JavaScript is required for this website to work.
Zonder categorie

Ludo Abicht: ‘Volgens Chomsky hebben Europeanen geen vrije meningsuiting. Hij heeft gelijk.’

Karl Drabbe2/10/2016Leestijd 8 minuten

foto © Marcel Lennartz

Vlaamse beweging, marxisme, existentialisme, Thomas Mann … De bibliotheek van Ludo Abicht leest als zijn biografie.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

De tachtigjarige Antwerpse filosoof heeft thuis ongeveer 7.000 boeken staan en zelf is hij ook auteur van tientallen publicaties. Ludo Abicht is een linkse flamingant en opmerkelijk genoeg bestond ook de straat waarin hij opgroeide uit die tweespalt. Het beïnvloedde al gauw zijn boekenkeuze. Abicht: ‘Op het einde van de oorlog woonden we op de grens van het katholieke en het socialistische Deurne. Onze straat was grensgebied. De huisvrouwen van de ene kant waren poetsvrouwen in de huizen aan de andere kant. Aan de ene kant van de straat hingen rode vlaggen op 1 mei, aan onze kant hingen leeuwenvlaggen op 11 juli. Mijn overburen hadden de volledige werken van Jules Verne, een oorlogsuitgave. En andere overburen hadden alle Karl Mays’ staan. Zowel de reeks over Winnetou en Old Shatterhand, en de andere reeks over Kara Ben Nemsi, een reiziger in het Midden-Oosten.’ Abicht las dus van alles een beetje. Nadien kreeg hij op school nog de klassieke Vlaamse literatuur te lezen, waaronder Eer Vlaanderen vergaat van Jozef Simons.

Doorbraak: Tot vrij lang – tot Stefaan Hertmans een paar jaar terug – was dat zowat de enige eerstewereldoorlogsroman in Vlaanderen.

‘Daarin viel me toen een nieuw beeld op. Namelijk dat er een verbond was tussen de activisten en de frontsoldaten. Nu weten we dat er zulke pogingen geweest zijn, maar als ik dat boek las, was dat nieuw. Dat boek was voor mij een openbaring. Mijn vader kwam uit de Vlaamse Beweging en ging naar de IJzerbedevaart. Hij had na de oorlog geen problemen, maar al zijn klasgenoten van het college in Oostende zijn wel opgepakt. In die periode werden de brokken van de Vlaamse Beweging bij elkaar geraapt. Jongeren gingen volksdansen. En we lazen allemaal Jozef Simons. Ik ging wel het naar Xaveriuscollege, waar in de klas géén koningsfoto hing. Die school was echt bedoeld voor kinderen uit de Vlaamse Beweging, in tegenstelling tot het jezuïetencollega op den Boulevard waar toen de kinderen uit een burgerlijk milieu kwamen.’

‘In 1947 ging mijn allereerste 11 juliviering door in de kapel van het college. Met de ramen en luiken dicht, want we mochten niet luid zingen. Er hing een vlag op het podium en we waren heel ongerust dat men de ramen zou komen ingooien. Het was echt catacombentijd. Filip De Pillecyn kwam in het geheim spreken. Willem De Meyer kwam met zijn accordeon. Het had allemaal iets heroïsch, “het mocht niet”.’

Was Eer Vlaanderen vergaat een opstap naar meer flamingantische literatuur?

‘Strips lazen we niet, tenzij Suske en Wiske in De Standaard. Maar ik las wel Delafortrie over Daens, boeken over de Ierse vrijheidsstrijd en de Boerenoorlog in Zuid-Afrika. Ik las over Zannekin, Kaper Jan Bart en de reeks Dietsche Gestalten van Lannoo.’

‘In de straat was er een privévolksbibliotheek waar je voor 1 frank een boek kon lenen. En dat waren vooral boeken over de oorlog, de kampen, de hel van Breendonck … Boeken die ook mijn jonge seksualiteit stimuleerden … Het waren boeken die niet werden aanbevolen. Mijn ouders waren vooral content dat ik las, die keken in feite niet na wat ik las. Ik las ook het gevangenisdagboek van Ernest Claes en Dood met de kogel van Valeer De Pauw. Mijn Joodse familie die de oorlog had overleefd woonde in Parijs. Met hen had ik veel discussies over de Shoah, die toen nog niet zo heette.’

