JavaScript is required for this website to work.
Media

Het P-blad ter ziele

Koenraad Elst25/10/2015Leestijd 7 minuten

Koenraad Elst blikt terug op de redenen van het verdwijnen van het conservatief-Vlaamse weekblad Punt.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

Een paar weken terug verscheen het laatste nummer van het weekblad P Magazine. Weer een weekblad dat het leven laat. Binnenkort maakt het een ‘doorstart’ als maandblad.

Mij deed het terugdenken aan de teloorgang van een ander weekblad, waar ik zelf redacteur was: Punt, waarvan begin 2002 negen nummers verschenen. Kort na zijn verdwijnen kreeg ik bezoek van een marginaal (en inmiddels eveneens verdwenen) tijdschrift Nationalistische Agenda voor een vraaggesprek, onder meer over dat blad en de lessen die we uit zijn verdwijning kunnen trekken. Om archiefredenen heb ik dat voorts onvindbare vraaggesprek begin dit jaar als blog gepost op de blogsite In Flanders’ Fields.

Lezers kunnen onder het artikel een antwoord posten. Daar schreef, op 10 januari 2015, Paul Beliën zijn ontleding van de lotgevallen van Punt neer: ‘De fout van Punt was dat ze een leraar hoofdredacteur van het blad hadden gemaakt omdat de journalist die voor die functie in aanmerking kwam te omstreden bevonden werd. Ze wilden een professioneel product maken zonder professional. Dat moest wel mislukken, en het is ook mislukt.’

Hoofdredactie

Nu Peter De Roover, destijds hoofdredacteur van Punt, het tot Kamerlid gebracht heeft, zal hij het wel aankunnen dat ik hem vernoem in mijn eigen commentaar daarop. Ja, Peter heeft zich uitvoerig bewezen als organisator, debater, columnist en vertolker van het Vlaamse separatisme, en naar verluidt ook als leraar, maar dat ene moet toch toegegeven worden: hij heeft gefaald als hoofdredacteur. Hij zal bij Punt niet de enige geweest zijn die gefaald heeft (ook ik was daar redacteur), maar we hebben het hier nu eenmaal over het door Paul Beliën aangekaarte hoofdredacteurschap. Hij zal zelf ‘hoofdredacteur van Punt‘ wel niet toevoegen aan het lijstje gloriemomenten waarvoor hij herinnerd wil worden.

Destijds zag ik er ook niet zo klaar in, maar vandaag is het duidelijk dat Punt mislukt is om twee redenen. De eerste was de slappe belangstelling, zowel vanwege het publiek als vanwege gebeurlijke investeerders: er is gewoon weinig draagvlak voor dit soort media (behalve als ze al lang zouden bestaan, want dan speelt de traagheidsfactor). Op het einde, toen Peter manmoedig geld zocht om Punt drijvende te houden, bleek dat er in Vlaanderen en zelfs in Vlaamsgezinde kringen verdomd veel geld circuleert, alleen wou niemand het in ‘de Goede Zaak’ investeren; er is voor Vlamingen altijd iets dringenders dan Vlaanderen. En ook het lezerspubliek bestond uit Vlamingen, een soort die zo lang de wankelmoedige tsjeven aan de macht gehouden heeft omdat ze zelf de tsjevenaard in zich heeft.

De tweede reden was wat had kunnen dienen om belangstelling op te wekken, namelijk een flitsend journalistiek product, of het ontbreken daarvan. En hier komen we bij Beliëns kritiek. Een schoolmeester kleurt binnen de lijntjes en zorgt voor ‘reinheid, rust en regelmaat’. Een leidinggevend journalist daarentegen moet primeurs of berichten die de basisfilosofie van het blad mooi illustreren, tot ver buiten de lijntjes uitvergroten. Hij moet flexibel zijn en de gelegenheid grijpen wanneer ze zich voordoet. Aan die reflex ontbrak het Punt wel eens. 

