
foto: ©pixabay.com
In de nasleep van de Eerste Wereldoorlog lieten de Vlaamse oud-strijders zich bitter uit over Franstalige officieren die Nederlandstalige Vlaamse soldaten omwille van disciplinaire tekortkomingen of futiliteiten aan het front veel te zwaar hadden gestraft. Nog jaren na de Wapenstilstand namen ze het op voor medeveteranen, die hadden gestreden voor ‘gelijkheid en recht’, maar op dat moment nog steeds vastzaten omwille van niet-criminele militaire straffen. Zoals vandaag het geval is met de eis voor Vlaams zelfbestuur konden Vlaamsgezinden van verschillende…
Niet ingelogd - Plus artikel - log in of neem een gratis maandabonnement
Uw Abonnement is (bijna) verlopen (of uw browser moet bijgewerkt worden)
Uw (proef)abonnement is verlopen (of uw browser weet nog niet van de vernieuwing)
In de nasleep van de Eerste Wereldoorlog lieten de Vlaamse oud-strijders zich bitter uit over Franstalige officieren die Nederlandstalige Vlaamse soldaten omwille van disciplinaire tekortkomingen of futiliteiten aan het front veel te zwaar hadden gestraft. Nog jaren na de Wapenstilstand namen ze het op voor medeveteranen, die hadden gestreden voor ‘gelijkheid en recht’, maar op dat moment nog steeds vastzaten omwille van niet-criminele militaire straffen.
Zoals vandaag het geval is met de eis voor Vlaams zelfbestuur konden Vlaamsgezinden van verschillende strekkingen hun schouders onder een gedeeld project zetten: amnestie voor de geïnterneerden. Eveneens zoals vandaag ging dit helaas ook gepaard met onderlinge strubbelingen.
Amnestie
In 1921 moeide de katholieke en Vlaamsgezinde volksvertegenwoordiger Frans Theelen zich in het amnestiedebat met een zelfgeschreven artikel in De Standaard. Theelen was tijdens de oorlog zelf onderluitenant aan het IJzerfront en werd in november 1919 verkozen voor het arrondissement Tongeren-Maaseik. Als Kamerlid boog hij zich onder andere over de militaire problemen van die tijd. Zo hekelde hij in juli 1921 in het debat rond het budget voor de landsverdediging de taaltoestanden in het leger en pleitte hij voor gewestelijke rekrutering en eentalige eenheden. De Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging leert ons: ‘Theelen noemde het tweetalig systeem vals en zei dat een leger pas sterk was, als alle orders werden gegeven in een voor eenieder verstaanbare taal: “De oorlog heeft ons geleerd dat voor ons, Vlamingen, de taalkwestie een kwestie van bloed was.”’
Toch was de man niet bij alle overtuigde Vlamingen geliefd. Slechts een maand voor zijn beschreven tussenkomst had hij met zijn aangehaalde artikel heel wat herrie en beroering verwekt bij opgesloten oud-strijders. Zo beweerde alleszins een anonieme geïnterneerde veteraan, die vanuit zijn cel een open brief schreef aan het Vlaams-nationalistische blad De Schelde: ‘Het ging over amnestie, aan oud-frontsoldaten toe te kennen. Een wesp schijnt dien heer ’n buil te hebben gebeten; hij lijkt in nauwe schoentjes te stappen. […] Plotse koleire is in hem losgevlamd en wij moeten ’t natuurlijk verduren.’
‘On-menschen en laaghartige wezens’
In zijn artikel opperde Theelen dat amnestie in de ruimste mate moest verleend worden, maar dat dit onmogelijk was voor personen die hij als ‘vaandelvluchtigen’ bestempelde. Voor dergelijke ‘on-menschen en laaghartige wezens’ had hij geen goed woord over. Ter illustratie had hij het over twee ‘ellendelingen’ uit zijn sector, die op een nacht naar de Duitsers waren overgelopen. Het toeval wilde dat Duitse batterijen de avond na dit voorval een aflossend bataljon in dezelfde sector onder vuur namen.
