JavaScript is required for this website to work.
post

Koning voetbal buigt stilaan het hoofd voor keizer euro

Ignace Vandewalle3/3/2018Leestijd 11 minuten

foto © Reporters

Koning voetbal heeft zich even verzet, maar laat zich nu zonder morren regeren door keizer Euro. Ignace Vandewalle overloopt hoe dat is gegroeid.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

De Raad voor Mededinging en de Belgische voetbalbond buigen zich over het dossier van Marc Coucke’s belangen in KV Oostende en RSC Anderlecht. De discussie om het meervoudig eigendom of de meervoudige controle van voetbalclubs is niet nieuw. Ze woedt bij de UEFA sinds 1998 en ook in België was er in 2011, na de overname van Standard Luik door Roland Duchâtelet, een debat over het meervoudig eigendom en controle. Na de recente beslissing van de UEFA om RB Leipzig en RB Salzburg toe te laten tot de Champions League (2017/2018) wordt duidelijk dat koning voetbal plooit en nederig het hoofd buigt voor keizer euro. Een overzicht.

Investeringsmaatschappij ENIC als pionier van het meervoudig eigendom

Eind de jaren negentig was het de Engelse firma ENIC plc.(English National Investement Company) die als pionier gold voor het investeren in meerdere voetbalclubs. ENIC had begin 2000 belangen in zes clubs: Glasgow Rangers FC in Schotland, FC Basel in Zwitserland, Vicenza Calcio in Italië, SK Slavia Praag in Tsjechië, AEK Athene in Griekenland en Tottenham Hotspurs in Engeland.

Toen SK Slavia, AEK Athene en Vicenza Calcio in de Europese beker voor bekerwinnaars van 1997/1998 de kwartfinale bereikten, besefte men plots dat meervoudig eigendom een probleem was. Gelukkig voor de UEFA kwamen ze niet tegen elkaar uit en plaatste enkel Vincenza zich voor de halve finale. Om het probleem in de toekomst te vermijden kwam het uitvoerend comité van de UEFA in mei 1998 met een eerste versie van de regel: ‘integriteit van de UEFA-competities voor clubelftallen: de onafhankelijkheid van de clubs’ (de integriteitsregel).

De originele integriteitsregel

Deze stipuleerde dat niemand tegelijkertijd betrokken kon zijn, in welke hoedanigheid ook, in het beheer, de administratie en/of sportprestaties van meer dan één club die deelneemt aan dezelfde UEFA-clubcompetitie. Ook was het een individu of rechtspersoon verboden om controle uit te oefenen over meer dan één club die deelnam aan dezelfde UEFA-clubcompetitie. De regel verduidelijkte dat men geacht werd controle te hebben over een club wanneer men (i) een meerderheid van de stemrechten van de aandeelhouders had, (ii) gemachtigd was om een ​​meerderheid van de leden van het bestuurs-, leidinggevend of toezichthoudend orgaan te benoemen of te ontslaan of (iii) een aandeelhouder was en in zijn eentje de meerderheid van de stemrechten van de aandeelhouders beheerste. Het was dus toegestaan ​​voor een natuurlijke persoon of rechtspersoon om tot 49% van het stemrecht van de aandeelhouders te behouden in meerdere clubs die deelnamen aan dezelfde UEFA-clubcompetitie.

Klacht bij het internationaal Hof van Arbitrage voor Sport

Omdat AEK Athene en SK Slavia Praag zich beiden plaatsten voor de UEFA Cup-competitie van 1998/1999 werd gelet op het meervoudig eigendom en de nieuwe integriteitsregel beslist om enkel Slavia toe te laten tot de competitie. Daarop trokken beide ploegen naar het internationaal Hof van Arbitrage voor Sport, beter bekend onder de Engelse benaming CAS (Court of Arbitration for Sport). Zij betwistten de geldigheid van de integriteitsregel onder meer op grond van artikelen 101 en 102 (toen nog art. 81 en 82 EG) van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU). Op dezelfde dag dienden de clubs een verzoek in om voorlopige maatregelen te treffen.

Het CAS besliste op 16 juli 1998 dat de nieuwe integriteitsregel te kort vóór het begin van het seizoen 1998/99 uitgevaardigd werd, wat in strijd was met de beginselen van goede trouw, procedurele redelijkheid en gewettigd vertrouwen. Als gevolg hiervan mocht de UEFA de integriteitsregel niet toepassen tijdens de duur van de arbitrageprocedure en kregen zowel Slavia als AEK groen licht om deel te nemen aan de UEFA-Cup 1998/99. Op 20 augustus 1999 bevestigde het CAS de geldigheid van de integriteitsregel waarna de UEFA de regel vanaf het seizoen 2000/2001 kon toepassen. In het boek New Media and Sport: International Legal Aspects (Katrien Lefever-KU Leuven) worden de juridische procedures rond de klachten van ENIC uitmuntend geanalyseerd.