Nu klink je als een alleslezer.

‘We werden ook gestimuleerd door de priester-leraars. Terwijl ik alles las voor school, las ik vanaf mijn zestiende ook steeds meer spirituele literatuur, over bekeerlingen maar ook over het heroïsche van een leven in dienst van het katholicisme.’

Heeft dat je roeping geholpen?

‘Men zegt dat, maar ik heb nooit iets horen roepen. Ik was er klaar voor. Mijn toenmalige rolmodellen waren de priester-arbeiders. Ik vond die fantastisch, ik las daar alles over. Ook al wist ik dat Rome daartegen was, dat was een extra stimulans. De tweede reden was het elitaire van de jezuïeten, die enkel de top van de scholen namen. Maar veel later kwam er een breuk. Eens binnen bij de Sociëteit, mag je de eerste paar jaar niets anders lezen dan geestelijke werken: Ignatius van Loyola, Theresa van Avila, heiligenlevens – maar die vond ik niet zo geweldig. Nadien kreeg ik toegang tot de bibliotheek van een andere vleugel van het gebouw en daar stond Dostojewski.’

Plichtliteratuur?

‘Neen, we kregen de grote lijnen van de literatuurgeschiedenis mee, maar ik heb me dan geworpen op Dostojewski. Die schreef ook over schuld en boete, over zonde …’

Veel theologie.

‘Ja, in het gesprek met de groot-inquisiteur, maar ook in Misdaad en straf. Maar naast Dostojewski – en daar heb ik alles van gelezen –  ook de Vijftigers. Ik las al die atonale dichters bij een pater die ook recenseerde voor Streven. Dat was een nieuwe wereld die openging, Lucebert en Hugo Claus. Na mijn kandidatuur klassieke heb ik dan gekozen om Germaanse te studeren.’

En zo heb je Thomas Mann leren kennen?

‘Wel, je mag de jezuïeten niet onderschatten. Die stuurden me eerst een paar maanden naar Duitsland, want ik sprak enkel school-Duits, en vervolgens naar Engeland. Daar sprak ik soms Latijn omdat mijn Engels niet goed was. Allemaal ter voorbereiding van mijn examens. Nadien studeerden we filosofie. Toen begon ik Rilke, Goethe en Thomas Mann te lezen.’

Het valt mij op dat mensen van jouw generatie makkelijk naar De Toverberg van Thomas Mann grijpen.

‘Ik ben begonnen met Tonio Kröger. Over een man wiens vader wilde dat hij zakenman werd, maar hij had het talent niet en werd dus maar schrijver. De Buddenbrooks dan. Wat De Toverberg interessant maakt, is dat Mann in alle figuren de negentiende eeuw samenvat. Dat boekt helpt te begrijpen wat er zich aandient in de nieuwe twintigste eeuw, onder meer met de figuur Peperkorn, de demagoog en pedagoog. De Toverberg is voor mij de eerste grote verklaring waarom we in die wereldoorlogen verzeild raakten. De oorlog was voor hem onvermijdelijk.’

Wat las je toen je filosofie studeerde?

‘Ik moest daarvoor naar Leuven, maar had daar geen zin in en dus trok ik naar Nijmegen. In Nijmegen waren ze bezig met de nieuwe Catechismus en zaten mensen die later een rol zouden spelen in het Tweede Vaticaanse Concilie. Een van mijn grote helden toen was Josef Ratzinger, een van de grote vernieuwers van de kerk, kun je je dat voorstellen? Al mijn proffen waren fenomenologen, we lazen de existentialisten zoals Husserl en kregen sociologie van een marxistische pater.’

Was dat de eerste marxistische denker die je pad kruiste?

‘Ja. Ik had er wel affiniteit mee door de priester-arbeiders. Die pater gaf ons een marxistische analyse. Dat was mijn eerste kennismaking met Marx. Twee van mijn medebroeders waren actief in het FLN in Algerije, missionarissen die ons waarschuwden voor wat er in Algerije gebeurde. Wij waren allemaal antikolonialistisch. Ook die paters waren links.’

