScript is required for this website to work.
Multicultuur & samenleven

Filip De Pillecyn een linkse rechtse?

Dirk Rochtus13/11/2015Leestijd 6 minuten

‘De Prins der Nederlandse Letteren’ was een cultureel collaborateur, maar hij had ook linkse trekjes. Een nieuwe kijk op Filip De Pillecyn.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

De schrijver Filip De Pillecyn (1891-1962) mag dan wel in vergetelheid geraakt zijn, het naar hem genoemde comité onder het voorzitterschap van professor Emmanuel Waegemans probeert de belangstelling voor zijn werk aan te wakkeren, onder andere met de publicatie van een jaarboek. Toch draagt ook de politieke context waarin De Pillecyn zich bewoog, zeker niet bij tot een beter begrip van hem. De Pillecyn wordt afgerekend op datgene waarin zijn politieke en publicistische activiteiten in de jaren 40 waren geculmineerd, namelijk de collaboratie. Moet dan álles wat daaraan voorafging, – het denken, schrijven, organiseren van na de Eerste Wereldoorlog – in het licht van die collaboratie gezien worden?

Zelfbestuur

Bracht De Pillecyn niet een pacifistische overtuiging mee uit de loopgraven van de Eerste Wereldoorlog? Als medestichter van het Comité Heldenhulde, voorloper van het IJzerbedevaartcomité, bekommerde hij zich om een waardige herdenking van de gesneuvelde frontsoldaten. Op de IJzerbedevaarten in de jaren 20 en 30 vertolkte hij luid de verzuchting ‘Nooit Meer Oorlog’. Ook andere gedachten van hem hebben aan actualiteit niets ingeboet. Als medeoprichter van de Frontbeweging bepleitte hij samen met Hendrik Borginon in het pamflet ‘Vlaanderens dageraad aan den IJzer’ zelfbestuur voor Vlaanderen binnen een federale structuur – toen nog een hemelsgroot taboe. Ook de ‘godsvrede’ die hij bepleitte, moet in het pluralistische Vlaanderen van vandaag nog altijd worden bevochten tegen onverdraagzame en extremistische krachten. Laten we even stilstaan bij wat we de ‘internationale dimensie’ zouden kunnen noemen in het werk van De Pillecyn, zijn polemiseren tegen het militarisme en tegen het opkomende fascisme, zijn geloof in democratie en wereldvrede.

‘Anarchie der Wereldpolitiek’

In de Studies IX (2015) werpt Etienne Van Neygen licht op een minder bekende De Pillecyn, een zowaar als ‘links’ te bestempelen De Pillecyn. Van 1922 tot 1928 schreef Filip De Pillecyn het satirische weekblad Pallieter vol. Met zijn scherpe pen nam hij ondermeer generaals, Belgische nationalisten, en de Italiaanse fascistische dictator Mussolini en zijn aanhangers onder vuur. Van een antimilitaristische houding had hij trouwens al daarvoor als hoofdredacteur van De Standaard blijk gegeven. Ze kwam duidelijk naar voren in zijn verzet tegen het Frans-Belgisch Militair Akkoord. De generale staven van het Franse en het Belgische leger hadden op 7 september 1920 de clausules van een militair defensief akkoord uitgewerkt dat enkel in werking zou treden ingeval van een niet-uitgelokte aanval op een van de twee partners. Enkele dagen later hadden de Belgische en de Franse regering door de ministers van Buitenlandse Zaken ondertekende nota’s uitgewisseld waarin zij het militair akkoord goedkeurden. Het parlement kwam er niet eens aan te pas. Alfons Van de Perre, een bekende naam in de Vlaamse beweging, had tijdens de lange onderhandelingen die aan het akkoord voorafgingen een zeventiental vrije tribunes gepubliceerd in De Standaard waarvan de teneur luidde: ‘Een Belgisch-Militair Verbond sleurt België willens nillens in de anarchie der Wereldpolitiek.’ Inderdaad richtte België zich in zijn buitenlandse politiek door het akkoord op Frankrijk. In 1923 zou het land zich zelfs op sleeptouw laten nemen door Parijs om mee het Duitse Ruhrgebied te bezetten. De Vlaamse beweging bestreed het akkoord omdat in de woorden van Van de Perre ‘Ze (= de Vlamingen) zijn overtuigd dat het de Franse invloed in Vlaanderen zal versterken.’ Ook De Pillecyn liet zich in die zin uit in De Standaard van 5 september 1920: ‘Men hore het goed: Vlaanderen wil niet weten van het verbond. Men mene niet dat het voldoende is met een paar mensen een papiertje te ondertekenen om ons de korporaalsrol te laten spelen bij de eerstkomende internationale verwikkelingen. Zij (…) vergeten dat het Belgisch leger in hoofdzaak wordt gevoed door Vlaamse jongens; hun weze hier dan ook herinnerd dat het Vlaamse volk, afkerig van hun verbond … weigert zijn jongens als pand te laten dienen voor de voorgenomen overeenkomst. Nooit meer dan bij deze gelegenheid heeft men uit het oog verloren dat Vlaanderen in België ligt ….’ Maar toen het akkoord eenmaal gesloten was, schreef Alfons Van de Perre nog een laatste bijdrage waarin hij zijn moedeloosheid te kennen gaf. Volgens Theo Luyckx, historicus en biograaf van Alfons van de Perre, zou er druk van hogerhand uitgeoefend zijn op De Standaard om de positie van de Vlaming Prosper Poullet (behorende tot de Katholieke Partij) als minister van Spoorwegen in de regering niet in het gedrang te brengen.