De katholieke politicus leidde daaruit af dat de twee jongens hun eigen broeders hadden laten vermoorden door de vijand inlichtingen te verschaffen over geplande troepenbewegingen. Hij was er ook van overtuigd dat, indien een uit manschappen van hun compagnie samengestelde soldatenraad over het lot van de overlopers kon beschikken, er ‘van heel wat anders dan van kwijtschelding sprake [zou] zijn.’
Niet overtuigd
‘Waarom noemt Theelen de namen niet van die twee “ellendige kerels”’?’, aldus de oud-strijder in zijn kritiek. ‘En wie geeft hem het recht, de openbare meening tegen ons, DIE GEEN VERRADERS ZIJN, in opspraak te brengen? Als die twee kerels, over wie Theelen het heeft, verraders zijn en dit bewezen is, dan zijn die niet hier.’ Volgens de geïnterneerde kon iedereen die aan het front ongewild verloren liep zo achteraf als ‘overloper’ bestempeld worden. Daarnaast noemde hij het absurd te veronderstellen dat verraad aan de basis lag van de beschieting van het bataljon.
Dit gebeurde immers ook in normale omstandigheden aan het front, waar gedurende vier jaar de posities haast onveranderd bleven. Er werd blijkbaar dikwijls spottend onder de soldaten verteld, ‘dat de Duitschers medelijden met ons hadden, als wij des Zomers in den vroegen avond de “relève” moesten doen onder den neus der Duitsche kabelballons en vliegtuigen’. Oud-officier Theelen scheen zich daar echter niets meer van te herinneren.
Culture latine
De Vlaams-nationalistische pers beschuldigde de politicus ervan niet te durven bekennen dat hij een aanhanger was van het militarisme en dat hij op dat moment ‘nog niets, absoluut niets heeft gedaan voor de gekerkerde oud-strijders.’ Theelen mocht er volgens de opgeslotene echter gerust van zijn dat geen enkele van de bij hem vertoevende militairen benauwd was om voor zogenaamde soldatenraden te verschijnen: ‘Hier zijn geen verraders, Mijnheer Theelen! Ons geweten kwelt ons niet. Wij dragen geen schuld aan den dood van makkers.’ De anonieme schrijver sloot zijn bericht af door te stellen dat de bewoordingen van de volksvertegenwoordiger hem en zijn lotgenoten verlammen noch ontmoedigen konden.
Aan beproevingen en ontgoochelingen waren ze gedurende de oorlogsjaren immers gewoon geraakt: ‘Roep intusschen Uw soldatenraden maar op! Gij zelf moogt ze voorzetelen! Op het eerste sein staan wij voor U. Vast zullen onze oogen de uw ontmoeten: wij zijn jongens uit Vlaanderen, die voor Vlaanderen hebben gestreden, en nu, gelouterd door strijd en smart en lijden, droomen van een schooner, edeler Vlaanderen, een Vlaanderen dat de streelingen eener “culture latine” niet behoeft om weder aan de spits te rijzen der meest-beschaafde natiën!’
Een oud zeer
De hierboven geformuleerde terugblik doet denken aan de hedendaagse situatie, waarbij Vlaamsgezinden elkaar dag in dag uit vliegen proberen af te vangen. Wie is een goede Vlaams-nationalist, wie een halfslachtige? Loont het om elkaar op vaak onbeduidende details te beconcurreren? Is het werkelijk noodzakelijk om dag in dag uit aan te tonen gelijk te hebben over een nietigheid en daarbij de ‘tegenstander’ vaak publiekelijk in het stof te laten bijten?
In april 2020 stelden criticasters van Sophie Wilmès’ regering dat door interne twisten de zogenaamde politieke eenheid van de coalitiepartners slechts een dun laagje vernis bleek. Toch bleef deze aan het roer tot ver in de behandeling van de coronacrisis. De traditionelen houden nog steeds eendrachtig vast aan de macht, daarbij geassisteerd door belgicistische aanhangsels. Waar staan de Vlaams-nationalisten nu? Waar staan wij in 2024?