Je las ook veel existentiële fenomenologie. Zoals Ernst Bloch, Das Prinzip Hoffnung.

‘In die periode ben ik uitgetreden. Voordien zat ik een tijd in Stuttgart. Ik fietste naar Tübingen waar Hegel en Schelling geweest waren en Maria Silz, waar Heidegger en Erasmus geweest waren … In Tübingen is het Duitse idealisme ontstaan, wat een belangrijk moment was in de filosofie. Ik ben daar een paar keer geweest als jezuïet. En toen hoorde ik Bloch al vernoemd worden. Ik trad uit in 1961 en trok naar de universiteit van Gent, omdat daar toen één figuur domineerde: Uyttersprot, de enige kenner van Kafka. Dat was een revelatie. Toen besliste ik dat als ik ooit zou doctoreren, dat dat over Praagse literatuur zou gaan. Ik ben Bloch dan gaan opzoeken, een jood, marxist en atheïst die sterk was geïnspireerd door christelijke mystiek en Hegel. Een aantal zaken waar ik eerder mee bezig was, kregen plots zin voor mij.’

Kun je vandaag nog iets doen met Bloch?

‘Ja, maar niet op de manier van toen. Ik was altijd al een activist, toen bij de SDS, de Sozialistischer deutscher Studentenbund van Rudi Dutschke, Benno Ohnesorg en co. Daar lazen we twee keer per week in groep de klassiekers: Marx, Engels en Lenin.’

Een exegetisch gezelschap?

‘Inderdaad, héél Duits. En Bloch was daar ook bij, net als de broer van Hans Magnus Enzensberger. Aan de universiteit moest ik bij hem ook Schopenhauer lezen. Het was de tijd van de Zesdaagse Oorlog (in Israël-Palestina), de para’s in Congo … Klaus Jäcklein, een medestudent, had een jaar in Amerika gezeten en sprak Engels. Via hem ben ik dan terechtgekomen aan Antioch University in de States.’

Over naar George Eliot dan, een lofzang op de victoriaanse middelmaat. Staat dat niet als een tang op een varken, na jouw marxistische exegese?

‘Antioch is een klein college met maar 2000 studenten, midden in de Midwest, het Amerika van de grote graanvelden waar veel hilbillies leven. In West-Virginia ben ik literatuurlessen gaan geven aan mijnwerkers. Dat was heel gewoon volk, ik voelde me daar erg goed. Met hen las ik Carson McCullers. McCullers geeft je een veel complexer beeld van het zuiden. Tegelijk las ik veel over de burgerrechtenbeweging en verdiepte ik me in de Engelstalige literatuur. Men was in Antioch actief in de beweging voor burgerrechten voor zwarten. We gingen met bussen met Martin Luther King tegen segregatie betogen in de zuidelijke staten. En er was het feminisme en we gingen ook vaak in Washington betogen tegen de oorlog in Vietnam. Tegelijk gaf ik les aan Antioch University.’

‘Die victoriaanse periode vond ik erg fascinerend. Maar het gaat me ook om de evocatie van de realiteit. George Eliot trekt je binnen in Middlemarch. Het is vooral een literair esthetisch pareltje. Ik heb dat heel graag gelezen. Ik was in die periode heel veel bezig met theorie. Ik las Marcuse, dat was een van onze goeroes, hij is ook seminaries komen geven. En via hem ben ik de Frankfurter Schule beginnen te lezen: Adorno, Habermas, Löwenthal, Erich Fromm … Die laatste heb ik nog willen interviewen, maar hij is dan plots overleden.’

Veel van die grote denkers heb je zelf ook ontmoet.

‘Ik heb inderdaad Noam Chomsky, Herbert Marcuse en anderen laten spreken. Het was een kleine wereld.’

Heb je Michel Foucault ook ontmoet?

‘Ik heb seminarie gevolgd bij hem. Ik volgende ook les bij René Girard over de zondeboktheorie. Dat was een heel interessante periode, want toen is aids ontdekt. Foucault werd toen ziek. Het was zijn voorlaatste semester, want aids was toen nog een doodsvonnis. Ik heb hem nog geholpen met vertalingen uit het Frans naar het Engels. Dat moet in 1983 geweest zijn. Zo heb ik onrechtstreeks meegewerkt aan zijn Le courage de la vérité.