Geradicaliseerd

Hier kwam De Pillecyn weer op de proppen. De dag waarop Van de Perre zijn laatste bijdrage voor de krant had geschreven, kreeg hij een brief van de hoofdredacteur waarin deze betreurde dat De Standaard niet gedaan had wat de Vlamingen van haar hadden verwacht, namelijk ‘een uitdrukkelijke verklaring dat Vlaanderen weigerde de handtekening der Regering als geldig te erkennen …en onomwonden kritiek voor onze ministers die het verbond goedkeurden.’ De Pillecyn besloot zijn brief met de woorden: ‘Ik acht het dringend nodig dat “De Standaard” onmiddellijk zonder aanzien van personen de campagne van verzet opent die reeds door de Frontpartij werd ingezet.’ Ook Ernest Claes sloot zich bij de kritiek van De Pillecyn aan in een vrije tribune die op 20 september 1920 verscheen: ‘Ik zou wel eens willen zien wat ’n gezicht onze ministers zouden opzetten zo De Standaard van morgen af een campagne begon tegen die Frans-Belgische entente …’ We zien in de brief van De Pillecyn drie gedachten opduiken die zijn politieke opstelling in de jaren 20 karakteriseren: antimilitarisme, verzet tegen Frans imperialisme en kritiek op het establishment (‘onze ministers’). De onderliggende toon vormde zijn geradicaliseerd Vlaams-nationalisme. Zo vond hij De Standaard te minimalistisch en te nauw aanleunend bij de Katholieke Vlaamse groep in de Kamer. Na een meningsverschil met directeur Frans Van Cauwelaert verliet hij in 1922 dan ook de krant.

Antimilitarisme

Filip De Pillecyn zou zijn journalistieke pen echter niet laten rusten en stichtte nog datzelfde jaar het satirische weekblad Pallieter. Hier kon hij zich als ‘een echte satiricus en polemist’ ontpoppen zoals Rik Van Cauwelaert in zijn bijdrage ‘De journalist Filip De Pillecyn’ schrijft. Nog volgens dezelfde auteur gaf De Pillecyn blijk van ‘onbesuisdheid’ en ging hij ‘ook al eens uit de bocht’. De Pillecyn schuwde geen boude taal.

