JavaScript is required for this website to work.
Binnenland

Ludo Abicht: ‘Het is niet omdat we het in een autonoom Vlaanderen zelf doen, dat we het ook beter doen.’

18/5/2011Leestijd 6 minuten

Tijdens het ochtendsymposium van de Marnixring op 8 mei waarschulde Doorbraak-medewerker Ludo Abicht voor het gevaar op Vlaamse zelfstandigheid. Wat we zelf doen, doen we niet altijd beter. Vlaanderen lijkt al te vaak op een klein-België.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

 

De titel van dit symposium, “Oprit Vlaanderen: een uitweg uit de crisis?” is op het eerste gezicht duidelijk.  Het wordt tijd dat we eindelijk resoluut de oude Belgische zijweg verlaten om in de vaart der volkeren de snelweg naar de toekomst op te rijden, met als horizont een autonome Vlaamse staat of deelstaat in Europa en met uitzicht op een intense en duurzame samenwerking met Nederland dat ons eerst ernstig zal nemen, wanneer we niet langer een leuke regio van de Belgische staat zijn, maar een volwaardige economische en culturele partner.

Het klinkt bijna utopisch.  Waarom hebben we daar niet vroeger aan gedacht en, zo ja, waarom zijn we niet eerder aan dit project begonnen?

Daar zijn goede redenen voor en op zijn minst één praktisch bezwaar.

 

Om te beginnen is het zwaartepunt van de Vlaamse emancipatiebeweging, die net als zovele andere ontvoogdingsbewegingen zowel cultureel als sociaal geïnspireerd was en bovendien levensbeschouwelijk pluralistisch, onder druk van structurele omstandigheden zoals het overwicht van de Waalse en Franstalige vleugels van de arbeidersbeweging  en wellicht gedeeltelijk ook  de argwaan van een aantal Vlaamse religieuze leiders die voor een secularisering vreesden, zich steeds meer uitsluitend cultureel gaan profileren.  Dat dit geen onvermijdelijke ontwikkeling was kan men bewijzen aan de hand van andere nationale emancipatiebewegingen zoals die in Catalonië, Québec of Schotland, waar men die onzalige opdeling tussen “links” en “nationaal bewust” niet of in elk geval niet in die mate kent.  We lijden, ondanks de inbreng van socialisten als Emiel Moyson en  August Vermeylen, communisten als Jef Van Extergem en christen-democraten als priester Daens, nog altijd aan deze splitsing.  Dat verklaart de begrijpelijke huiver van veel waardevolle potentiële bondgenoten in het progressieve kamp, mensen  voor wie de toenemende zelfstandigheid van Vlaanderen gelijk staat met een “verrechtsing”, wanneer de band met de Franstalige bondgenoten zal zijn verbroken.

Om historische redenen gaat dit in vele gevallen gepaard met de breuk tussen gelovigen en vrijzinnigen.  Waar vroeger vrijzinnigen een prominente rol in de Vlaamse Beweging gespeeld hebben, denken we maar aan de radicale figuren in de Raad van Vlaanderen tijdens de Eerste Wereldoorlog, zijn Vlaamse vrijzinnigen naar mijn mening onterecht bang van te veel Vlaamse zelfstandigheid die in hun ogen de greep van de katholieke kerk zou versterken.  Ik denk onterecht, omdat de secularisering en ontkerkelijking intussen al zo ver gevorderd zijn dat het gevaar van een klerikaal intolerant zelfstandig Vlaanderen bijna absurd lijkt, maar de schrik zit er nog altijd in.  Dit gaat zelfs zover dat eerder republikeins denkende vrijzinnigen om strategische redenen menen de verdediging van het koningshuis op zich te moeten nemen als garantie voor het voortbestaan van de Belgische eenheid,  als tegengewicht tegen wat men vroeger “de CVP staat” noemde.  Gelovigen die zich steeds meer in de minderheid gedrukt voelen, denk maar aan de wetgevingen over abortus en euthanasie, het homohuwelijk en de campagne naar aanleiding de pedofilieschandalen, zullen dit vreemd vinden, maar deze gevoelens leven wel degelijk in vrijzinnige middens

 

