JavaScript is required for this website to work.
Buitenland

Franco = Hitler?

Over de bouw van de Valle de los Caídos

Luc Rasson6/6/2019Leestijd 8 minuten
Nog nooit sinds zijn overlijden in 1975 waren Franco en zijn begraafplaats zo’n
topic als vandaag.

Nog nooit sinds zijn overlijden in 1975 waren Franco en zijn begraafplaats zo’n topic als vandaag.

foto © Reporters

De beslissing om het lijk van dictator Franco voorlopig niet op te graven, doet prof Luc Rasson grasduinen in de onverwerkte geschiedenis van Spanje.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

Dankzij het initiatief van de Spaanse socialistische regering om het lijk van dictator Franco op te graven, staat het monumentale complex van de Valle de los Caídos of Vallei van de gesneuvelden ten noorden van Madrid volop in de belangstelling. Voor premier Sánchez aan de macht kwam, in juni 2018, kenden weinigen buiten Spanje het bestaan van deze basiliek die ook een klooster, een school en een knekelhuis herbergt: er liggen stoffelijke overschotten van 33.384 mannen die sneuvelden tijdens de Spaanse burgeroorlog. Het geheel wordt overschaduwd door een kruis dat 150 meter hoog is – het hoogste van de wereld. Bovendien vind je er rond het altaar de graven van twee historische figuren die hun stempel drukten op het Spanje van de 20ste eeuw: José Antonio Primo de Rivera, oprichter en leider van de Falange, de Spaanse fascistische partij, en vooral Francisco Franco, de dictator die het land met ijzeren hand bestuurde vanaf 1939 tot zijn dood op 20 november 1975. Op 4 juni besliste het Spaanse hooggerechtshof dat de opgraving van Franco uit de basiliek van de Valle de los Caídos voorlopig niet doorgaat. Daarmee ging het in op de vraag van onder meer de zeven kleinkinderen van de dictator en de monniken. Nu is het wachten op de uitspraak ten gronde.

Legende

Over de bouw van de Valle de los Caídos, die duurde van 1940 tot 1959, doet er een hardnekkige legende de ronde. Vaak lees je dat 20.000 dwangarbeiders – republikeinse krijgsgevangenen – er in mensonterende omstandigheden zwoegden die doen denken aan de nazikampen.[1] Ernstig onderzoek wijst echter uit dat er in de kleine 20 jaar van de bouw in totaal rond de 2000 politiek gedetineerden werkten, naast vrije arbeiders. Het was natuurlijk geen pretpark maar het is ook overdreven het werkkamp voor te stellen als een soort Buchenwald, laat staan als een Auschwitz. Daarover is ook de linkse historicus Fernando Olmeda het eens, die het standaardwerk schreef over de geschiedenis van het monument.[2] Het klopt dat er voormalige republikeinse militairen werkten die ironisch genoeg waren veroordeeld voor ‘rebelión militar’ – terwijl zij natuurlijk niets anders gedaan hadden dan de wettelijke democratische regering verdedigen tegen een militaire staatsgreep. Door te aanvaarden op de Valle te werken kregen ze strafvermindering. Ik herhaal, de werf was geen recreatieoord, maar om een idee te geven van de sfeer: er waren geen omheining, geen prikkeldraad, geen wachttorens.

Opgejaagd door de Geschiedenis

Het hoeft dus niet te verbazen dat er meerdere vluchtpogingen zijn geweest. In deze bijdrage wil ik het verhaal vertellen van Nicolás Sánchez-Albornoz (°1926) die in 1948 werd opgepakt omdat hij actief was in de Federación Universitaria Escolar (FUE), een clandestiene linkse studentenorganisatie. Hij bracht enkele maanden door op de werf en slaagde erin te vluchten. De man kwam uit een invloedrijke republikeinse familie: zijn vader was minister tijdens de Tweede Republiek en ambassadeur in Lissabon. Hij was en is – op het ogenblik dat ik schrijf leeft hij nog – een verbeten tegenstander van het franquisme. Maar in zijn memoires uit 2012[3] kan ook hij niet anders dan de legende ontkrachten van de Valle de los Caídos als oord waar politieke gevangenen door uitputting en slechte behandeling als vliegen omkwamen.