Kleine wereld

Een voorbeeld uit mijn eigen ervaring. Ik had het boek van de pro-islamitische auteur Lucas Catherine over de Marokkaanse wereldreiziger Ibn Battuta besproken, dat had een antwoord van de auteur uitgelokt, en vervolgens had ik in mijn wederwoord de onjuistheden in zijn versie van de feiten aangewezen. Daarop kreeg ik ter redactie echter te horen dat mijn antwoord te veel plaats zou innemen. Men vindt woord en wederwoord terug in mijn boek Het boek bij het Boek, p.97-100, of op mijn webstek. Men kan daar zelf vaststellen dat mijn tekst niet bovenmatig veel ruimte innam: hij is niet langer dan één alinea.

Nu, de bladzijde voor lezersreacties dient juist voor onenigheden, en het publiek leest graag een polemiek. Daar gebeurt tenminste nog eens wat. In dit geval ging het dan nog precies om de confrontatie met de dominante ideologie, toch zowat de bestaansreden van het blad. Bovendien, als een redacteur van een blad dat zichzelf ideologisch ernstig neemt, aangevallen wordt, zou het hem niet dwingen om terug te vechten met een hand op de rug gebonden. Kortom, een journalist zou er eer uit geput hebben, deze polemiek ruim baan te geven. Maar een leraar ziet dat blijkbaar anders. Regeltjes gingen voor op de te grijpen gelegenheid.

Wie voor de ene job geschikt blijkt, is het daarom nog niet voor de andere. 

Ter vergelijking: ik heb eens van dichtbij het failliet van een bloeiend bedrijf meegemaakt. Na een private interne ruzie werd de bedrijfsleider de laan uitgestuurd en vervangen door de boekhouder van het bedrijf. Dat was een typische toepassing van het Peter Principle: iemand die goed is in zijn job, wordt gepromoveerd naar zijn niveau van onbekwaamheid. Zijn cijfers klopten ongetwijfeld, maar hij miste de visie en de durf die de vorige bedrijfsleider gekenmerkt hadden. Nu Peter het tot penningmeester van de N-VA, de grootste partij van het land, gebracht heeft, zal hij wel met die boekhouder sympathiseren. Mooi, maar op onberispelijk correcte wijze leidde die het bedrijf naar de ondergang.

En zo kwam het dat Punt aan zijn voorspelbaarheid en braafheid ten onder gegaan is. 

Let wel: veel bladen zijn braaf en bedienen een pantoffeldiertjespubliek. Maar zij hebben hun marktaandeel al, en zij hebben doorgaans een financiële buffer. Punt is gestart op het scherp van de snede, met heel weinig middelen, en zijn enige kans was, zichzelf met wat opvallende primeurs meteen op de kaart te zetten. Helaas, na wat proefnummers die wij zelf heel pittig vonden, beoordeelde Mark Grammens in zijn Journaal het eerste verschenen nummer als ‘van een wezenloze banaliteit’. Op de voorpagina prijkte een standaardfoto van toenmalig premier Guy Verhofstadt, en op nagenoeg  alle andere voorpagina’s ook.

De eigenaar van het blad, Dirk Melkebeek zaliger, had al spoedig spijt van zijn keuze voor het hoofdredacteurschap. Nochtans erkende hij Peters kwaliteiten: ‘Hij zou zeer goed zijn als sterreporter.’ En wat journalistieke flexibiliteit betreft: Peters columns blinken nog altijd uit door originele standpunten en rake invalshoeken, door een frisse kijk op actuele onderwerpen. Helaas, om een weekblad een gezicht te geven, ontbrak er iets. Of Paul Beliën het beter had gekund, is nooit geprobeerd (al was hij in zijn journalistieke levensfase wel bij uitstek een ‘sterreporter’). Voor ons die het van dichtbij meegemaakt hebben, was vooral de stijgende onmin tussen eigenaar en hoofdredacteur een voorbode van de ondergang. 

