JavaScript is required for this website to work.
post

Nieuwe poëzie: ‘Het oppervlak ligt bezaaid met accidenten’

Poëtische vingerafdrukken: recent verschenen Nederlandstalige poëzie

Patrick Auwelaert15/3/2023Leestijd 8 minuten

Paul Demets en Roger de Neef richten zich in hun excellente bundels op, respectievelijk, Raoul De Keyser en Guy Leclercq: Belgische kunstenaars.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

In deze maandelijkse rubriek worden telkens enkele recent verschenen Nederlandstalige dichtbundels kritisch tegen het licht gehouden.

De hartvinger

Paul Demets: De hartvinger, PoëzieCentrum, Gent, 2022, 80 blz., ISBN 978-90-56553-20-3, € 21,99
Ons oordeel: *****

Paul Demets zet er vaart achter: tussen 1999 en 2022 publiceerde hij negen reguliere bundels en twee bundels in beperkte oplage. Acht daarvan verschenen in de afgelopen vijf jaren. Zijn jongste bundel, De hartvinger, is het sluitstuk van een trilogie die begon met Het web van omtrek (2021), gedichten bij het werk van Roger Raveel. Nog in hetzelfde jaar volgde De landsheer van de Lethe, geschreven bij het werk van Léon Spilliaert. En sinds eind 2022 ligt er De hartvinger, die gewijd is aan Raoul De Keyser, ‘de sfinx van Deinze’. Drie dichtbundels die Demets al vele jaren geleden schreef, maar om diverse redenen toen niet aan de openbaarheid wilde prijsgeven.

Dialoog tussen beeld en woord

De hartvinger telt net als Het web van omtrek en De landsheer van de Lethe zeven cycli van elk zeven overwegend vormvaste gedichten. In de duidende tekst ‘In de tussenruimte’ achteraan de bundel stelt Demets dat het niet om beschrijvende beeldgedichten gaat: ‘Het leek mij geen optie om dat te proberen, want Raouls werk gaat op een zinnelijke manier over het schilderen zelf. Via het kijken ontstaat betekenis, maar die ontdoet zich van de anekdote.’

In zijn nieuwe bundel vermengt Demets aspecten uit zijn leven in de jaren 2000-2005 — de periode waarin de bundel tot stand kwam — met elementen uit het leven en het werk van De Keyser, zonder daarbij verhalend uit de hoek te komen. Eerder gaat hij in dialoog ‘met de artistieke attitude die uit het werk van Raoul naar voren komt’. Zeker in de slotcyclus ‘Einden’ zijn de gedichten daarnaast ook een verwerking van de gesprekken die de dichter had met de schilder in de jaren 2000-2005.

Voetbalwedstrijd

Een van Demets’ grote verdiensten is dat hij maatschappelijke gebeurtenissen in zijn gedichten verwerkt zonder in slogantaal te vervallen. Vooral in de eerste (‘Krijtlijnen’) en de laatste cyclus komen enkele hete hangijzers aan bod die in de periode 2000-2005 niet uit de actualiteit waren weg te branden, zoals de veroordeling van het Vlaams Blok en het succes van het Vlaams Belang enerzijds en de aanval op de Twin Towers anderzijds. Straf is dat de dichter in de cyclus ‘Krijtlijnen’ die thema’s in een eenvoudige zegging weet te verbinden met Raoul De Keysers fascinatie voor het lijnenspel van het voetbalveld, een bekend thema in het werk van de kunstenaar.

Als je de gedichten in ‘Krijtlijnen’ argeloos leest, dan heb je het gevoel dat ze over voetballers tijdens een wedstrijd gaan, zoals blijkt uit het tweede gedicht: ‘Ze raken nooit uitgeput, zoeken naar een opening / en hunkeren. Het komt altijd uit onverwachte / hoek, al hebben we bij het begin elkaars hand gedrukt // en een munt laten rollen. (…) Kreten blijven als rook / boven onze hoofden hangen. Het gaat om wie / oprukt aan de rand, ons voor het blok plaatst. // Het gaat om hun belang. We trekken een muur op, / vormen een schutkring. We herkennen hen / aan hun zang.’

Met de kennis van het Vlaams Blok in het achterhoofd denk je bij ‘ze’ meteen aan de politiek incorrecte tegenstander, bij ‘schutkring’ aan het cordon sanitaire en bij ‘hun zang’ aan het Vlaamse volkslied. Deze verzen lijken achteloos uit de losse pols geschud, maar een goede lezer herkent ogenblikkelijk de meerduidigheid, de gelaagdheid en het technische vernuft waarmee ze in elkaar zijn gezet.