Even de voorgeschiedenis: het uitbreken van de burgeroorlog verrast Nicolás Sánchez-Albornoz in Madrid waar hij als tienjarige getuige is van het onderdrukken van de militaire opstand. In Valencia liggen Portugese oorlogsschepen klaar die landgenoten in veiligheid kunnen brengen. Nicolás scheept in om zich bij zijn vader in Lissabon te voegen. Pittig detail: eens in de Portugese hoofdstad blijkt de burgeroorlog hem te achtervolgen. Op een ochtend wordt hij wakker door kanongebulder in de monding van de Taag. Er is een muiterij uitgebroken op de schepen die de overtocht hadden gemaakt, uit solidariteit met de Spaanse republiek. Socialistische en communistische matrozen nemen de macht over in de hoop zo een algemene opstand uit te lokken tegen het regime van dictator Salazar. Maar de revolte wordt, net als die van de Potemkin in 1905, in de kiem gesmoord. De Portugezen zullen moeten wachten tot 1974 voor hun dictatuur wordt omvergeworpen. Na Franco’s overwinning op 1 april 1939 vluchten de Sánchez-Albornoz naar Frankrijk. In Bordeaux wordt vader Claudio hoogleraar. Maar de Geschiedenis blijft het gezin genadeloos opjagen. Na de Duitse inval vlucht de vader naar de ‘zone libre’ van Vichy. Hij zal, na een lange omzwerving, terecht komen in Argentinië. Nicolás en zijn broers kunnen niet anders dan terugkeren naar de grootouders in het mooie, omwalde Ávila, ten westen van Madrid. In zijn memoires vertelt Nicolás hoe brutaal de overgang was van het seculiere lycée in Bordeaux naar de drukkende nationaalkatholieke sfeer in de geboorteplaats van Teresa.

Franco = Hitler?

Als student geschiedenis aan de universiteit van Madrid wordt Nicolás Sánchez-Albornoz lid van de clandestiene FUE. De belangrijkste bezigheid van de militanten bestond erin vlugschriften te verspreiden en graffiti aan te brengen op gebouwen waarin ze opriepen tot verzet tegen de dictatuur. Maar in maart 1947 is de franquistische politieke politie hen op het spoor. Een aantal militanten wordt aangehouden, waaronder Sánchez-Albornoz. Hij wordt overgebracht naar het hoofdgebouw van de Dirección General de Seguridad, aan de Madrileense Puerta del Sol. Vandaar gaat het naar de gevangenis van Alcalá de Henares, de geboortestad van Cervantes, ten noorden van de hoofdstad – die gevangenis, een voormalig dominicanenklooster, is vandaag een chique parador de turismogeworden. Volgens de beschrijving van de auteur was de situatie er draaglijk. In de gevangenisbibliotheek las de linkse student onder meer de werken van Faulkner, Dos Passos en filosoof Wilhelm Dilthey. De gedetineerden van alle linkse obediënties – communisten, socialisten, trotskisten, anarchosyndicalisten… – organiseerden er seminaries en gaven er zelfs een clandestien krantje uit. Na zijn zware veroordeling – zes jaar – krijgt de linkse student de kans naar de werf van de Valle de los Caídos te gaan, in het kader van het programma van strafvermindering door werk. De jonge intellectueel moet geen stenen kappen: als ‘schrijver’ helpt hij analfabete gedetineerden brieven lezen en schrijven.

Ik schreef het al, deze getuige die niet geneigd is inschikkelijk te zijn voor het Francoregime, beschrijft de werf van het monument als een oord waar de omstandigheden, in de context van de naoorlogse jaren, relatief beter waren dan in de gevangenissen. Er was geen prikkeldraad. Bewakers waren ongewapend. Er was intensief contact mogelijk met familie en vrienden. Familieleden vestigden zich op de werf. Koppels leefden samen. Er werden kinderen geboren. Er kwam een schooltje waar een voormalig republikeins officier onderwijzer was. De kwaliteit van het eten was niet uitstekend maar beter dan in de gevangenissen. Een aantal gedetineerden verkoos na hun vrijlating op de werf verder te werken. Kortom, ‘de werf bood voordelen (…) die te verkiezen waren boven dezelfde straf in een gevangenis’ (p. 160). Toch heeft Sánchez-Albornoz het moeilijk met de vaststelling die hij zelf maakt. Het klopt dat de werf amper werd bewaakt, maar, zo stelt hij, heel Spanje was een gevangenis. Omdat de Valle in het hartje van het land ligt, net boven Madrid, was het moeilijk naar een ander land te vluchten: Portugal en Gibraltar leverden sowieso Spaanse vluchtelingen uit en de Pyreneeën waren militair gebied. Sánchez-Albornoz heeft natuurlijk gelijk, maar zijn eigen verhaal – ik zal het zo dadelijk vertellen – bewijst dat het wel degelijk mogelijk was naar Frankrijk te vluchten.