Een ernstiger bezwaar tegen Vlaamse autonomie is het argument van vele economen, ook aan de universiteit Leuven, die beseffen dat we intussen veel van onze economische hefbomen aan buitenlandse en internationale economische machten verkocht hebben en voor onze toekomstige welvaart in feite aan handen en voeten gebonden zijn, zeker in een Europese Unie die steeds meer op onze wet- en regelgeving begint te wegen.  Wat kan een autonoom Vlaanderen daar tegenover plaatsen?  Ik denk dat deze economen een punt hebben, ook al kan men deze argumenten evengoed op de bestaande Belgische situatie toepassen, maar zij redeneren dat een schaalverkleining bijna automatisch tot een verzwakking zal leiden.   Wat daar ook van zij, het is niet omdat wij ervan overtuigd zijn dat we het economisch beter zullen doen omdát we het zelf doen dat we ook moeiteloos de buitenlandse partners van deze meerwaarde kunnen overtuigen.

 

Deze economische redenering tegen autonomie wordt meestal gekoppeld aan het ethische argument van de afbraak van de nationale Belgische solidariteit die tot nog toe garant stond voor de verdediging van de moeizaam veroverde sociale zekerheid.  Indien we die splitsen, zo gaat de redenering, zullen we niet alleen op  de eerste plaats de Walen en Franstaligen in de kou laten staan, maar zullen we maar al te vlug ontdekken dat ook in Vlaanderen de sociale zekerheid in vraag zal worden gesteld, wat in goed Nederlands een sociale afbraak zou betekenen, ook al bestaan er goede argumenten om bepaalde aspecten ervan te hervormen en zo nodig te saneren.   Dat is voor vele tegenstanders de basis van het argument dat het streven van de Vlamingen naar meer autonomie gedreven wordt door plat sociaal-economisch egoïsme.  We  mogen deze bezorgdheid voor de “solidariteit” die ook bij ons zoveel kunstenaars, vakbondsmensen en intellectuelen bezielt niet als een jammerlijke vergissing wegwuiven.  We moeten er integendeel op blijven hameren dat “meer Vlaanderen” niet automatisch “minder Wallonië” moet betekenen, integendeel.  Maar om dit op een geloofwaardige manier te kunnen doen moeten er twee voorwaarden vervuld worden, waarvan er één helaas niet in onze handen is.  Een “ordelijke opdeling”  zou namelijk  zoveel makkelijker kunnen verwezenlijkt worden, indien er aan de andere kant van de taalgrens een krachtige Waalse en Franstalige beweging voor zelfstandigheid zou bestaan waarmee we solidair en parallel zouden kunnen onderhandelen.  De huidige impasse van de regeringsvorming heeft echter bewezen dat de kloof tussen de Vlaamse meerderheid die voor meer autonomie kiest en de Franstalige meerderheid die liefst zoveel mogelijk de status quo wil behouden bijna onoverkomelijk geworden is.  Wat we wél kunnen doen is ons pleidooi voor autonomie structureel, dat betekent op papier en ondertekend,  ondubbelzinnig te koppelen aan de zorg voor de verdediging van de sociale zekerheid en een authentieke, dat wil zeggen vrijwillige en niet van bovenaf opgelegde solidariteit.  Er bestaat in feite een enorm verschil tussen bindende afspraken tussen gelijkwaardige gesprekspartners en een  ondoorzichtige, opgedrongen solidariteit die de malaise in beide kampen bestendigt en versterkt.  De Walen en Franstaligen willen terecht niet als bedelaars beschouwd worden en de Vlamingen zijn het even terecht beu, telkens opnieuw met racistische argumenten met de vinger gewezen te worden of, nog erger, als wraakzuchtige erfgenamen van de collaboratie en de repressie te worden bestempeld.  Indien we er, zoals in het nieuwe Zuid-Afrika, in geslaagd waren de feiten en motivaties van de collaboratie  het verzet en de repressie op een serene en historisch verantwoorde manier aan te pakken, wat nota bene het geval is geweest in zowat honderd andere landen ter wereld, dat is de helft van de lidstaten van de Verenigde Naties, zouden dergelijke verwijten reeds lang verdwenen zijn en alleen nog in marginale kringen gebruikt kunnen worden, maar we hebben nog onlangs met de “Voorwaarts” groep ervaren dat de geesten blijkbaar daarvoor nog lang niet rijp zijn.  Het onverwerkt verleden blijft onverwerkt en wie denkt dat het probleem vanzelf zal uitdoven met het wegvallen van de direct erbij betrokkenen vergist zich.  Het is een kwalijke erfenis waar we zo vlug mogelijk van af moeten geraken. 