CAS ruling betreft de toepassing van de integriteitsregel

In hun uitspraak erkende het CAS dat de deelname van twee of meer clubs met dezelfde eigenaar in dezelfde UEFA-clubcompetitie een vruchtbare voedingsbodem vormde voor belangenconflicten. Het oordeelde dat de EU-wetgeving van toepassing was, waarop een uitvoerige analyse werd uitgevoerd rond de verenigbaarheid van de integriteitsregel met de EU-mededingingswetgeving.

Artikel 101 (VWEU) verbiedt: ‘…alle overeenkomsten tussen ondernemingen, alle besluiten van ondernemersverenigingen en alle onderling afgestemde feitelijke gedragingen welke de handel tussen lidstaten ongunstig kunnen beïnvloeden en ertoe strekken of ten gevolge hebben dat de mededinging binnen de interne markt wordt verhinderd, beperkt of vervalst …’. Het was duidelijk dat de UEFA kon worden aangemerkt als onderneming of als een ondernemersvereniging want volgens het Europese Hof van Justitie, omvat het begrip onderneming ‘elke entiteit die een economische activiteit uitoefent, ongeacht de juridische status van de entiteit en de wijze waarop zij wordt gefinancierd’. Ook was er de omschrijving in de zaak Mannesmann (1962): ‘elke tot zelfstandig rechtssubject behorend geheel van persoonlijk, materiële factoren en immateriële factoren, die op duurzame wijze een economisch doel nastreven.’ Vermits nationale voetbalfederaties zowel professionele als amateurclubs omvatten was het minder duidelijk of de UEFA ook kon worden beschouwd als een vereniging van ‘clubondernemingen’.

Deze vraag was van cruciaal belang, want indien dat niet zo was, zou de integriteitsregel niet onder de werkingssfeer van artikel 101 vallen. Het CAS nam de stelling van advocaat-generaal Lenz in de zaak-Bosman over. Die had er op aangedrongen dat, hoewel nationale voetbalfederaties een groot aantal amateurclubs omvatten die geen economische activiteiten uitoefenen, dit niets afdoet aan de conclusie dat (i) nationale voetbalfederaties als verenigingen moeten worden beschouwd van ondernemingen overeenkomstig artikel 101 (VWEU); en bijgevolg dat (ii) de UEFA, via deze nationale voetbalfederaties, moet worden beschouwd als een vereniging van ‘clubondernemingen’.

Vervolgens kon men de vraag behandelen die centraal stond in het geschil, namelijk of de integriteitsregel ertoe strekte of ten gevolge had dat de mededinging binnen de interne markt werd verhinderd, beperkt of vervalst. Het stelde vast dat de integriteitsregel alleen was ontworpen om ‘het belangenconflict te voorkomen en om onzekere resultaten tijdens wedstrijden te waarborgen’. Het CAS oordeelde ook dat de integriteitsregel de concurrentie bevorderde omdat meervoudig eigendom werd ontmoedigd en aldus meer investeerders in professioneel voetbal toeliet. Bovendien vreesde men dat, bij ontstentenis van de integriteitsregel, Europese clubs van hoog niveau mogelijk in handen zouden komen van enkele grote investeringsconglomeraten, wat op zijn beurt zou leiden tot een verhoging van de prijzen voor eigendomsbelangen in voetbalclubs.

Op basis van de bovenstaande overwegingen concludeerde het CAS uiteindelijk dat de integriteitsregel niet in strijd was met artikel 101 (VWEU).

Artikel 102(VWEU) verbiedt: ‘… een of meer ondernemingen misbruik te maken van een machtspositie op de interne markt of op een wezenlijk deel daarvan…’. Aangezien de UEFA geen eigenaar van een voetbalclub kon worden, verklaarde het CAS dat het niet aanwezig was op de relevante markt voor ‘eigendomsbelangen in voetbalclubs die aan de UEFA-wedstrijden kunnen deelnemen’, en om die reden kon de UEFA niet worden geacht te genieten van een dominante positie. Dienovereenkomstig concludeerde het CAS in augustus 1999 dat de integriteitsregel artikel 102(VWEU) niet schond.