Ik volg de auteur echter minder wanneer hij herhaaldelijk vergelijkingen maakt met het naziregime. De werf had niets met de Duitse kampen te maken, zo geeft hij toe, maar toch was het franquisme gefundeerd op dezelfde ‘ijskoude’ basis als het nazisme: ze waren even ‘onmenselijk’ maar op een andere manier (p. 152). Is dat zo? Het klopt dat er tijdens en net na de burgeroorlog een harde repressie heeft plaatsgevonden tegen iedereen die ervan werd verdacht linkse sympathieën te hebben, maar het Spanje van Franco heeft geen vernietigingskampen gekend. Het woord ‘genocide’ kun je in de Spaanse context niet gebruiken, ondanks de titel van het boek van de bekende Britse hispanist Paul Preston.[4] Verder vindt Sánchez-Albornoz het betekenisvol dat het decreet dat het mogelijk maakte politieke gevangenen dwangarbeid op te leggen werd ondertekend op dezelfde dag – 28 mei 1937 – waarop het kamp van Buchenwald openging. Zou het niet pertinenter zijn erop te wijzen dat ook aan de republikeinse kant kampen bestonden waar franquisten tot dwangarbeid waren veroordeeld? Bovendien haalt de voormalig gedetineerde er op een wat gratuite wijze het thema van de ‘verbrandingsovens’ bij: ‘Het is niet omdat er geen verbrandingsovens waren dat het regime menselijk was’ (p. 164). Natuurlijk niet, maar waarom überhaupt over verbrandingsovens spreken als er historisch geen sprake van is? Blijkbaar heeft Sánchez-Albornoz het moeilijk om toe te geven dat Franco niet te vergelijken is met Hitler maar kan hij er niet aan weerstaan de twee regimes op hetzelfde vlak te stellen. Een stelling die historisch niet kan worden onderbouwd maar die begrijpelijk is bij een getuige die tenslotte meer dan een jaar doorbracht in de gevangenissen van Franco enkel omdat hij een politieke overtuiging had die afweek van de officiële.

Vluchten uit de Valle

Terwijl Nicolás Sánchez-Albornoz brieven leest en schrijft voor zijn analfabete collega’s

komen in Parijs twee jonge Amerikaanse vrouwen aan: Barbara Probst Solomon en Barbara Mailer, zus van romancier Norman die net The Naked and the Dead heeft gepubliceerd. Ze maken er kennis met twee Spanjaarden die in ballingschap leven: Enrique Cruz en Francisco Benet, broer van een andere (toekomstige) romancier, Juan Benet. De twee smeden plannen om Sánchez-Albornoz en zijn kompaan Manuel Lamana te helpen ontsnappen van de werf van de Valle. Norman Mailer stelt zijn auto ter beschikking. De aantrekkelijke Amerikaanse vrouwen zouden een perfect alibi vormen voor de ontsnapte gevangenen. Ze vertrekken naar Spanje, met, in de voering van de zetels, propagandamateriaal voor de FUE. Wanneer je de memoires van Barbara Probst Solomon uit 1972 leest,[5] vraag je je af wat haar dreef: een jonge, intelligente, knappe vrouw legt de knusse Amerikaanse toekomst die voor haar is uitgestippeld naast zich neer en trekt naar het naoorlogse Europa dat nog met ruïnes is bezaaid. Was ze lichtzinnig of was ze onverschrokken? Besefte zij de risico’s die ze liep door zich aan te sluiten bij de linkse oppositie tegen Franco en een actie uit te voeren in het hart van Spanje? Hoe dan ook, na een paar dagen in Madrid, waar ze contacten hebben met de clandestiene oppositie, rijden ze op zondag 8 augustus 1948 naar San Lorenzo de El Escorial.