Toen de Duitse maarschalk Paul von Hindenburg in 1925 werd verkozen tot rijkspresident, bestempelde De Pillecyn hem als ‘een professionele vechtersbaas’. Hindenburg droeg als opperste bevelhebber van het Duitse leger tijdens de Eerste Wereldoorlog inderdaad een grote verantwoordelijkheid voor de uitzichtloze slachtpartijen. Hij zou later ongewild ook een omineuze rol in de Duitse geschiedenis spelen door op 30 januari 1933 een zekere Adolf Hitler tot rijkskanselier te benoemen. Van generaals moest De Pillecyn niets hebben. Ze waren voor hem ‘gesternde en gesabelde slagergasten’. Als hij de naam van maarschalk Pétain hoort, zegt hij, ‘dan is er ergens een knal in de buurt en ’t is mij alsof ik rondom mij moet kijken of er geen bloedplas ligt.’ De verschrikkingen van de oorlog hadden van hem een pacifist gemaakt. Dat het Belgisch-Frans Militair Akkoord als ‘defensief’ werd gekarakteriseerd, maakte op hem geen indruk. Het verschil tussen een ‘defensief’ en een ‘offensief’ akkoord was louter theoretisch, elk militair akkoord droeg de kiemen van geweld en oorlog in zich. Zijn antimilitarisme was gekoppeld aan een geloof in de mensheid en aan kritiek op het kapitalisme. Dat was niet ontypisch voor de tijdsgeest, denken we maar het ‘O-Mensch-Pathos’ van de Duitse expressionisten, of aan de kritiek van revolutionairen van links en van rechts op wat ze respectievelijk kapitalisme en plutocratie noemden. Voor De Pillecyn kwam dit samen in de bevinding dat de Vlaamse strijd geen zin had als ze niet ook antimilitaristisch was: ‘Vlaanderen ligt midden de mensheid; een Vlaanderen dat niet meetrilt met de mensheid, dat is het onze niet. Een Vlaanderen die (sic) zich afbeult voor een taalwet en met blij zweet de oorlog van morgen spijst met zijn legerbudget, dat is het onze niet’. Boven de hoofden van de regeerders en de militairen ‘drijft de lucht van petrool, cokes, financie’. De Pillecyn zag in België een aanhangsel van Frankrijk, en het Belgische establishment rolde wat graag de rode loper uit voor een Franse president als Poincaré: ‘Het was buiten de traditie een vreemd Staatshoofd in het Parlement te ontvangen. Maar voor Frankrijk is er in België steeds een uitzondering.’ De Pillecyn onderscheidde wel tussen het Frankrijk van de politiek en het Frankrijk van de geest: Zijn Pallieter onderscheidt tussen de chauvinisten van de ‘Action française’ en de ‘denkers vol fijne intellectualiteit’. Zo ontkracht De Pillecyn voor eens en altijd het vooroordeel als zouden Vlaams-nationalisten een natuurlijke afkeer van de Franse taal en cultuur hebben.

In Pallieter valt De Pillecyn ook het fascisme en het kolonialisme aan. Als pacifist verwerpt hij het wapengekletter van de fascistische leider Benito Mussolini en vanuit zijn democratische inborst fulmineert hij ook tegen het Belgische nationalisme met zijn fascistische sympathieën. Maar tegelijk had De Pillecyn een gebroken verhouding met de democratie als systeem. De totstandkoming van het Frans-Belgisch Militair Akkoord ontnam De Pillecyn het geloof in de eerlijke werking van de parlementaire democratie: ‘De Regeringen, onze Theunis net zo goed als Poincaré, zorgen er eerst voor dat zij een meerderheid hebben die op voorhand ja heeft gezegd.’ Rik Van Cauwelaert beschrijft in zijn bijdrage hoe De Pillecyns afkeer van het parlementarisme alleen maar toenam, en hoe de journalist en auteur daarin bevestigd werd door het gebrek aan ruggengraat bij vele Vlaamse volksvertegenwoordigers tegenover de opstoot in het Belgische nationalisme. Waar situeert De Pillecyn alias Pallieter zich nu ideologisch? Was hij een linkse jongen zoals Van Neygen in de titel van zijn bijdrage schrijft, en zoals zijn antimilitarisme, antifascisme en antikolonialisme doen vermoeden? Was hij een linkse die de ‘afkeer voor het parlementarisme […] naar de collaboratie leidde’, zoals Rik Van Cauwelaert stelt? Of behoorde hij door dit amalgaam tot de mensen die de historicus Otto-Ernst Schüddekopf noemde: ‘Linke Leute von rechts’ (Linkse mensen van rechts)?

(Voordracht gehouden door Dirk Rochtus bij de voorstelling van het jaarboek Filip De Pillecyn Studies XI van het Filip De Pillecyncomité, in Beveren, 8 november 2015)

 

Foto: Filip De Pillecyn,  (c) collectie AMVC Letterenhuis

Dirk Rochtus (1961) is hoofddocent internationale politiek en Duitse geschiedenis aan de KU Leuven/Campus Antwerpen. Hij is voorzitter van het Archief en Documentatiecentrum voor het Vlaams-nationalisme (ADVN). Zijn onderzoek gaat vooral over Duitsland, Turkije, en vraagstukken van nationalisme.

Commentaren en reacties