Klacht bij de Europese Commissie

Het Engelse bedrijf ENIC gaf de juridische strijd niet op en legde een klacht neer bij de Europese Commissie. Opnieuw werd beweerd dat de integriteitsregel in strijd was met art 101 en 102 (VWEU). De Commissie hield over het algemeen dezelfde lijn aan als het CAS. Ze oordeelde: ‘De regel is niet bedoeld om de mededinging te verstoren, maar veeleer om belangenconflicten te vermijden die kunnen voortvloeien uit het feit dat meer dan één club onder zeggenschap van dezelfde eigenaar of beheerd door dezelfde persoon speelt in dezelfde competitie.’ Dit verbaasde niet, want reeds is 1998 zei toenmalig Europees commissaris voor Mededinging Karel Van Miert als antwoord op een parlementaire vraag: ‘Het is duidelijk dat indien clubs met dezelfde eigenaar deelnemen aan dezelfde competitie, zij het nu nationaal of internationaal, twijfels kunnen ontstaan omtrent het op voorhand vastliggen van het resultaat’ .

Wat betreft de al dan niet toepassing van artikel 101(VWEU) verwees de Commissie naar de zaak Wouters waarin het Europese Hof van Justitie oordeelde dat een overeenkomst tussen ondernemingen of een besluit van een ondernemersvereniging die de vrijheid van handelen beperkt, niettemin buiten de werkingssfeer van artikel 101(VWEU) kan vallen, op voorwaarde dat de beperkende effecten inherent zijn aan het nastreven van een legitiem doel. Toegepast op de zaak die aan de orde was, oordeelde de Commissie dat de beperkende gevolgen van de integriteitsregel ‘inherent waren aan het streven naar het bestaan ​​van een geloofwaardige pan-Europese voetbalcompetities’.

Wat betreft artikel 102 (VWEU) was de Commissie kort : ‘Als men aanneemt dat de UEFA een machtspositie heeft op welke markt dan ook, lijkt het feit dat de UEFA een dergelijke regel heeft vastgesteld, op zichzelf geen misbruik van machtspositie te vormen’. Op 27 juni 2002 wees de Europese Commissie de klacht van ENIC af, en bevestigde daarmee de integriteitsregel. ENIC kon dit besluit nog aanvechten bij het Hof van Justitie van de Europese Unie in Luxemburg, maar deed dat niet.

De groei van meervoudig eigendom en beheer

Rond de eeuwwisseling werd keizer euro nog moedig teruggedrongen door UEFA, CAS en de Europese Commissie. Het weerhield investeerders echter niet om verder de grenzen af te tasten. Het meervoudig eigendom van ploegen of het meervoudig beheer van ploegen is inmiddels gangbaar geworden en met de Red Bull-ruling is de regelgeving uitgehold en staat de poort wagenwijd open voor verdere erosie.

Op vandaag kennen we verschillende investeringsgoeroes met uitgebreide voetbalportefeuilles: de City Football Group in handen van Sheikh Mansour bin Zayed Al Nahyan heeft aandelen in Girona FC,  Manchester City, New York City, Melbourne City, Yokohama Marinos (Japan) en Club Atlético Torque (Uruguay), Giampaolo Pozzo en zijn zoon Gino bezitten het Italiaanse Udinese Calcio en de Engelse topclub Watford FC, Roland Duchâtelet, had tot voor kort (2017) vijf clubs, namelijk Charlton Athletic (Engeland), Carl Zeiss Jena (Duitsland), AD Alcorcón (Spanje), Sint-Truiden (België) en Újpest FC (Hongarije), Vincent Tan bezit het Welsche Cardiff City, het Bosnische FK Sarajevo en het Belgische KV Kortrijk, Red Bull controleert RB Liepzig(Duitsland), FC Red Bull Salzburg(Oostenrijk), New York Red Bulls(VS), Red Bull Ghana en Red Bull Brazil … de lijst is intussen te lang om volledig weer te geven.

Stilaan namen ook nationale bonden standpunten in omtrent meervoudig eigendom en belang. Zo is het in de Engelse competitie verboden om een belang hoger dan 30% aan te houden of een aandeelhouderschap aan te houden van 9,9% in meerdere clubs. Maar rijke miljardairs proberen deze regels te omzeilen. Zo zou Russisch miljardair Alisher Usmanov, 30% aandeelhouder van Arsenal, ervan verdacht worden om via een stroman aanzienlijk wat aandelen van Everton te bezitten.

