
foto: ©pixabay.com
De titel van dit stuk zal bij de belezen lezers van Doorbraak mogelijk een belletje doen rinkelen. Hij is immers ontleend aan Herman De Coninck, en zijn essaybundel uit 1983: Over de troost van pessimisme. Trappen van vergelijking Zoals in veel van zijn stukken denkt De Coninck in het titelessay na over wat goede poëzie met een mens kan doen. Goede gedichten zorgen ervoor dat we de dingen beter begrijpen, is zijn besluit. En daarmee leren ze ons in een…
Niet ingelogd - Plus artikel - log in of neem een gratis maandabonnement
Uw Abonnement is (bijna) verlopen (of uw browser moet bijgewerkt worden)
Uw (proef)abonnement is verlopen (of uw browser weet nog niet van de vernieuwing)
De titel van dit stuk zal bij de belezen lezers van Doorbraak mogelijk een belletje doen rinkelen. Hij is immers ontleend aan Herman De Coninck, en zijn essaybundel uit 1983: Over de troost van pessimisme.
Trappen van vergelijking
Zoals in veel van zijn stukken denkt De Coninck in het titelessay na over wat goede poëzie met een mens kan doen. Goede gedichten zorgen ervoor dat we de dingen beter begrijpen, is zijn besluit. En daarmee leren ze ons in een en dezelfde beweging ook begrip opbrengen voor elkaar. ‘Zo beschouwd is begrip de vergrotende trap van begrijpen’, schrijft De Coninck, in een zin die alleen van hem kan komen.
Van de vergrotende trap moet het daarna natuurlijk ook over de overtreffende trap gaan. En inderdaad: als ‘begrip’ de comparatief van ‘begrijpen’ is, zegt De Coninck, dan is ‘troost’ daarvan de superlatief. Troost als opperste vorm van begrip: begrip dat geen verder betoog behoeft. Begrip dat alleen met stilte kan worden beantwoord.
Stilleven met troost
In zijn essay schetst De Coninck een scène die naar hij zegt het ‘eigenaardig mechanisme’ van de troost blootlegt. Een troostscène met de allure van een stilleven. Een vader en een zoon uit de diepe Kempen zitten op de stoep voor het huis waarin ze samen wonen. Bij De Coninck:
‘Na lang zwijgen zei de vader: ‘jaja’. Waarna vijf minuten stilte. Waarna de zoon peinzend: ‘ja’.
Verlies als levenswerk
Het Kempense minidrama doet De Coninck besluiten dat troost neerkomt op berusting in een melancholische waarheid. Troost is het tegendeel van de droom, schrijft hij, want van dromen wordt een mens onrustig. En onrust gaat met troost niet samen. Troost komt neer op de aanvaarding van iets dat ons verdriet berokkent, maar toch onomstotelijk waar is. ‘Zo is het nu eenmaal. Jaja.’
Wie vindt dat de troost van De Coninck al bij al nogal troosteloos is, heeft de boodschap niet goed begrepen. Het is de troost van de melancholicus, die van verlies zijn levenswerk heeft gemaakt. Pessimisme is de grondtoon, maar dit pessimisme heeft zijn eigen troost: een troost die zich kan verzoenen met tragiek en weigert zich te laven aan de hoop van de naïeveling.
Rilke aan Orpheus
De mooiste omschrijving van troost die ik ken, komt uit een gedicht van Rainer Maria Rilke. Het gaat om een van de Sonnetten aan Orpheus die de Duitse dichter in februari 1922 schreef bij het overlijden van een vriendin van zijn dochter. Het meisje was een danseres: ze heette Vera.
Haar moeder had Rilke de dagboeken bezorgd die haar dochter tijdens haar ziekte bijhield. Hij wilde met zijn gedichten een monument in woorden voor het meisje oprichten, een ‘Grab-mal’, zoals we op de titelpagina van Rilkes manuscript kunnen lezen.
De weide van het verlies
Ik heb het gedicht beter leren kennen via de bewerking die de Schotse dichter Don Paterson er in 2006 van maakte. Het gaat om het zeventiende sonnet uit het tweede deel van Rilkes bundel. In de Sonnette an Orpheus heeft geen van de 55 gedichten een titel. Bij Paterson heet het sonnet ‘Solace’, omdat dat ook is waar de veertien verzen van Rilke over gaan: troost.
In de overgang van het eerste naar het tweede kwatrijn wordt troost in Patersons versie van het gedicht omschreven als ‘Those rare superb fruits that you stumble upon // in the trampled meadow of your loss’. Die zeldzame, prachtige vruchten waar je bijna op stapt in de platgetreden weide van je verlies. Ik twijfel er niet aan dat De Coninck het beeld ook schitterend zou hebben gevonden.
Overrijpe vrucht
Troost is iets waar je op stoot, zegt Paterson Rilke na: je komt het bij toeval tegen, tussen al die pogingen die mensen ondernemen om je tegemoet te komen. Troost dient zich aan als een overrijpe vrucht die ligt te wachten tot je ze vindt, in de weide van je verlies waar zovelen zich al hebben aangediend, vruchteloos bovendien.
In de oude vertaling van Rilke door Blok en Jellema klinkt dat laatste meer verheven: ‘in de wei van uw armoede vertreden’. De Nederlandse vertaling ligt dichter bij het origineel dan het Engels van Paterson, dat zeker. Maar de verzen van Paterson klinken natuurlijker, minder gemaakt, en daardoor hebben ze voor mij een sterker troostend effect.
Bittere pil
De stukken waarin De Coninck zijn ideeën over de troost van het pessimisme uiteenzet onderschrijven wat Rilke in zijn talrijke troostreflecties zegt: troost mag nooit de suikeren rand worden van de bittere pil die het leven nu en dan zal zijn.
De dood is inherent aan het leven, en dus, zegt Rilke, valt er aan pijn en verlies niet te ontkomen. Als we die omarmen worden we daar beter, ja zelfs rijker van. Echte troost, schrijft hij in een van zijn vele rouwbrieven, hoort te ontstaan ‘in het eigenlijke hart van de pijn’.
Het woord teveel
Is het een toeval dat literatuur die we als troostend ervaren doorgaans sterk uitgepuurd is? Wie troost vandoen heeft, zit vaak om woorden verlegen, maar heeft niets aan het woord teveel. Veel van de auteurs die in deze reeks aan bod kwamen (Homerus, Dante, Shakespeare, Flaubert, Coetzee, …) kennen als geen ander de kunst van het juiste woord op het juiste moment. De kunst ook van de stilte en het zwijgen bij het spreken. In de volgende aflevering van deze reeks ga ik nog een laatste keer op zo’n schrijver in.