Slaapkoppen 

Waarom vertel ik dit? Er is de archiefwaarde van deze getuigenis, voor mocht er ooit eens iemand aan de geschiedenis van Punt een thesis wijden. Maar er is vooral het symptomatisch karakter van deze episode voor de hele Vlaamse geestesgesteldheid.

Waarom heeft de Vlaamse beweging zo weinig bereikt? Vergeleken met de levendige Catalaanse nationale beweging, die het hele ideologische spectrum bestrijkt, is zij om historische redenen wat eenzijdig, hoezeer de Meervoud-linksen ook aan de kar trekken. Maar vooral: zij is ingeslapen en saai. Het Catalaanse nationalisme heeft meer slagkracht omdat het alle geledingen mee heeft, en het heeft meer kleur wegens de deelname van de culturo’s, en omdat er in het volk zelf meer muziek zit. Er is bijvoorbeeld geen vergelijking tussen een Vlaamse en een Catalaanse betoging.

Op elke gouden gelegenheid die zij in de schoot geworpen krijgen, reageren de Vlamingen met flauwe uitvluchten om ze niét te grijpen. De vijftigste verjaardag van Kongo’s onafhankelijkheid was bijvoorbeeld een uitgelezen mobilisatiemoment voor het Vlaamse ‘los van België’; de dag ging onopgemerkt voorbij. Ik heb vooraanstaande flaminganten van te voren op deze vervaldatum geattendeerd, maar ik had evengoed tegen de muur kunnen praten.

Omgekeerd, toen een bedenkelijke spellinghervorming in 1995 de spelling ‘Kristus’ op de IJzertoren van ’toegelaten’ in ‘fout’ veranderde, vond geen enkele Vlaamse beweger dat relevant genoeg om zijn mond voor open te doen. Dat zou in Catalonië wel anders geweest zijn. En het is echt niet dat de flaminganten het niet gemerkt hadden: de dominante media deden regelmatig schamper over de fout geworden spelling van AVV-VVK, want voor hen deed het wél ter zake. Zeker voor een in taalstrijd gewortelde beweging was de belangstelling voor de Nederlandse taalnormering opvallend afwezig. ‘Ja maar, we gaan ons kruit niet aan zulke kleinigheid verschieten; we bewaren onze energie voor de grote confrontaties’, kreeg ik te horen. Ah, en welke grote confrontaties is de beweging in de voorbije twintig jaar aangegaan? Waar is die opgespaarde energie naartoe?

Wanneer is er in een nieuw Vlaams lied nog eens zelfs maar een toespeling gemaakt op de Vlaamse strijd? Ik herinner me dergelijke passussen uit Wat heb jij vandaag op school geleerd? van de Elegasten, Pieter Breughel van Wannes Vandevelde, en misschien Brussel van de Vaganten, alle bijna een halve eeuw oud. Vlaanderen mijn land van Will Tura telt niet, het gaat niet over strijd; en ook dat lied is trouwens al decennia oud. Die letterlijke radiostilte is zowel oorzaak als gevolg van het ontbreken van enig Vlaams bewustzijn bij het Vlaamse publiek.

Bij een afdeling van het Verbond van Vlaamse Academici (VVA; de facto een gezelligheidsclub, even ontvlaamst als het Davidsfonds of de VAB) heb ik het meegemaakt dat men een prijs wilde uitreiken aan Lode Wils, want ‘die heeft veel over de Vlaamse Beweging geschreven’; en dat men de jaarlijkse nieuwjaarslezing wou laten geven door Bruno De Wever, om dezelfde reden. ‘Over’ de Vlaamse Beweging hebben beiden inderdaad geschreven, welzeker; maar vooral ertegen. Een beweging wier knapste koppen niet eens vriend van vijand kunnen onderscheiden: ga met zulke slaapkoppen naar de oorlog.

‘Dit is mijn volk, ik heb er geen ander’, zei Hugo Schiltz. Deze Vlamingen zijn nu eenmaal waar we het mee moeten doen. Wel, in die volksaard liggen de diepere wortels van de mislukking van Punt.

