JavaScript is required for this website to work.
post

Godsdienst en hersenspoeling

Een reactie op de bijdrage “Aanhoudend debat over hoofddoek toont noodzaak moslimonderwijs” van Othman El Hammouchi (Doorbraak, 4 juli 2018)

Jan Van Peteghem15/7/2018Leestijd 7 minuten
Vrouwen op het strand in Kusadasi, Turkije.

Vrouwen op het strand in Kusadasi, Turkije.

foto © Reporters

Godsdienst of wetenschap? Volgens Jan Van Peteghem is het logisch dat we onze manier van leven afstemmen op de wetenschap en niet op godsdienst of andere dogmatische systemen.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

De bijdrage Aanhoudend debat over hoofddoek toont noodzaak moslimonderwijs  (4 juli 2018) van Othman El Hammouchi op Doorbraak bezorgde me een haast lichamelijke oprisping. Godsdienst als een onwrikbaar principe waarop een mensenleven noodzakelijkerwijs moet gestoeld worden: kan je dat als burger in de 21ste eeuw nog volhouden, laat staan het recht opeisen om islamitische (of anderszins religieuze) onderwijsnetten op te richten om deze overtuiging erin te rammen bij je leerlingen?

Niet godsdienst, maar wetenschap staat voor een moderne wereldbeschouwing.

Nee, ik ga hier niet verwijzen naar schotschriften die uit de pen vloeiden van overtuigde atheïsten als Christopher Hitchens (God is nièt groot) of Richard Dawkins (The God Delusion).  Wèlmenende gelovigen kwetsen is nergens voor nodig. Maar laten we toch maar even doordenken, en wie kan ons daarbij beter helpen dan een degelijke auteur met een beredeneerde visie gestoeld op een ruime belezenheid? Peter Watson, in zijn standaardwerk over de sociaal-culturele geschiedenis van de 20ste eeuw[1], komt in het afsluitende hoofdstuk van die kanjer van een boek tot de conclusie dat drie theoretische stelsels het denken in continentaal Europa tot welhaast de voorbije eeuwwisseling grotendeels hebben beheerst: het rassendiscours, de blauwdruk voor een optimale staatsordening van de hand van Karl Marx en de inzichten in het functioneren van de menselijke psychè zoals die ontwikkeld werden door Sigmund Freud.

De resultaten van die drie ideeënstelsels zijn niet erg overtuigend geweest, en daarom worden deze drie concepten thans algemeen beschouwd worden als grotendeels zinledig. Het is dus wijs te beseffen dat je er stevig naast kan zitten in je overtuigingen, ook al vonden de drie voornoemde ideologieën aftrek op een grote schaal. Hoeveel duizenden boeken en (al dan niet academische) carrières werden gewijd aan de superioriteit van het blanke ras, het Marxisme en het Freudiaanse gedachtegoed, en hoe weinig blijft daarvan over? Peter Watson kan er dan ook niet buiten om zijn overzicht af te sluiten met de mededeling dat de humane wetenschapsbeoefening het in de 20ste eeuw grotendeels heeft laten afweten – en hijzelf, iemand met een vooropleiding uit de geesteswetenschappen, is de eerste om dat te betreuren. De psychologie, de sociologie, de theologie … hebben nauwelijks een stempel gedrukt op de vormgeving van onze westerse samenleving, concludeert hij: het waren de exacte wetenschappen die, samen met hun spin-off de techniek, bepalend zijn geweest voor onze huidige materiële èn geestelijke welvaart. Zonder blind te zijn voor de schaduwzijden van de technologie, zoals de uitputting van de natuurlijke bronnen, de klimaatopwarming, de verspreiding van massa-vernietigingswapens…. hebben de humane wetenschappen (en in hun zog de kunsten en de religies) het de voorbije decennia grotendeels laten afweten, luidt zijn conclusie. Je kan moeilijk anders dan daaruit de wijze raad destilleren (die je best ook aan je kinderen doorgeeft, we komen er zo dadelijk nog op terug): wees toch voorzichtig om mee te gaan in alles omvattende dogmatische systemen, van welke aard dan ook

Maar wat houdt dan dat begrip “wetenschap” in?

