JavaScript is required for this website to work.
Communautair

Kosten vergrijzing in Vlaanderen lager

Herman Deweerdt6/4/2014Leestijd 5 minuten

In deel 3 [http://www.doorbraak.be/nl/nieuws/kosten-van-de-vergrijzing] werd aangetoond dat de verschillende lasten op de schouders van de werkenden in de private sector, in Vlaanderen minder zwaar tot veel minder zwaar zijn dan in Wallonië. Voor Brussel is het beeld gemengd. In het vierde en laatste deel zetten we de lasten om in miljarden per Gewest. Voor wie benieuwd is naar de uitkomst.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

(op basis van het verslag van de Studiecommissie voor de vergrijzing –  juli 2013)

 

Zoals vermeld in Deel I, geeft de SCvV geen informatie over de kosten van de vergrijzing per Gewest. Voor zover ons bekend heeft nog geen enkel onderzoeksinstituut, studiedienst van een politieke partij, werkgevers- of werknemersvereniging, dergelijk onderzoek gedaan en gepubliceerd. Wij hebben een poging gedaan.

Werkwijze

  1. Ieder jaar publiceert de SCvV de Kosten van de vergrijzing over de periode “laatst gekend jaar tot 2060” voor ieder van de volgende uitgaven:  pensioenen voor werknemers, voor zelfstandigen, voor ambtenaren, gezondheidszorg, arbeidsongeschiktheid (RIZIV-uitkeringen), werkloosheid, kinderbijslag, en een globaal bedrag voor de overige sociale uitgaven (arbeidsongevallen, beroepsziekten, Fonds voor Bestaanszekerheid, tegemoetkomingen aan personen met een handicap en leefloon). Wij hebben niet de minste pretentie om deze kosten nauwkeuriger te kunnen berekenen. Wij nemen dus de bedragen van de SCvV over en “beperken” ons tot de verdeling van die bedragen per Gewest. 
  2. Voor het startjaar 2011 steunen we op de publicatie van de FOD Sociale Zekerheid: Vade Mecum van de financiële en statistische gegevens over de sociale bescherming in België  – februari 2014). Deze publicatie heeft het grote voordeel zowel “veelomvattend” als onderling consistent te zijn. Het nadeel is dat er geen enkel Gewestelijk gegeven in staat. Maar voor alle takken wordt er verwezen naar de bron. Dit zijn de federale diensten die verantwoordelijk zijn voor een tak van de sociale zekerheid. Zie bieden heel wat gewestelijke gegevens via hun webstek, dikwijls ook interactief op hun statistisch platform (meestal op een voorbeeldige wijze). Waarvoor gelukwensen. Voor ontbrekende gegevens heb ik steeds vlot tot uiterst vlot de informatie gekregen. Waarvoor dank! 
  3. Wij achten het belangrijk te mogen stellen dat onze Gewestelijke verdeling in het eerste jaar volledig aansluit op de Gewestelijke verdeling zoals gepubliceerd door de diverse federale overheidsdiensten of op gegevens door hen verstrekt. 
  4. Ook na het startjaar maken we zoveel mogelijk gebruik van officiële gegevens. De bevolkingsvooruitzichten volgens leeftijd en per Gewest zijn een zeer belangrijk hulpmiddel. We steunen ook op de regionale vooruitzichten tot 2018 en op een scenario van het Federaal planbureau tot 2030. Uiteraard respecteren we ook de hypothesen van de SCvV (op rijksniveau) m.b.t. de tewerkstellingsgraad en de werkloosheidsgraad; evenals het aantal gepensioneerden (op rijksniveau) in de drie stelsels. De EAK-cijfers hebben we gebruikt als basis voor de verdeling van de tewerkstelling in zelfstandigen, werknemers private sector en overheid. Soms gebruiken we verdeelsleutels. Bijvoorbeeld voor de kinderbijslagen: het aantal personen in de groep (0-20) jarigen per Gewest; voor de werkloosheid het aantal werklozen per gewest; voor de geneeskundige verzorging de kostprijs per persoon, per leeftijdsgroep en per Gewest; voor tegemoetkomingen aan personen met een handicap de groep (25-75) omdat jongeren en ouderen buiten deze groep niet representatief zijn voor het totaal van de kosten. Waar we geen logische verbanden zien, vallen we terug op (bij voorkeur stabiele) historische reeksen. Dit is bijvoorbeeld het geval voor de Tegemoetkoming Hulp aan bejaarden. Hier gaat 70 % naar Vlaanderen. We zien geen logische reden waarom dit zo is en ook niet waarom het zou veranderen, laat staan in welke richting en hoeveel. Dan trekken we de bestaande Gewestelijke verdeling door naar de toekomst.

Veruit de moeilijkste sector is deze van de pensioenen. Pensioenen zijn vooral afhankelijk van het verleden (o.a.: aantal jaren in ieder stelsel – werknemers – zelfstandigen – overheid, statutair of contractueel; hoogte van het inkomen en inkomensplafond; gelijkgestelde dagen; leeftijd; geslacht; al of niet gezinspensioen; en bovenop een kluwen van pensioenreglementeringen). Pensioenen zijn ook afhankelijk van de toekomst: o.a.: de levensverwachting van de gepensioneerde en de partner. Ik beschik niet over de nodige kennis noch over de technische middelen om dit actuarieel nauwkeurig te doen. De SCvV geeft echter voor ieder jaar en voor ieder stelsel zowel het aantal gepensioneerden als de bedragen. Zeer ver kunnen we dus niet ontsporen. We beseffen wel dat dit ons zwakke punt is.