Op Wikipedia wordt Foucault samen met Chomsky de belangrijkste filosoof van de twintigste eeuw genoemd. Is dat terecht?

‘Ik vind Chomsky een groot criticus van de maatschappij, maar ik vind hem geen groot filosoof. Twee jaar geleden heb ik hem geïnterviewd voor de VRT. Hij zei dat Amerikanen op één punt meer civilised waren dan Europeanen, want in Europa bestond er volgens hem geen volledige vrije meningsuiting, kijk maar naar het verbod op negationisme. Ik heb met hem gesproken over het cordon sanitaire, over negationisme … Hij vindt niet dat mensen mogen veroordeeld worden omwille van hun opinie.’

Etienne Vermeersch zegt dat ook.

‘Ik verdedig die stelling ook. Een voorbeeld: in Chicago is er een Joodse wijk waar de Amerikaanse nazipartij in de jaren 80 een mars organiseerde. In hun bruine hemden, met slogans en vlaggen met swastika’s. Chomsky heeft toen ook hun recht verdedigd om op straat te komen. Nochtans is hij zelf Jood.’

Terug naar Foucault. Hij leverde gereedschapskisten voor verzet, wordt dan gezegd.

‘Hij is een belangrijk filosoof, maar niet de belangrijkste. Voor mij is dat Heidegger. En dat citaat vind ik een goede definitie van filosofie.’

Bij de belangrijkste boeken die je gekozen hebt, is er één onderwerp waar je al decennia mee bezig bent, dat je niet vermeldt: Israël-Palestina.

(verwonderd) ‘Had je dat dan verwacht? Het zit er toch indirect in hoor. Via mijn fascinatie en contact met Bloch ben ik me gaan interesseren voor de joodse Kabbala. Die kabbalisten maken op mij een grote indruk omdat de wereld volgens hen langs alle kanten gebarsten is en niet goed in mekaar zit. De wereld kan enkel worden hersteld door mensen. Het is een vorm van actief meewerken aan het herstel van de wereld. Zo zag ik de joodse cultuur anders. Overigens was ik al bij het jodendom terecht gekomen via mijn Kafka-studie.’

‘In die periode schreef ik voor de weekbladen Links en De Rode Vaan. Ik heb in de Rode Vaan een artikel geschreven over het aantal joden dat belangrijke plaatsen innam in de literatuur en de filosofie. Als ik zou doctoreren, zou het gaan om de groep rond Kafka – dat had ik zo met Bloch afgesproken. Ik ben dan ook in Praag terechtgekomen bij Goldstücker, een van de belangrijkste critici in het communistische Tsjechoslowakije. Hij was dan adviseur voor Dubcek, dus is hij moeten vluchten na de Praagse Lente. Hij is dan in Sussex terechtgekomen, waar ik hem nog heb opgezocht. Onder invloed van al die mensen ben ik begonnen als zionist. Ik heb dan Duitse literatuur gedoceerd in Antwerpen, waar ik de Joodse gemeenschap leerde kennen. Ik zocht dan een boek over die mensen, maar dat bestond niet. Mark Grammens stimuleerde me om er dan zelf een boek over te schrijven. En dan ging ik over dat boek spreken op allerlei plekken in Vlaanderen. Overal kreeg ik de reactie: wat doen de joden daar allemaal in Israël en Palestina? Ik wist dat toen niet, ik had dat niet bestudeerd. Op aandringen van een aantal zionisten ben ik dan naar Israël geweest. En dan viel ik plots in een andere wereld. Ik ben toen ook over de grens gegaan en heb gemerkt wat Israël daar uitspookte. Zo ben ik me daar ook mee beginnen bezighouden.’

 

Foto: (c) Marcel Lennartz

Karl Drabbe is uitgever van ERTSBERG. Hij is historicus en wereldreiziger en werkt al sinds 1993 mee aan Doorbraak.

Commentaren en reacties