In de Spaanse competitie is dan weer sprake van maximaal 5% aandeelhouderschap in meer dan een club, doch enkel beperkt tot de professionele competitie, met andere woorden de 1ste en 2de divisie. Ook daar werd kwistig omgesprongen met de regels. Tijdens de zomer van 2007 verkocht de eigenaar van Ciudad de Murcia, een Spaans team uit de tweede divisie, zijn belang in de club aan de eigenaar van Granada CF, een club in derde divisie. De nieuwe eigenaar, Carlos Marsa, veranderde de naam van de club in Granada 74 SAD (Nieuw Granada 74), veranderde de geregistreerde zetel van de club naar een andere stad en stond de spelers onder contract met Murcia toe te vertrekken als ze niet wensten te verhuizen naar hun voorgestelde stad. De Spaanse voetbalbond stond de registratie toe van Nieuw Granada 74 in de Spaanse tweede divisie, en ook de Hoge Raad voor Sport in Spanje bevestigde de registratie. De bestaande Club Polide Portivo Granada 74 (oud Granada 74), die dezelfde voorzitter en eigenaar had als New Granada 74 behield zijn positie in de derde regionale divisie.

De Spaanse voetbalbond kwam onder vuur te liggen bij de UEFA en de FIFA, die van mening waren dat New Granada 74 in wezen een plaats in een hogere divisie had gekocht. Het CAS oordeelde echter in hun voordeel en Nieuw Granada 74 mocht aantreden in de Spaanse tweede divisie. In België geldt net zoals in Engeland de 9,9 % -regel, maar na de recente discussie rond de aandelen van Marc Coucke is duidelijk geworden dat andere clubs daar problemen mee hebben en opteren voor nul %. Coucke heeft dan ook naar eigen zeggen zijn aandelen in KVO tot nul % herleid. In Duitsland geldt dan weer een verplichte verankering met de supporters, de zogenaamde ‘50 +1-regel ‘ stelt dat het niet toegestaan ​​is dat investeerders een meerderheid van de stemrechten verwerven. Alleen investeerders die meer dan 20 jaar bij een club betrokken zijn, kunnen een uitzondering op de 50 + 1-regel aanvragen. Dit betreft enkel de controle van de club, niet het aandeelhouderschap. Je mag in Duitsland puur financieel voor meer dan 50% eigenaar zijn, maar ‘50 + 1’ van de stemrechten moet in handen van supporters/leden van de club blijven. In Duitsland nam Red Bull ook een loopje met die regel en wist recent ook de integriteitsregel van de UEFA te omzeilen.

De Red Bull-ruling: De relativiteit van ‘beslissende invloed’

Tegenwoordig moet je voor een lidmaatschap in RB Leipzig jaarlijks 1000 euro neertellen. Ze hebben dan ook maar een handvol leden die dan nog eens vaak werknemers zijn van Red Bull. Bovendien behoudt Red Bull het recht om elk van zijn leden zonder motivatie te ontslaan. Het overtreedt dus niet de letter van de regel maar wel de geest.

In het voetbalseizoen plaatsten RB Leipzig en RB Salsburg zich voor de UEFA Champions League (UCL) 2017/2018. Omdat beide clubs eigendom zijn van Red Bull moest de UEFA beslissen over hun deelname. De integriteitsregel werd sinds 2000 aangepast en ingekapseld in artikel 5 van de UCL-reglementering. Inhoudelijk verschilt de huidige regel op twee belangrijke aspecten. Ten eerste is ze uitgebreid tot deelname aan zowel de UCL als de UEFA Europa League en ten tweede wordt een individu of rechtspersoon nu geacht controle te hebben over een club, niet alleen als men i) een meerderheid van de stemrechten van de aandeelhouders bezit; (ii) is gemachtigd om een ​​meerderheid van de leden van het bestuurs-, leidinggevend of toezichthoudend orgaan te benoemen of te ontslaan; of (iii) een aandeelhouder is en in zijn eentje de meerderheid van de stemrechten van de aandeelhouders controleert, maar ook als men (iv) op enigerlei wijze een beslissende invloed kan uitoefenen in de besluitvorming van de club. Het doel van deze laatste wijziging is om situaties aan te pakken waarin men geen 50% aandelen of stemrecht bezit, maar toch in staat is om een ​​beslissende invloed uit te oefenen over meer dan één club, welke de integriteit in gevaar kan brengen van de UEFA-clubcompetities.