In haar memoires hangt Barbara Probst Solomon een somber beeld op van het Spanje van die tijd – ‘a landscape of choking misery’ (p. 58) – en van de hoofdstad – ‘a silent prison city in the desert’ (p. 65). 1947 was het ‘jaar van de honger’ geweest. De Amerikaanse moet een cultuurschok ervaren hebben: ze beschrijft Madrid als een stad zonder geld, televisie, auto’s, entertainment. Op 8 augustus staat hun auto geparkeerd voor de hoofdingang van het strenge paleis van Filips II in El Escorial. Elke zondag moesten de gevangenen van de werf naar dat stadje voor de mis. De twee veroordeelde studenten springen uit de rij in de auto die met draaiende motor wacht. Maar volgens Sánchez-Albornoz’ getuigenis was er geen sprake van een mis, hij beweert zelfs dat gevangenen nooit naar de mis moesten. De ontsnapte gevangenen zijn natuurlijk stomverbaasd twee blonde Amerikaanse vrouwen te zien. Het gezelschap rijdt in de richting van Zaragoza en Barcelona. De wagen wordt regelmatig tegengehouden, maar de valse papieren blijken goed nagemaakt. Ze lopen vertraging op wegens motorpech maar uiteindelijk komen ze aan in Barcelona.

Daar neemt de clandestiene beweging de vluchtelingen over om ze over de grens te brengen. Maar de gids die hen over de Pyreneeën had moeten brengen is al vertrokken. Ze zullen op eigen houtje over de bergen trekken. De Amerikaanse vrouwen zetten de twee af in de buurt van de grens en rijden verder naar Frankrijk. Bedoeling is Lamana en Sánchez-Albornoz op te wachten in Bourg-Madame, net over de grens. Maar op het einde van de jaren 40 patrouilleerden soldaten er intensief: het Spaanse regime vreesde nog altijd een mogelijk inval van ‘rode’ Spanjaarden uit Frankrijk. De vluchtelingen verplaatsen zich dus bij nacht. Sánchez-Albornoz valt in een verlaten loopgraaf en breekt zijn enkel. Dat belet hem niet verder te strompelen. Uiteindelijk bereiken ze, op Frans grondgebied, Valcebollère waar een protestantse dominee met vakantie hen opvangt. Na een kort verblijf in een kamp bij Perpignan, waar ze ondervraagd worden door de Franse geheime dienst, gaat het naar Parijs en van daar naar Argentinië. Manuel Lamana wordt er romancier en Nicolás Sánchez-Albornoz hoogleraar geschiedenis. Hij zal zijn carrière beëindigen aan New York University, na opnieuw gevlucht te zijn voor een dictatuur, deze keer de Argentijnse. Vandaag woont hij in Madrid.

Ironie

Het initiatief van de socialistische regering om het lijk van de dictator weg te halen heeft een ironisch effect gehad. Nooit, sinds Franco’s dood in 1975, heeft men zoveel over de Valle de los Caídos gesproken en nooit heeft het monument zoveel bezoekers aangetrokken. Of de opgraving wenselijk is laat ik hier in het midden maar het is wel belangrijk te beschikken over de juiste historische gegevens. Over de bouw van de Vallei van de Gesneuvelden doet een legende de ronde. Als je de Spaanse en de buitenlandse pers leest lijkt het soms alsof de werf een zoveelste cirkel van Dantes hel was. Dat is niet het geval zoals een links historicus als Fernando Olmeda aantoont en een antifranquistische getuige als Nicolás Sánchez Albornoz bevestigt – al doet hij het het schoorvoetend. Dat neemt niet weg dat het faraonische monument van de dictator een schandaal is: de gril van een dictator in een land dat na een vreselijke burgeroorlog tot een woestenij was herschapen.

_____

[1] Zeer onlangs nog zag ik het cijfer 20.000 opduiken in : https://www.lasexta.com/noticias/nacional/franquismo-espana-valle-caidos-relato-piedra-vencedores-vencidos-guerra-civil_201903235c96bef50cf2249a20c35dc4.html

Ook Paris-Matchherneemt het in een recent nummer:

https://www.parismatch.com/Actu/International/Franco-meme-mort-il-divise-l-Espagne-1627476

[2] El Valle de los Caídos. Una memoria de España, Barcelona, Península, 2009. Over de geschiedenis van het monument heb ik het uitgebreid in mijn bij uitgeverij Vrijdag te verschijnen Het lijk van de dictator. Franco, Mussolini, Pétain.

[3] Cárceles y exilios, Barcelona, Anagrama, 2012.

[4] The Spanish Holocaust. Inquisition and Extermination in 20th Century Spain, New York, HarperPress, 2012.

[5] Arriving Where We Started,New York, Great Marsh Press, 1998 (1972).

Luc Rasson is gefascineerd door de manier waarop het verleden het heden blijft bepalen. In zijn laatste boek, 'Het lijk van de dictator', illustreert hij dat aan de hand van de lotgevallen van het stoffelijk overschot van respectievelijk Franco, Mussolini en Pétain.

Commentaren en reacties