Maar hoe onderscheiden we waarheid van dogmatiek? Ingenieur als schrijver dezes is, kan ik moeilijk anders dan een voorliefde koesteren voor de grote rationele filosofen, in de eerste plaats dezen uit de recente periode: Ludwig Wittgenstein, Bertrand Russel, Karl Popper. Vooral deze laatste heeft de ideeën inzake de liberale democratie en de open samenleving scherp gesteld, en wordt daarnaast algemeen beschouwd als dè wetenschapsfilosoof bij uitstek. Hij heeft immers baanbrekend werk verricht op zijn zoektocht naar criteria waarmee wetenschappelijke van niet-wetenschappelijke kennis kan worden onderscheiden. Zijn falsifieerbaarheidsprincipe zal wel bij elke intellectueel bekend zijn: aan een wetenschappelijke theorie moet niet de eis worden gesteld dat ze bevestigd is, maar juist dat ze te weerleggen valt. Over de waarheid van een theorie valt niets te zeggen, vertelt Popper ons. De onwaarheid ervan is daarentegen wel degelijk te bepalen, zij het soms pas na verloop van een hele periode. Voortdurende toetsing van theorieën en de onherroepelijke verwerping van deze theorieën die het laten afweten waarborgen de groei van kennis en inzichten, die weliswaar nooit de werkelijkheid zullen vatten maar haar op deze wijze wel steeds dichter zal weten te benaderen.

Belangrijk: het is een misvatting om Popper in de schoenen te schuiven dat hij gedragsregels en overtuigingen die niet gebaseerd worden op zijn definitie van wetenschap waardeloos vond. Niets is minder waar, Popper heeft zich nergens in zijn schrijfsels geprofileerd als een tegenstander van religieuze gevoelens of van speculatieve theorieën inzake het menselijke gedrag of maatschappelijke evoluties. Hij zegt alleen (ik leg hem deze woorden al parafraserend in de mond): ‘deze constructies hebben niets met wetenschap te maken; ze kunnen best waardevol zijn, emotioneel bevredigend en zelfs maatschappelijk effectief. Maar ze zijn nu eenmaal niet de waarheid, wegens niet falsifieerbaar.’

Poppers beperkende visie op het begrip wetenschap heeft ons vèr gebracht…

Maatschappijordening (Popper zou het social engineering noemen) baseren op falsifieerbare wetenschappelijke inzichten is een voorzichtige, maar effectieve insteek. Vraag een wetenschapper waarom deze een overtuiging toegedaan is, en het antwoord zal zijn: ‘omdat, in de huidige stand van onze kennis, de theoretische hypothesen die aan deze overtuiging ten gronde liggen als bewezen worden beschouwd – maar dat geldt slechts tot nader order’. Het is de enige verdedigbare visie.

Zo kan je momenteel moeilijk naast de evolutieleer, zoals die voor het eerst geformuleerd werd door Charles Darwin, kijken als verklaring voor veel van wat ‘des menschen’ is. Maar zelfs over dit geconsacreerde ideeënstelsel hebben we onze mening wat moeten bijstellen – daarvoor is het dan ook een wetenschappelijk onderbouwde theorie. De aanvulling die de epigenetica ons voorhoudt, namelijk dat in sommige omstandigheden omgevingsfactoren in onze genen kunnen sluipen (hetgeen Darwin altijd heeft bestreden), wordt thans algemeen aanvaard. Dit vertalend naar de problematiek die ons hier bezig houdt: onze neiging om huwelijkstrouw als uitermate belangrijk te beschouwen is allicht een overgeërfd principe. Waarschijnlijk hadden de kinderen van zorgzame, monogame mannen een grotere overlevingskans dan de kinderen die in groepsverband opgroeiden – allicht omdat die eerste categorie mannen meer investeerden in de kinderzorg omdat ze zekerder konden zijn dat het om hun eigen genenpakket ging. Daardoor zouden de vrouwtjes een voorkeur voor huwelijkstrouwe mannen ontwikkeld hebben, en die insteek werd daaropvolgend evolutionair doorgegeven. Zo zijn we een monogame zoogdierensoort geworden. Huwelijkstrouw heeft dus niets met godsdienst te maken – laat staan de overtuiging dat het standpunt dat een vrouw die haar ‘schoonheid spaart voor een levenslange partner’ (citaatje uit het artikel van El Hammouchi) daarmee plichtsbewust haar God eert. Het monogame huwelijk is gewoon een maatschappelijke conventie die voor het overgrote deel van de mensheid haar nut bewezen heeft, en dat gedurende vele duizenden jaren  – anders was ze al lang vervangen door een andere formule. Wanneer je het traditionele huwelijk wil verdedigen, hoef je daarvoor geen ethische/morele/godsdienstige argumenten aan te slepen.