 

Het belangrijkste praktische bezwaar tegen de ontwikkeling naar meer Vlaamse autonomie ligt echter bij onszelf:  we moeten goed opletten dat we morgen of overmorgen niet wakker worden in een land dat weliswaar nominaal en juridisch “Vlaanderen” zal heten, maar dat als twee troebele druppels water lijkt op het oude België waar we vandaan kwamen.  Aan het einde van Het verdriet van België van Hugo Claus staat hierover een relevante passage.  Na de Bevrijding schrijft het hoofdpersonage van de roman, de jonge Louis Seynaeve  in een fictieve brief aan zijn overleden vriend Maurice:

 

Want wij hebben al die tijd in een nachtmerrie geleefd, wist gij dat, oude rakker? Zo staat het in de nieuwe gazetten.

Nu schijnt het, ook volgens de nieuwe gazetten, dat die nachtmerrie als het Nazi-beest helemaal verslagen is, opgeklaard zal worden.  Wij gaan een droom tegemoet van gelijkheid, broederlijkheid en vrijheid.  Ja, met diezelfde mensen.

 

Het venijn zit uiteraard in deze tussenbedenking: “ja, met diezelfde mensen”.  Plotseling, na al wat er vóór, tijdens en na de oorlog gebeurd is, zouden we klaar zijn voor de grote verhalen van de Verlichting, zo eenvoudig is dat.  Het is een analoog verhaal dat verteld werd door de historicus Basil Davidson over de postkoloniale nieuwe Afrikaanse staten, onder meer in Modern Africa.  A Social and Political History (1993).  Hij stelt vast dat de regeringen en politici van de onafhankelijk geworden staten de grootste moeite hebben, zich ook innerlijk te bevrijden uit het patroon van de vroegere kolonisering en de begrijpelijk wantrouwige houding die ze tegenover die dominante klasse aangenomen hadden.  Nu ze het zelf moeten doen kunnen ze alleen maar teruggrijpen op het oude maar veilige bekende, in plaats van risico’s te nemen om iets nieuws op te starten. Het gevolg is, dat de brede lagen van de bevolking, om wiens bevrijding het toch altijd te doen geweest is, weinig of geen verschil kan ervaren tussen de vroegere vreemde overheid en hun nieuwe, zogenaamd “eigen” overheid. 

Het is hier noch de plaats om dieper op deze onweerlegbare informatie in te gaan, noch om te beweren dat een meer autonoom Vlaanderen zonder meer kan vergeleken worden met een postkoloniale Afrikaanse staat. We hadden het echter reeds over het eerder positieve voorbeeld van Zuid-Afrika wat de verwerking van een pijnlijk verleden betreft.  In het tweede geval zie ik de confrontatie met bepaalde aspecten van de huidige Afrikaanse samenleving veeleer als een waarschuwing.  Want indien het nieuwe Vlaanderen steeds meer op een verkleinde versie van het oude België begint te lijken moeten we ons afvragen, waarom we ons überhaupt zo hebben ingespannen.  We kunnen en moeten dit betreuren, maar daarmee lossen we het probleem niet op.   Wie echt aan een nieuw en beter Vlaanderen wil bouwen kan het zich niet veroorloven, niet regelmatig en met argusogen in het eigen hart te kijken om te meten hoeveel “vrijheid, gelijkheid en broederlijkheid” we deze week gewonnen of verloren hebben.  De Duits-Amerikaanse filosoof Herbert Marcuse zei dat “ook een General Motors fabriek met  keurige en kleurrijke plantsoenen vóór de fabriekspoort een General Motors fabriek bleef”.   Anders gezegd:  “ook een overheidsbedrijf  of een gerechtshof met een wapperende Leeuwenvlag aan de gevel blijven een overheidsbedrijf en een gerechtshof, instanties die zonder voortdurende democratische controle  menselijk al te menselijk dreigen te ontsporen”.    Het wordt tijd dat we de oude lijspreuk van de Vlaamse Beweging “Vlaaenderen, let op u saeck!” veranderen in “Vlaanderen – dat zijn wij -, let van nu af aan zelf op uw eigen zaak!”

 

(Toespraak tijdens Marnixring Ochtendsymposium ‘Oprit Vlaanderen: een uitweg uit de crisis?’, Mechelen 8 mei 2011.)

undefined

Commentaren en reacties