JavaScript is required for this website to work.
post

Ad maiorem Dei gloriam

Hoe het eerste jezuïetencollege in Messina het Europees onderwijs mee vorm gaf

Philip Roose1/3/2019Leestijd 5 minuten
Jezuïetencollege Messina

Jezuïetencollege Messina

foto © Francesco Sicuro

Jezuïeten gaven het Europees onderwijs mee vorm. Het begon allemaal met het eerste college in Messina

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

Het lag niet in de oorspronkelijke bedoeling van Ignatius van Loyola (1491-1556) om scholen op te richten. Toch begonnen de jezuïeten daar mee, op vraag van enkele rijke Siciliaanse families, niet lang na de stichting van de orde.

Leven in navolging van Jezus

Het begin van de Sociëteit van Jezus gaat terug tot 15 augustus 1534. Op die dag maakten zeven studenten van de Sorbonne in Parijs (Ignatius van Loyola, Franciscus Xaverius, Alfonso Salmeron, Diego Lainez, Nicolas Bobadilla, Piere Favre, Simon Rodriques) elkaar in de wijk Montmartre de plechtige belofte om in navolging van Jezus Christus te gaan leven. Ze verlangden ernaar om, in absolute gehoorzaamheid aan de paus want jezuïeten vallen niet onder het gezag van een bisschop, missiewerk te verrichten, daar waar de kerk het verlangde.

Ook al had het Vaticaan in de strijd tegen de protestantse reformatie nood aan jonge religieuzen met een sterke culturele en theologische bagage, het zou nog tot 1540 duren voor paus Paulus III in de bul Regimini militantis Ecclesiae zijn goedkeuring gaf tot de oprichting van de Societas Iesu.

Reactie op succesvol protestantisme

Het religieuze analfabetisme en het decadente gedrag van een groot deel van de geestelijkheid in de vijftiende en zestiende eeuw stonden in schril contrast met het leven en de leer van Christus. De rooms-katholieke kerk werd belaagd door de nieuwe en revolutionaire ideeën van onder andere Luther, Zwingli en Calvijn, en zocht al snel naar een antwoord op het steeds grotere succes van het protestantisme.

Daarbij stond naast de Inquisitie ook de culturele en religieuze vorming van de clerus en de mensen centraal. Niet lang nadat Luther in 1517 zijn 95 Stellingen publiceerde als reactie tegen de aflaatverkoop, werden er nieuwe congregaties en religieuze ordes gesticht om deze ketterse visies te bestrijden. Zo verzorgden bijvoorbeeld de Theatijnen (1524) de religieuze vorming van de lagere clerus, en wijdden de Barnabieten of Paulinen (1530) en de Ursulinen (1535) zich aan de opvoeding en vorming van jongeren.

Jezuïetencolleges in Sicilië

Het grootste succes in het onderwijs kenden echter de jezuïetencolleges, die zich vanaf 1548 razendsnel vermenigvuldigen over heel Europa. Centraal in de werking van de Societas Iesu stond naast het internationale missiewerk (zoals Franciscus Xaverius in Azië en Manuel da Nóbrega in Zuid-Amerika), ook de religieuze opvoeding van de geestelijkheid en de leken, vooral dan van de jeugd.

Zeven jaar na de stichting van de orde en de benoeming van Ignatius van Loyola (zijn Baskische naam luidde Ignazio Loiolakoa) tot eerste generale overste, vroegen in 1547 enkele bemiddelde families uit de Messina aan de jezuïeten om een school voor leken te stichten in hun stad. Door het economisch welzijn en de culturele bloei beschouwde men indertijd deze Siciliaanse havenstad als één van de de belangrijkste Europese steden. De strategische ligging, als kruispunt op de belangrijkste vaarroutes van de Middellandse Zee, maakte van Messina een belangrijk commercieel kruispunt voor koopvaardijschepen die voeren tussen de talrijke Europese markten en het rijke Ottomaanse rijk. Een betere plaats voor het missiewerk in Sicilië, Zuid-Italië, en het Heilige Land was voor de jezuïeten moeilijk denkbaar.

Steun Spaanse onderkoning

Het stadsbestuur kreeg de actieve steun van de pas benoemde Spaanse onderkoning Juan de Vega, die als voormalige ambassadeur van Keizer Karel V in Rome onder de indruk was van de charismatische Ignatius en zijn metgezellen. Deze ‘soldaten van de paus’ verspreidden er onder het motto Ad maiorem Dei gloriam (‘tot meerdere glorie van God’) de katholieke leer in alle sociale lagen door middel van prediking, spirituele begeleiding (voornamelijk als biechtvaders) en onderwijs.

Na zijn aanstelling tot onderkoning van Sicilië bood Juan de Vega zijn voormalige spirituele gids de volledige medewerking aan voor de oprichting van een lekenschool. Ignatius aanvaardde het aanbod en zond in het voorjaar van 1548 tien van zijn meest getalenteerde jezuïeten naar Messina. Op 24 april verzorgden zij de eerste lessen grammatica voor 170 leerlingen in het Bisschoppelijk Paleis. Al snel werden de gebouwen te klein en besloot men een nieuw college te bouwen.

Eerste jezuïetenuniversiteit

Op 16 november 1548 ondertekende de paus de bul Copiosus in misericordia Dominus, de erectione Studii Generalis Messanensis, waardoor de Sociëteit van Jezus haar eerste universiteit kon stichten. Ze kwam daardoor wel in conflict met het stadbestuur, dat zelf ook medezeggenschap wilde over het nieuwe instituut, en met de reeds bestaande universteit in Catania, het Siciliae Studium Generale, die vreesde haar honderdjarige monopolie kwijt te spelen. Een maand later, op 24 december, volgde de bul Summi Sacerdotis ministerii, waarin Paulus III de orde officieel de toestemming gaf tot het oprichten van het Collegio Mamertino of het Primum ac Prototypum Collegium Societatis Jesu, wat zou uitgroeien tot het prototype van alle katholieke colleges.