Resultaten

 

2011

2020

2030

2040

2050

2060

Totaal sociale uitgaven in miljard € (aan constante prijzen van 2006)

BHG

8,9

10,4

12,8

15,9

19,1

22,3

VG

47,0

57,9

73,2

89,5

106,5

123,8

WG

27,5

32,4

39,6

48,4

57,8

67,4

totaal

83,4

100,7

125,6

153,8

183,4

214,5

 

Totaal aantal werkenden in de private sector in x 1.000

BHG

333

370

397

396

394

395

VG

2.243

2.324

2.342

2.343

2.350

2.369

WG

1.000

1.046

1.078

1.095

1.114

1.130

totaal

3.576

3.740

3.817

3.834

3.858

3.894

Bron: eigen berekeningen (behalve het totaal van de sociale uitgaven: SCvV – jaarverslag 2013 – bijlage)

Wij zouden de sociale uitgaven van een Gewest kunnen uitdrukken als een percentage van het gewestelijk bbp, zoals de SCvV het doet voor het rijk. Omdat het bbp de omvang meet van de economische activiteit op een grondgebied, kan dit op een klein grondgebied tot krankzinnige informatie leiden. Dit is het geval in Brussel waar de helft van het tewerkgesteld personeel bestaat uit pendelaars uit Vlaanderen en Wallonië.  De gewestelijke bbp’s gebruiken zou de indruk geven dat de sociale uitgaven in Brussel maar de helft bedragen van de werkelijkheid; in Wallonië zouden ze schijnbaar veel hoger zijn dan in werkelijkheid.

Een eerste alternatief is de sociale uitgaven uitdrukken als een bedrag per werkende in de private sector. Zie grafiek A. Dit is ook niet perfect, maar wel concreter dan een % van het bbp en realistischer dan een bedrag per inwoner. Werkenden in de private sector (als benadering van de marktsector) zijn de eenvoudigste en best benaderende weergave van de financiële draagkracht in een maatschappij als de onze.           

 

Deze grafiek A. leest tamelijk makkelijk. De kosten van de vergrijzing in Wallonië en zelfs in Brussel zijn aanzienlijk hoger dan in Vlaanderen. Het bezwaar is dat de euro’s over een periode van vijftig jaar een zeer ongelijke waarde hebben. Dat is altijd moeilijk om te vatten en eigenlijk ook demagogisch.

Daarom grafiek B. Hierin worden de Waalse en Brusselse cijfers uit grafiek A. uitgedrukt als een percentage van de Vlaamse.

Deze grafiek laat duidelijk zien hoe groot de procentuele kloof is tussen Wallonië en Vlaanderen. Het is ook duidelijk dat de kloof kleiner wordt: van nu ruim 30 % tot 15 % in het jaar 2044 en dan op dat niveau blijft met een amper zichtbare neiging om vanaf 2055 te stijgen. Ook tussen BHG en Vlaanderen is er nu een zeer grote kloof van 27 % (niet verrassend voor wie de transfers kent). Deze kloof wordt snel kleiner tot bijna gedicht in 2031 maar stijgt dan regelmatig tot in 2060 (en wellicht nog verder).

Slot

Tot slot willen wij erop wijzen dat de Kosten van de vergrijzing niet alleen bestaan uit kosten (de sociale uitgaven). Zowel de SCvV als wijzelf combineren twee zaken: de draaglasten (de sociale uitgaven) en de draagkracht. De SCvV heeft alle sociale uitgaven berekend op rijksniveau. Wij hebben deze verdeeld per Gewest. De SCvV gebruikt het bbp als draagkracht, wij gebruiken hiervoor het aantal werkenden in de private sector. Dit wil zeggen dat de KvV bij de SCvV en onze sociale lasten per werkende in de private sector, zowel bepaald worden door de teller (de uitgaven) als door de noemer (bbp of werkenden in de private sector). In bovenstaande grafiek heeft de daling tot in 2030, vooral in Brussel, te maken met de noemer.

Uiteraard zijn de drie eenvoudige grafieklijnen het resultaat van veel meer factoren. Het is niet onze bedoeling om hiervan een analyse te geven. Het was wel onze bedoeling om met een onderbouwde werkwijze aan te tonen dat de kosten van de vergrijzing in Vlaanderen lager zijn dan in Wallonië en Brussel. Wij achten deze stelling nu bewezen. Bovendien blijkt dat de verschillen groot tot zeer groot zijn. Wie het niet eens is moet het zeggen, maar nog veel beter: die moet het tegendeel bewijzen. In afwachting moet de bedrieglijke bangmakerij nu stoppen. Alhoewel, misschien beter niet. Want als de Vlaams-vijandige krachten zo lief en hardnekkig zijn om de Vlamingen te waarschuwen voor het onheil, dan moeten zij wel heel grote belangen te verdedigen hebben.

Bovenstaande vergelijking tussen de Gewesten zegt niets over de betaalbaarheid van de kosten van de vergrijzing. Ook in Vlaanderen zullen die kosten hoog oplopen. Mits gedurfde en krachtdadige maatregelen kunnen we erin slagen om de uitgaven voor onze ouderen betaalbaar te houden, zonder hun bezit of het geld van de jongeren af te pakken. Een splitsing van de sociale zekerheid is hiervoor noodzakelijk maar onvoldoende. Zij die beweren dat de Vlamingen boven hun eigen hoge kosten ook nog de hogere kosten van de vergrijzing in Wallonië en in Brussel kunnen betalen, zonder zelf armer te worden, moeten dit toch eens heel duidelijk aantonen.

Foto © reporters

Categorieën
Commentaren en reacties