JavaScript is required for this website to work.
post

Ga uit mijn zon!

De dood is de rust van de reiziger

ColumnHarry De Paepe26/2/2021Leestijd 3 minuten
Op dat bankje met die schapen voor me was de veel te vroege lentezon er even
voor mij alleen. En, ja, ook voor die dartele diertjes. Geleidelijk ontdooide ik
door de zachte warmte. Wat voor zin had het om bars te lopen, vroeg ik me af.

Op dat bankje met die schapen voor me was de veel te vroege lentezon er even voor mij alleen. En, ja, ook voor die dartele diertjes. Geleidelijk ontdooide ik door de zachte warmte. Wat voor zin had het om bars te lopen, vroeg ik me af.

foto © Unsplash / Denise Jans

Misschien moeten we, in plaats van bars en nukkig rond te lopen, wat meer gewoon genieten van de eerste lentezon.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

Ik zit de laatste tijd vaak nogal nukkig met gekruiste armen op mijn stoel. De eerste keer dat mijn nukkigheid me opviel, was toen ik op een bankje zat te kijken naar een kudde schapen. Terwijl die wollige beesten de ruwe graszoden met hun muil lostrokken en er vervolgens schurend op knabbelden, zat ik hen nors aan te staren. Zelfs het rondhuppelende vroeggeboren lammetje kon me niet uit mijn bui trekken. Toch niet helemaal. Ik concludeerde dat het hele coronagedoe danig op mijn gemoedsstemming begon te werken.

Afkoelingsweek

Twee weken terug vond in het onderwijs de afkoelingsweek plaats. Ik ervoer dat als een hoop gedonder waar maar weinig vrolijkheid aan verbonden was. Mijn online lesjes — ja, lesjes, lessen wil ik ze niet noemen — waarbij de leerlingen zelfstandig aan de slag gingen, startte ik op met een instructie. Dan verdeelde ik de leerlingen in ‘break out rooms’ (digitale aparte kamertjes waar een groepje met elkaar verbonden is en waar ik voortdurend binnen en buiten kan wandelen en kan bijsturen waar nodig). Vervolgens zette ik de kinderen aan het werk. Voor het overige las ik hun opdrachten na en deed ik bijna niets anders dan corrigeren, nalezen, bijsturen via mail, corrigeren, geruststellen via mail en waarschuwen via mail, en — heb ik het al vermeld? — corrigeren.

Elk persoonlijk contact was weg. In plaats van leraar voelde ik me een administrator. Aan de manier waarop alles verliep, merkte ik dat heel wat jongelingen zelf het afstandsonderwijs beu zijn. En daar zat ik haast twee weken — want in de vakantieweek werkte ik gewoon door om alles gecorrigeerd te krijgen — voor een computer. Telkens ik begon te lezen, kruiste ik als vanzelf mijn armen en de ellenbogen rustten op mijn werktafel. Op die manier werd mijn lichaamshouding een mentale houding.

Mijn gesloten donderpose was ook te merken als ik televisie zat te kijken met mijn gekruiste armen en een gefronst voorhoofd — en ik heb veel voorhoofd — terwijl mijn ene pantoffel bengelde aan mijn wippende voet. Normaal hinder ik u, beste lezer, zelden met mijn cafépraatbeschouwingen over de actualiteit. Ik loop liever verloren in het verleden, dat weet u. Het verleden is in die zin gemakkelijk dat alle protagonisten dood zijn en je daarom niet kunnen tegenspreken.

Niemands meester, niemands knecht

Die bedenking maakte ik ook bij het geblaat rond Johan Anthierens naar aanleiding van de tweedelige documentaire over de man. Plots beschouwt iedereen zich op een of andere manier een nieuwe Anthierens. Er wordt daarbij vrij ruw gedrumd om in zijn zon te staan. De ene Alexander duwt de andere Alexander opzij om de zonnestralen op te vangen. Want, de ene vindt dat Anthierens vandaag sowieso de andere met enige virtuositeit had uitgescholden. Naast hem gekend te hebben, is hem als jongeling gelezen hebben ook een gezagsargument om zijn nalatenschap op te eisen. En om te weten wat hij van de ander zou denken en schrijven.

In het tweede deel van de documentaire ‘Niemands meester, niemands knecht’ — waar ik nukkig naar keek — mochten we meemaken hoe Mia Doornaert meezong met Jacques Brel. Helemaal verrast was ik niet. Vorige week verwelkomde zij als voorzitter van Literatuur Vlaanderen iedereen die deelnam aan de nieuwjaarsactiviteit van de organisatie. Ik was er één van. Speciaal voor de gelegenheid had ik nog eens een vlinderdas geknoopt. In haar openingswoordje zei mevrouw Doornaert iets over hoe zij wat voor de aanwezigen zou kunnen zingen, maar dat ze dat niet zou doen. Niet, zo verzekerde ze ons, omdat ze geen goede stem had, maar omdat het op dat ogenblik niet gepast leek.

De zon voor mij alleen

Toen rinkelde haar mobiele telefoon. Daardoor dacht ik even dat er een deuntje werd ingezet in karaokestijl. Ik zag geen tekst met een dansend bolletje erboven verschijnen, dus begreep ik dat Mia Doornaert het meende dat ze niet ging zingen. Jammer, maar gelukkig mocht ik haar zangtalent bewonderen in de documentaire over Johan Anthierens, de woordkunstenaar. De man is twintig jaar dood. Hij zal niemand in die uitzendingen komen tegenspreken. De dood is de rust van de reiziger. En, trouwens, de aarde kent maar één zon en die scheen alleen voor Diogenes.

Op dat bankje met die schapen voor me was de veel te vroege lentezon er even voor mij alleen. En, ja, ook voor die dartele diertjes. Geleidelijk ontdooide ik door de zachte warmte. Ik liet mijn armen rusten op de houten zitplanken die me droegen. Wat voor zin had het om bars te lopen, vroeg ik me af. De onschuldige kudde voor me, grazend in de zon, leek me volstrekt gelukkig. Misschien moest ik hen maar benijden. De pastorale scène liet zowaar een lied in me opwellen. Om, echter, Umberto Eco met een opgeluchte glimlach te citeren (die het zelf uit een Karolingisch gedicht haalde): ’Tum podex carmen extulit horridulum.’

De betekenis, die zoekt u best zelf maar eens even op.

Harry De Paepe (1981) is auteur en leraar. Hij heeft een grote passie voor geschiedenis en Engeland.

Commentaren en reacties