Een paar maanden na de oprichting van de school in Messina, zond ook het stadsbestuur van Palermo een verzoekschrift naar de Sociëteit voor een soortgelijke instelling in hun stad. Het groeiend enthousiasme voor dit lekenonderwijs, nieuw zowel voor de jezuïeten als voor de katholieke kerk, veroorzaakte de daaropvolgende jaren een waterval van nieuwe openingen. In 1551 kreeg ook Rome een college, het Collegio Romana, dat later zou uitgroeien tot de belangrijkste jezuïeten-universiteit.

Tegen 1560, twintig jaar na de oprichting van de Societas Iesu, was de onderwijstak reeds de grootste afdeling van de orde geworden. Van een groep rondtrekkende predikers en missionarissen in de beginjaren werden de jezuïeten twee decennia later voornamelijk de behoeders van permanente onderwijsinstellingen. In 1592 werd in Gent voor het eerst in de Lage Landen ook jezuïetenonderwijs aangeboden, in wat later zou uitgroeien tot het Sint-Barabaracollege. Enkele jaren later, in 1604, werd ook het Sint-Jan Berchmanscollege opgericht in Brussel.

Renaissance en scholastiek

De bijdragen van de jezuïeten aan de late Renaissance waren significant, omdat zij als eerste religieuze orde hun lekenscholen en universiteiten organiseerden als een afzonderlijke afdeling. In 1556, het jaar waarin Ignatius stierf, waren er al 74 colleges op drie verschillende continenten. In 1599 werden — op basis van de ervaringen opgedaan in de verschillende colleges — zowel de organisatie, de werking, het studieprogramma als de didactiek vastgelegd in de Ratio atque Institutio Studiorum Societatis Iesu of kortweg Ratio Studiorum.

Het studieplan probeerde de klassieke leer van het renaissance-humanisme met de katholieke scholastiek van bijvoorbeeld Thomas van Aquino te versmelten. Men maakte daarin een onderscheid tussen de studia inferiora (proto-middelbaar) en superiora (universiteit), waarbij het leerprogramma werd aangepast aan het niveau van de studenten.

Basis van het Europese onderwijs

Naast de religieuze vorming geïnspireerd door de ‘Geestelijke Oefeningen’ van Ignatius, bestudeerden de jongeren in de colleges ook de Latijnse en Griekse literatuur, poëzie en filosofie, niet-Europese talen, wetenschappen en kunst. Bovendien moedigden jezuïetenscholen de studie aan van literatuur en retorica in de volkstaal, waardoor ze belangrijke opleidingscentra werden voor advocaten en openbare functionarissen, en tevens de interesse in de lokale culturele producties versterkten

Deze nieuwe onderwijs- en leermethode, met klassen bestaande uit leerlingen met hetzelfde kennisniveau, het opstellen van een leerplan, de invoering van wetenschappelijke thema’s, het belang van discipline, intellectuele en lichamelijke opvoeding, en het periodiek toetsen van de opgedane kennis, werden de basis van het Europese onderwijs in de daaropvolgende eeuwen, en leveren niettegenstaande de recente pedagogische evoluties tot op vandaag nog steeds hun vruchten af.

Kritische intellectuelen

Door het succes van deze onderwijsmethode telde de orde rond het midden van de achtiende eeuw zo’n 800 onderwijsinstellingen over heel de wereld. Toch was niet iedereen hier even gelukkig mee. De jezuïeten stonden gekend als kritische intellectuelen, die als individu geen blad voor de mond namen en ook hun leerlingen opvoedden tot kritische individuen.

De vaak maatschappelijk toonaangevende ordeleden en oudleerlingen waren in veel landen ongeliefd of gewantrouwd door hun grote invloed op de besluitvorming . Aan de bloei van de orde en van haar onderwijsnetwerk kwam een abrupt einde toen paus Clemens XIV, zelf een Franciscaner, onder druk van de Europese hoven de Sociëteit van Jezus in 1773 ophief met de bul Dominus ac Redemptor noster.

In Rusland, Pruisen en de Verenigde Staten bleven de jezuïeten echter verder werken, tot paus Pius VII de Societas Iesu in 1814 terug in ere herstelde.

Waar het allemaal begon

Het college in Messina zou pas in 1884 terug de werkzaamheden hervatten. Maar 24 jaar jaar later, op 28 december 1908, werd de stad vrijwel volledig met de grond gelijk gemaakt door een heel zware aardbeving en tsunami. Circa 70.000 mensen kwamen toen om het leven en ook de gebouwen van het Collegio Mamertino uit de 17e eeuw werden compleet verwoest. Vandaag kan men alleen nog de historische ingangspoort van het Primum ac Prototypum Collegium Societatis Jesu bewonderen waar 471 jaar geleden het katholieke lekenonderwijs begon. In het streven naar hoogstaande kwaliteit van onderwijs in de huidige context van de enorme kennis- en informatiestroom, mag een opwaardering van deze rijke en succesvolle pedagogische traditie dan ook zeker niet ontbreken.

Philip Roose (1979) studeerde geschiedenis in Leuven en Granada en marketing en management in Parma. Hij woont in Catania (Sicilië) en exporteert Italiaanse wijnen. Samen met Joost Houtman schreef hij het boek 'Bella Figura: Waarom de Italianen zo Italiaans zijn?' (Uitgeverij Vrijdag; verschijnt 31 mei 2018).

Meer van Philip Roose

Woorden scheppen de realiteit, of toch de perceptie ervan. Philip Roose over de instrumentalisering van taal.

Commentaren en reacties