De UEFA verzocht de Club Financial Control Body (CFCB) om de zaak te analyseren. Op 26 mei 2017 verwees de CFCB Chief Investigator (ex-premier Yves Leterme) de zaak naar de CFCB Adjudicatory Chamber (Kamer van beroep). Vermits Red Bull op papier niet meer dan 50% eigenaar was van RB Leipzig werd voldaan aan de eerste 3 punten van de integriteitsregel. Yves Leterme concludeerde wel dat Red Bull niet voldeed aan punt 4 van de integriteitsregel en een ‘beslissende invloed’ uitoefende op de besluitvorming van beide clubs onder meer door de aanwezigheid van bepaalde personen verbonden met Red Bull in de besluitvormende organen en op een ongewoon hoog inkomstenniveau dat ze van Red Bull via sponsorovereenkomsten ontvingen. Daardoor kon slechts een van beiden deelnemen aan de UCL. Red Bull had geanticipeerd op de aanpassing van de integriteitsregel en had reeds in 2015 de statuten van RB Salzsburg aangepast waardoor Red Bull niet meer het recht had om bestuursleden te benoemen of te ontslaan (zo voldeed men aan punt ii). Begin 2017 werd ook de sponsoring van Red Bull in RB Salzburg teruggeschroefd, bepaalde bestuurders met linken aan Red Bull verwijderd uit de raden van bestuur, leningsovereenkomsten opgezegd en een samenwerkingsovereenkomst tussen beiden clubs beëindigd. Na dit bewijsmateriaal trok Yves Leterme zijn bezwaar in tegen de toelating van RB Salzburg en RB Leipzig tot de UCL van 2017/18. De CFCB Adjudicatory Chamber onder leiding van de Portugees José Narciso da Cunha Rodrigues werd bovendien geconfronteerd met het feit dat de UEFA de term ‘beslissende invloed’ niet nader had gespecifieerd. Het greep de kans niet om dit definitief en gedetailleerd te omschrijven en besloot magertjes dat het concept van ‘beslissende invloed’ niet moet worden verward met dat van ‘invloed van betekenis’, zoals beschreven in de Financial Fair Play regels.

UEFA en het CFCB hebben zich hier naar mijn mening te zwak opgesteld en te gemakkelijk laten leiden door te algemene argumentaties. Ze misten zo een gouden kans om de term ‘beslissende invloed’ strikt te interpreteren of om concrete voorbeelden te geven van hoe een dergelijk niveau van invloed in de praktijk bereikt wordt.

Waarom werd niet naar meer informatie verzocht over de door RB Salzburg aangebrachte wijzigingen? Waarom werd niet gevraagd naar de identiteit van de personen die uit de besluitvormende organen van de club werden verwijderd en wie hun vervangers dan wel waren? Waarom werd niet gevraagd hoeveel sponsorgeld minder betaald werd? Dergelijke details zijn net cruciaal om de term ‘beslissende invloed’ invulling te geven. De zogenaamde verstrenging van de regel door toevoeging van punt 4 is hierdoor volledig waardeloos geworden. Ik ben trouwens van mening dat 49% eigendom in meerdere ploegen, zonder rekening te houden met andere belangen, geen garantie inhoudt voor een competitie waar geen twijfel bestaan omtrent het op voorhand vastliggen van het resultaat.

Wat met de Belgische regelgeving

Vele nationale voetbalbonden, zo ook de Belgische voetbalbond, houden het op maximaal 9,9% aandeelhouderschap in meerdere ploegen en zijn dus een pak strenger dan de UEFA. Maar wordt het niet tijd om in België ook een strengere, duidelijkere omschreven toepassing in te voeren van ‘beslissende invloed’ in de besluitvorming van meerdere clubs? Had Duchâtelet nog op enigerlei wijze een beslissende invloed op de besluitvorming van STVV via het bedrijf van zijn vrouw? Heeft Marc Coucke nog op enigerlei wijze een beslissende invloed op KVO via de zakelijke constructie met voorzitter Callant en de eigendomsrechten op de Versluys Arena? Heeft Paul Gheysen (Ghelamco) via eigendom in de stadions, aandeelhouderschap en sponsoring van AA Gent en Antwerp op enigerlei wijze een beslissende invloed op de besluitvorming van beide clubs? Hebben sommigen sponsors van meerdere clubs op enigerlei wijze een beslissende invloed in meerdere clubs? …

Zal ook de Belgische voetbalbond het hoofd buigen voor keizer Euro of gaat ze op zoek naar een werkbare relatie tussen ondernemerschap en voetbal die toekomstgaranties biedt voor de geloofwaardigheid van de sport.

 

Ignace Vandewalle (1966) was kabinetsmedewerker van minister Marc Verwilghen en staatssecretaris Vincent Van Quickenborne, parlementair medewerker van Boudewijn Bouckaert en sinds 2019 partij-onafhankelijk parlementair medewerker van Jean-Marie Dedecker. Sinds 2014 is hij zaakvoerder van het onafhankelijk politiek adviesbureau BFELT.

Commentaren en reacties