JavaScript is required for this website to work.
Binnenland

Koningen als contrafacten

Jean-Pierre Rondas18/7/2013Leestijd 3 minuten

Misschien had de geschiedenis van dit land en zijn vorsten ook anders geschreven kunnen worden, denkt Jean-Pierre Rondas.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

Wat als Maria van Bourgondië in 1482 niet van haar paard was gevallen? Dat was de vraag die VRT-baas Paul Vandenbussche ons in de jaren tachtig placht te stellen. Onlangs moest ik weer aan hem denken. Zouden we niet ook de communautaire geschiedenis van België ‘contrafactueel’ kunnen herschrijven vanuit de vorsten van het nieuwe koninkrijk?

Neem nu de eerste koning, Leopold I. Als doorgewinterd Europees diplomaat besefte hij zeer goed dat zijn nieuwe staat een ongemakkelijke constructie was, verzonnen in de pluchen divans in de salons van Wenen en Londen. Slechts omwille van de Europese evenwichten stond het perfide Albion garant voor België. Hij zag de contradicties van een staat, weliswaar in eendracht niet te breken, maar die toch uit een secessie was ontstaan. In zijn memoires schreef hij dat ‘geen tronen blijven staan’ – dus ook de zijne niet.

Vandaar het ondertussen berucht geworden dubbele ‘Leopoldinische voorbehoud’ dat de toekomstige koning in 1831 tijdens de onderhandelingen voor het koningschap wist te bedingen, en dat niet alleen hem, maar ook zijn opvolgers zou binden. Met een vooruitziende blik stipuleerde hij ten eerste, dat hij (en zijn erfgenamen) afstand zouden doen van de troon van zodra duidelijk werd dat de constructie België overbodig was voor het precaire Europese evenwicht. Maar ten tweede  dat ze, zolang ze deze baan behielden, alles in het werk zouden stellen voor de gelijkberechtiging van het Germaanse en het Romaanse element.

De tweede Leopold maakte zijn troonopvolging afhankelijk van een verstandige regeling van het probleem van de hoofdstad, dat zich al in 1865 begon te stellen. Hij zag snel in dat zijn ambitie voor een Parijs Brussel moest stoelen op de volwaardige deelname van alle burgers. Brussel moest dus een ontmoetingsplaats blijven ‘pour les deux races’. Hij vond inspiratie bij de Vlaamse taalcongressen die veel ervaring hadden met de taalproblematiek. Met zijn financiële steun konden deze Congressen een oplossing voor Brussel uitdokteren waarvan men achteraf wel mag stellen dat ze heeft standgehouden, en de vrede in het land heeft bewaard.

Het dubbele Leopoldinische Voorbehoud begon een richtsnoer te worden. Als Koning-Ridder kon Albert I het zich na 1918 permitteren om zijn belofte aan de Vlamingen gestand te doen. Dat kwam omdat hij moreel diep onder de indruk was gekomen van de herhaalde oproepen die zijn frontsoldaten aan hem hadden gericht. Alle tegenstand van de socialistische reactie ten spijt, schonk hij de Vlamingen niet alleen gelijkheid in rechte, maar ook in feite. Al in december 1918 tekende hij het besluit tot voortzetting van de Vlaamse Hogeschool te Gent. Het was niet omdat een rechtvaardige maatregel door de vijand was genomen, vertelde hij aan zijn secretaris, dat die daarom ongedaan moest worden gemaakt. Om de eenheid van het land te benadrukken decoreerde hij de Fronters die hem tot deze inzichten hadden gebracht.

Geheel in de geest van het Voorbehoud weigerde Alberts zoon, Leopold III, om zich in 1940 militair tegen de Duitse inval te verzetten. Deze consequente beslissing heeft veel nutteloos bloedvergieten vermeden – maar ze is hem na de oorlog door de socialisten zeer kwalijk genomen.

Het is dan ook bij zijn opvolger Boudewijn dat we de volle uitwerking zien van het spirituele testament der Coburgs. De data spreken voor zich. Tussen 11 augustus 1950 en 16 juli 1951 (definitieve troonsbestijging) werkt de jonge prins zich in de materie in. Net als LI en LII stelde hij zijn voorwaarden. Opdat hij deze last op zich zou willen nemen moest vooraf het oorlogspuin worden geruimd. Hij voelde dat amnestie behoorde uit te gaan van het hoogste symbolische gezag, te weten de Kroon. Anders was ze niet draagbaar. Vijf jaar amnestieloosheid was meer dan genoeg voor een staat die zich in volle heropbouw bevond. Eind 1951 waren alle maatregelen tot herstel in beide Kamers gestemd. België mocht zich gelukkig prijzen dat het deze verzoenende maatregelen een jaar of twee voor de andere Europese natiestaten had afgekondigd.

Dat België uiteindelijk zo’n gelukkige afloop heeft gekend komt zeker ook door Boudewijns charismatische inspiratie. Zijn biechtvader fluisterde hem in dat de Belgische bisdommen beter zouden functioneren als een Vlaamse en een Zuid-Belgische provincie, zoals bij franciscanen, dominicanen en jezuïeten al eeuwen gebruikelijk was. Voor Boudewijn werd het al snel duidelijk: dit was niet alleen een historische prefiguratie van de taalgrens, maar ook een oplossing voor Leuven Vlaams en voor BHV. Met alle gezag waarover hij beschikte, en met alle prerogatieven waarvan hij toen nog gebruik kon maken, stuurde hij na elke verkiezing de formateurs in deze richting.

In 1958, na zeven jaar noest werk, was het zover. Als geschenk aan de natie, ter gelegenheid van de Expo 58, offerde hij zijn koningschap op aan de bevolking. Een fluwelen scheiding bekroonde de totale versterving van de katholieke vorst. Ook toen er vanuit de vroegere delen van de staat gesmeekt werd om een personele unie, bleef hij standvastig. Hij trok zich terug in het klooster van San Yuste.

<Vindt u dit artikel informatief? Misschien is het dan ook een goed idee om ons te steunen. Klik hier.>

 

Jean-Pierre Rondas was tot 2011 radiomaker bij Klara (VRT) met de interviewprogramma’s Wereldbeeld en Rondas. Publiceerde 'Rondas’ Wereldbeeldenboek' (2006). Als stichtend lid van de Gravensteengroep redigeerde hij 'Land op de tweesprong. Manifesten ter ontgrendeling van Vlaanderen' (2012). In 2014 verscheen 'De hulpelozen van de macht'.

Commentaren en reacties
Gerelateerde artikelen

‘Sick’ is een relevante en hilarische roman waarin Bavo Dhooge alle humoristische registers opentrekt, zonder daarbij ook maar een moment de vinger van de pols van de maatschappij te halen.