… en godsdienst is nu eenmaal geen wetenschap …

Wat principiëler: het al dan niet bestaan van God of van de goden is onbewijsbaar of, in spiegelbeeld, niet falsifieerbaar. Vele filosofen en theologen hebben er hun hoofd over gebroken, en de diverse godsbewijzen die daarvan het gevolg waren werden later door weer andere filosofen ontkracht. Hoe komt het dan dat het mensdom altijd, vanaf het prehistorische begin, zijn toevlucht heeft gezocht tot de ene of andere vorm van religie? Ook hier komt de verklaring van de sociobiologie: het godsgevoel is in de loop der tijden in onze genen terechtgekomen. De epigenetica laat ons weten dat dit mogelijk is, dat werd hierboven al kort geschetst: het veralgemeende religieuze besef bewijst dat godsdienst evolutionair gezien zijn nut heeft gehad. In donkere tijden, toen onze voorvaderen zonder meer waren overgeleverd aan het woeden van de natuurkrachten, zorgde religie hoogstwaarschijnlijk voor de nodige cohesie en het onmisbare altruïsme om een primitieve maatschappij te laten overleven.

Intussen is dit evolutionaire voordeel in een gevorderde beschaving allicht weggeveegd. Maar we zitten nu eenmaal met onze overgeërfde genen die verantwoordelijk zijn voor onze godsdienstige gevoelens, net zoals we ook een staartbeentje hebben en een appendix, en het lijkt verstandig om al die verschijnselen door eenzelfde bril te bekijken. Want het is niet omdat een fenomeen nuttig is dat het waar is: homeopathische behandelingen leveren, blijkens de ervaring, voor sommige patiënten en bij bepaalde ziektebeelden positieve resultaten op – maar medische onderzoekers die van mening zijn dat de homeopathie een solide basis vormt voor de geneeskundige praktijk worden niet voor vol aanzien door de wetenschappelijke gemeenschap. Dat heeft Nederland overigens niet belet om sommige homeopatische behandelingen terug te laten betalen door de ziekteverzekering: niet omdat deze gefundeerd zijn, wel omdat ze lijken te helpen.

… en daarom ben je best terughoudend om je leven in te richten op basis van godsdienstige overtuigingen

Terug naar de mening van Peter Watson dat het de wetenschappelijke benadering is die onze maatschappij heeft gemaakt tot wat ze nu betekent, en niet de ideologische. Zonder dat hij het met zoveel worden zegt, omvat deze laatste categorie ook de godsdienstwetenschappen. Wie wat om zich heen kijkt kan er niet buiten: staten waar zich de scheiding tussen kerk en staat nooit heeft voltrokken (met name de meest islamitische landen en deze waar het orthodoxe christendom de dienst uitmaakt) staan niet onmiddellijk aan de top qua welvarendheid, goed bestuur, naastenliefde, vrijheid van meningsuiting, menselijk geluk…  Nee, godsdienst is dus geen goede leidraad bij het neerzetten van een humanistisch geïnspireerde en democratische staatsinrichting.

Dat lijkt ook te gelden voor de plaats van religie in ieders persoonlijk bestaan: een leven baseren op overgeleverde principes waarvan geen schijn van bewijskracht als grondslag kan worden gegeven, behoort niet meer tot de 21ste eeuw. Wie wil uitleggen waarom varkensvlees eten uit den boze is, waarom er een kaste bestaat die rechteloos is en zelfs niet mag worden aangeraakt, waarom er een Paus de plak zwaait die het in alles bij het rechte eind heeft, waarom jongeren moeten worden besneden… komt niet verder dan een verwijzing naar praktijken en teksten waarvan de ontstaansgeschiedenis wortelt in een mistig verleden: daarmee overtuig je geen helder denkend modern medeburger meer, tenzij die vanaf zijn/haar vroegste jeugd gehersenspoeld werd met dit soort leefregels.

Op zichzelf is het niet erg om er wat naast te zitten, we koesteren allemaal overtuigingen die niet altijd even logisch onderbouwd zijn. A fortiori mag je dus als ouder best gelovig zijn, dat behoort tot de universele mensenrechten. Maar je zou tegelijkertijd moeten beseffen dat je religieuze gevoelens op erg hypothetische gronden gestoeld zijn; hen verheffen tot essentiële onderdelen van het maatschappelijk leven is een praktijk die geen enkele humanistisch geïnspireerde samenleving kan toestaan. Laat staan je kinderen of je leerlingen ermee te indoctrineren en ze met harde hand te dwingen om dit soort overtuigingen rigoureus na te leven: dàt recht heb je al helemaal niet.

[1] P. Watson: Terrible Beauty: A Cultural History of the Twentieth Century: The People and Ideas that Shaped the Modern Mind: A History, ook verkrijgbaar in een Nederlandstalige uitgave

Jan Van Peteghem is ingenieur en emeritus-gasthoogleraar verbonden aan de Faculteit Ingenieurswetenschappen van de KU Leuven. Zijn beroepservaring en wetenschappelijk werk draaien grotendeels om de arbeidsomstandigheden en -voorwaarden, meer in het bijzonder de veiligheid en de gezondheid op het werk.

Commentaren en reacties