Pessimisme vind ik in het algemeen een scheeftrekking en ik verwacht geen ‘ondergang van het Avondland’, maar voor de Vlaamse Beweging zie ik echt weinig hoop. Ik zou in deze ongelijk willen krijgen, maar numeriek is er steeds minder dat daar op wijst: het flamingantische kamp loopt leeg. (Voor zover de stembusoverwinningen van de N-VA dan al een communautair karakter hadden, was het een gemeend basta tegen de PS-dominantie, maar zelden een bewuste keuze voor institutionele onafhankelijkheid.) Wat trouwens niet betekent dat haar eisen noodzakelijk onverwezenlijkt zullen blijven: internationale ontwikkelingen zouden ons iets in de schoot kunnen werpen waar een eeuw lang vergeefs voor gestreden is.

Medialandschap

Hoe dan ook, de teloorgang van Punt was niet zo’n punt, want het Vlaamsgezinde medialandschap ziet er nu beter uit dan twintig jaar geleden. Is het Vlaams bewustzijn dan verslapt, aan de Vlaamsgezinde media heeft het niet gelegen. Wel aan de algemene media, want die zijn van pro-Vlaams ten tijde van het Egmontpact naar anti-Vlaams opgeschoven.  

Het papieren weekblad ’t Pallieterke was in de jaren 1980 hopeloos amateuristisch, vol taal- en schrijffouten en onbetrouwbare informatie, en ook vol gezwollen kaakslagflamingantisme. Het was satirisch bedoeld, maar gold bij buitenstaanders vooral als een karikatuur. Onder hoofdredacteur Leo Custers is er ernstig aan de weg getimmerd. Onder Karl Van Camp is het een volwaardig blad geworden vol degelijke artikels met onderwerpen of invalshoeken die je verder in de Vlaamse media niet vindt. Linkse spotters die ’t Pallieterke slechts vermelden als spreekwoordelijk rioolkrantje hebben al jaren niet goed opgelet en zitten nog met het product van destijds in gedachten.

Het monopolie van de klassieke media is intussen doorbroken door de internetkranten en sociale media. De nijdige uitvallen van onze kranten tegen de internetberichtgeving is een teken van hun machteloosheid tegen deze evolutie. Qua middelen kunnen de meeste internetmedia wel nog niet wedijveren met de gevestigde papieren media: zij zijn letterlijk amateuristisch. Diegene die kwaliteit bieden, kunnen dat maar door hun medewerkers niet of louter symbolisch te betalen.

Een inhoudelijk geslaagd internetmedium is Doorbraak. Toentertijd was dat nog het orgaan van de Vlaamse Volksbeweging en stond het kwalitatief waar nu het VVB-orgaan Grondvest staat. Het neemt nu, samen met onder meer De Bron (verbonden met Charta Vlaanderen), deel aan de wedijver tussen de opkomende internetmedia en vult de leemten in de berichtgeving van de klassieke media. Die moeten het regelmatig als nieuwsbron citeren. Punt was een waterkans die het niet gehaald heeft, maar het heeft waardige opvolgers gevonden.

 

Bij gebrek aan een cover van Punt, plaatsten we een cover van P Magazine, maar dan wel van dat nummer met een politica die eerder ook geïnterviewd werd door Doorbraak. 

Koenraad Elst (1959) is orientalist. Hij werkte als politiek journalist bij diverse Vlaamse en Indiase media, van Trends en Punt tot The Pioneer en Pragyata Magazine, als assistant buitenlandbeleid in de Belgische senaat, en als gastprofessor in twee Indiase universiteiten. Zijn eigenlijke roeping vindt men echter in de tientallen onderzoekspapers en een dertigtal boeken, vooral over de belangrijkste hangijzers in de antieke en hedendaagse feiten- en ideeëngeschiedenis van India, en verder over faits divers als de islam.

Commentaren en reacties