JavaScript is required for this website to work.
Binnenland

Het genoom van de geldstroom

Herman Deweerdt18/10/2012Leestijd 3 minuten

Het genoom van de geldstroom De ondertitel van het boek Het genoom van de geldstroom spreekt voor zich: Een wetenschappelijke ontrafeling van interregionale transfers en hun economische impact. Laten we meteen zeggen dat na de studies van KBC, Abafim, In de Warande en AK-VSZ, deze monografie van VIVES (Vlaams Instituut voor Economie en Samenleving) , een nieuwe mijlpaal is in de reeks publicaties over de …

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

Het genoom van de geldstroom

De ondertitel van het boek Het genoom van de geldstroom spreekt voor zich: Een wetenschappelijke ontrafeling van interregionale transfers en hun economische impact. Laten we meteen zeggen dat na de studies van KBC, Abafim, In de Warande en AK-VSZ, deze monografie van VIVES (Vlaams Instituut voor Economie en Samenleving) , een nieuwe mijlpaal is in de reeks publicaties over de transfers tussen de gewesten.

In dit boek behandelt VIVES alle transfers. Naast de becijfering is ook onderzoek gedaan naar het effect van de transfers op de
inkomensongelijkheid en de economische groei van de regio’s.

In hoofdstuk 1 wordt het hiervoor genoemde effect gemeten. Op basis van het primair inkomen per hoofd in de verschillende provincies heeft België een grote mate van regionale ongelijkheid. (Alle Vlaamse provincies met uitzondering van Limburg liggen boven het rijksgemiddelde van de inkomensbelasting plus de sociale zekerheid. Alle Waalse provincies met uitzondering van Waals-Brabant liggen onder het rijksgemiddelde.) De hoogte van deze primaire inkomens is zeer bepalend voor de grootte van de interregionale ‘klassieke’ transfers. Hoewel we in België een relatief hoge graad van herverdeling hebben is over de periode
1995 – 2009 de ongelijkheid in de primaire inkomens nog toegenomen is. Met andere woorden, de transfers
herverdelen wel de inkomens tussen de regio’s maar dit heeft in de laatste vijftien jaar noch de economische groei noch het gemiddeld bruto inkomen van de regio’s dichter bij elkaar gebracht. Integendeel.

Hoofdstuk 2 gaat over de ‘klassieke’ transfers die stromen via de federale begroting, de bijzondere financieringswet van gewesten & gemeenschappen en de sociale zekerheid, in de periode 2007-2009. In die periode zijn de transfers in de sociale zekerheid met 11 % toegenomen; in de andere domeinen zijn ze gedaald. Al deze transfers samen zijn met 4 % gestegen. Voor Vlaanderen bedraagt de uitgaande transfer 6,1 miljard in 2009; hiervan gaat 95 % naar Wallonië.

Hoofdstuk 3 behandelt de transfers op de rentelasten van de federale overheidsschuld. Dit is zeker het meest sensationele hoofdstuk maar ook het meest betwistbare. In een eerste benadering zou in 2007 de uitgaande transfer van Vlaanderen 20,9 miljard bedragen. Om onduidelijke redenen wordt die beperkt tot 10,2 miljard, zijnde het federale primair saldo. De
fundamentele opmerking is echter dat de berekening gemaakt wordt in de veronderstelling dat in het verleden de transfers nooit zouden doorgestroomd zijn en dat ieder gewest dus had moeten instaan voor zijn tekort (of genieten van zijn overschot) wat gecumuleerd tot een rampzalige schuld in Wallonië zou geleid hebben en een zalige schuldvordering in Vlaanderen. De berekende transfers op de rentelasten zijn dus veronderstelde transfers en dan is het niet gepast om ze op te tellen bij de hierboven genoemde transfers van hoofdstuk 2. Dat er in 2009 geen transfers zijn op de rentelasten mag verbazingwekkend zijn, het is wel juist. In dat jaar had de federale overheid een negatief primair saldo en was er dus geen eurocent beschikbaar om rentelasten te betalen. Dan kan er ook geen transfer op zijn. Het probleem is echter nog veel groter. Als de schuldratio op vraag van Europa van 100 naar 60 moet, dan moet de schuld met 150 miljard verminderd worden. Wie zal dat betalen? De studie gaat niet in op deze toekomstige transfers. Behalve met de omschrijving: ‘uitstel van executie’.

In het volgende hoofdstuk wordt het effect nagegaan van de nieuwe financieringswet op de transfers die ermee te maken hebben. Over de periode 2012-2030 zouden de uitgaande transfers in Vlaanderen stijgen met 0,08 % van het bbp, vooral ten voordele van het Brussels Gewest en de Franstalige Gemeenschap. De belangrijkste oorzaken zijn de zogenaamd ‘correcte’ financiering van BHG en het stopzetten van het Lambermontakkoord (Wat zeer nadelig is voor het Vlaams Onderwijs.) De stijging lijkt niet groot maar ze wordt wel al bijna bereikt in 2016. De vraag is echter: waarom brengt de nieuwe financieringswet geen daling van de transfers?

Het boek besluit met de vraag of er een invloed is van het aantal ministers per miljoen inwoners per provincie, op het netto inkomen van de gezinnen via de inkomensbelasting en de transfers in de sociale zekerheid, eveneens per provincie. Het antwoord is: ja. Maar enkel significant in Wallonië en Brussel. Zeer merkwaardig omdat het hier gaat over materies die nauwkeurig vastgelegd zijn in een uitgebreide wetgeving.

Met dit boek van Vives wordt het belang van de transfers in België nog aanzienlijk groter.

[logo meer lezen]

VIVES, Het genoom van de geldstroom. Pelckmans, 112 blz. €16,50,isbn 9789028970007

Verkrijgbaar via www.doorbraak.be/nl/webwinkel

[4 handjes]

Categorieën
Commentaren en reacties