JavaScript is required for this website to work.
post

Kosten van de vergrijzing

Deel 3: samenspel demografische en economische gegevens

Herman Deweerdt5/4/2014Leestijd 2 minuten

In Deel 2 werd aangetoond dat de vergrijzing in Vlaanderen groter is dan in Wallonië. T.o.v. deze beide Gewesten is Brussel een jong Gewest. Maar wat zegt dat over de kosten van de vergrijzing? Daarom kijken we naar bevolkingsgroepen die min of meer representatief zijn voor takken van de sociale zekerheid in verhouding tot het aantal werkenden in de private sector.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

In het voorgaand deel werd duidelijk aangetoond dat de demografische gegevens en grafieken niet toelaten om betrouwbare uitspraken te doen over de Gewestelijke verdeling van de lasten van de vergrijzing in euro’s. Hierna brengen we een aantal gegevens die relevant zijn voor de uitgaven in de sociale zekerheid, in verband met de werkenden in de private sector. (De marktsector zou in principe beter zijn maar de gegevens hierover zijn minder eenduidig. Het resultaat zou zeer vermoedelijk gelijklopend zijn.)

 

De groep van de (0-20) jarigen is zeer representatief voor de Kinderbijslagen. Deze last weegt duidelijk veel minder zwaar op de schouders van de werkenden in de private sector in Vlaanderen.

De lasten zijn over heel de periode beduidend zwaarder in Wallonië dan in Vlaanderen. De evolutie verloopt parallel  maar de stijging van de lasten is wel zeer groot: + 60 % in beide Gewesten.
De groep van de (65+) plussers is representatief voor de pensioenen, voor een groot deel van de kosten voor geneeskundige verzorging en uiteraard voor de ouderenzorg.

 

De lasten zijn in Brussel veel lager maar vertonen toch een gevoelige stijging vanaf het einde van de jaren twintig.

 

Het totaal aantal werklozen waar hier mee gerekend werd stemt overeen met de cijfers van de SCvV. De Gewestelijke verdeling tot 2030 stemt overeen met de vooruitzichten van het federaal planbureau. In het scenario dat we gevolgd hebben voorziet het planbureau  een sterke daling van de werkloosheid in Brussel en Wallonië tot 2030. Nadien hebben we de gewestelijke werkloosheidsgraden constant gehouden zoals de SCvV ook voorziet voor  het rijk.

Over heel de periode zijn deze lasten in Brussel en Wallonië veel groter dan in Vlaanderen.

Voor de benadering van de uitgaven in de gezondheidszorg zijn we uitgegaan van de gegevens in 2011, per Gewest, per persoon en per leeftijdscategorie (bron: RIZIV). Het is dus een soort index die de uitgaven volgt aan constante prijzen en alleen het effect van de veroudering laat zien.

De lasten zijn in Wallonië 25 % groter dan in Vlaanderen; de eerste twintig jaar nog wat meer.

In Brussel liggen de lasten in de eerste tien jaar wat hoger dan in Vlaanderen maar het verschil neemt in de toekomst af en slaat om. 

Besluit

  1. De grafieken 11 t.e.m. 14 slaan op de vier belangrijkste takken van de sociale uitgaven en maken er bijna 90 % van uit. (De ontbrekende takken wijzigen het globaal beeld niet.)
  2. In de vier getoonde takken zijn de lasten van de vergrijzing in Wallonië duidelijk hoger tot veel hoger dan in Vlaanderen:
    1. (0-20): + 30 %; aanvankelijk nog meer
    2. (65+): + (10 à 13) %
    3. Werklozen: + ruim 80 %; aanvankelijk meer dan het dubbele
    4. Geneeskundige verzorging: + 25 %; of een beetje meer
    5. Van de vier getoonde takken zijn er in Brussel twee waarvan de lasten van de vergrijzing veel hoger zijn en twee (de belangrijkste) waarvan de lasten lager tot veel lager zijn dan in Vlaanderen:
      1. (0-20): + 30 %; aanvankelijk nog meer
      2. Werklozen: 2,5 keer zoveel; aanvankelijk 3 keer zoveel
      3. Geneeskundige verzorging: aanvankelijk 5 % hoger; nadien bijna 10 % lager.
      4. (65+): voor deze tak liggen de lasten in Brussel lager tot veel lager dan in Vlaanderen: aanvankelijk – 11 %; toenemend naar – 30 % en eindigend op – 24 %.
      5. We benadrukken dat het hier om kwantitatieve benaderingen gaat. (Ook deze voor de geneeskundige verzorging toont het effect van de kwantitatieve veroudering, zij het gewogen aan de hand van financiële parameters.) De verschillen zijn relatief zo groot dat hieruit nagenoeg met zekerheid kan besloten worden dat de kosten van de vergrijzing in Wallonië groter (of zelfs veel groter) zullen zijn dan in Vlaanderen. Het beluit over Brussel is niet voor de hand liggend.
      6. Wie niettegenstaande deze gegevens blijft beweren dat de Vlamingen blij mogen zijn dat de Walen onze kosten van de vergrijzing zullen betalen moet nu toch eens met bewijzen op tafel komen.

Foto © reporters

Commentaren en reacties