Schilder, schrijver: één ambacht

In ‘Handelingen’, de tweede cyclus van de bundel, staat het manuele werk centraal dat komt kijken bij het schilderproces. Tegelijk kun je er ook het noeste handwerk in herkennen van schrijvers. Op die manier slaagt Demets erin om beide, uiteenlopende ambachten – schilder en schrijver – als het ware te versmelten tot één ambacht. Regels als de volgende bevestigen die heerlijke dubbelzinnigheid: ‘Zijn hand breekt // de regels. Tijdens het werk gebeurt altijd iets anders / dan wat hij zich heeft voorgenomen. Het oppervlak / ligt bezaaid met accidenten. Dat het zijn plan trekt, // zegt hij.’

Regels zijn er om doorbroken te worden. Anders komt men nooit tot iets nieuws. Zowel tijdens het schilderen als tijdens het schrijven kunnen er onverwachte dingen gebeuren die een doek of een tekst een andere kant opsturen dan voorzien. Dat houdt de spanning erin. Maar ook: soms schildert een doek zichzelf, schrijft een tekst zichzelf. Dan neemt de hand van de schilder/schrijver het over van zijn geest. In die zin zijn schilderijen en teksten dragers van onvoorziene ‘accidenten’, onvoorspelbaarheden die niet noodzakelijk – vaak integendeel – een slechter resultaat opleveren dan wat de schilder/schrijver a priori beoogde. De frase ‘Dat het zijn plan trekt’ is dan een logische gevolgtrekking: laat het doek/de tekst zichzelf zijn. De schilder/schrijver heeft er toch geen vat meer op.

Symbiose

‘Ervaringen’, de derde cyclus van de bundel, heeft de wandelingen en de kanotochten die De Keyser maakte als onderwerp. Dat levert heerlijke regels op als ‘Dit is een ochtend / om in te maken. Het oppervlak is dun / en doorlaatbaar als een gelatinevel.’ En: ‘De reiger wet zijn bek als een scharensliep.’ Tegelijk drukken de verzen een bezinning uit van de schilder op zijn werk. Demets weet zich verrassend goed in te voelen in de gedachtegang en de handelwijze van de oude meester en zo een symbiose op te roepen tussen diens denken en doen. Hij steunt daarbij op afzonderlijke werken van De Keyser: onder elk gedicht in de cycli twee tot zes vermeldt hij de titel en het jaartal van een doek van de kunstenaar waar hij affiniteit mee heeft. Ook staat erbij in welke monografie en op welke bladzijde het doek terug te vinden is.

Apenverdriet

In de cyclus ‘Aanrakingen’ staan de (verf)huid en de tastzin centraal. Picturale en lichamelijke zinnelijkheid gaan gelijk op in de gedichten, waarin het lyrisch ik zich telkens opnieuw richt tot een ‘je’. ‘Je huid is je huid, / je huis je huis. Maar soms ademen ze samen.’ In elk van de zeven gedichten komen de woorden ‘huid’ en ‘huis’ voor. Ze vinden elkaar in een soort erotische aantrekkingskracht. De ‘je’ richt zich tot het werk van Raoul De Keyser, dat staat als een huis en vergeleken kan worden met een huis dat vele thematische en stilistische kamers telt, maar tegelijk tot een geliefde. De dichter houdt van het werk van de schilder als van zijn eigen vrouw.

Demets’ vrouw Hilde en jongste dochter Judith figureren onrechtstreeks in ‘Verschuivingen’, de vierde cyclus van de bundel, die ook aan hen is opgedragen. Judith zag het levenslicht eind 2001, tijdens het ontstaansproces van de bundel. Demets omschrijft de zwangerschap van zijn vrouw en de geboorte van zijn dochter in de zeven gedichten op plastische wijze, op zo’n manier dat wat er staat ook opgaat voor Raoul De Keyser, van wie zeven doeken de cyclus ondersteunen. Demets vernoemt meermaals de apenverdriet — een bekend thema in het werk van De Keyser —, een parkboom met takken in kransen en grote dakpansgewijs aanliggende schubben, die zo hard zijn dat ze zelfs voor apen niet te beklimmen zijn. De geschilderde voorstelling van zo’n boom, getiteld ‘Séjour’, siert trouwens het omslag van de bundel.

Hartvinger

De titel van Demets’ jongste bundel is ontleend aan de cyclus ‘Verschuivingen’: ‘De hartvinger zoekt de kortste weg. / Hij jaagt het bloed in de dingen.’ Hartvinger is een mooi, vergeten Nederlands woord dat verwijst naar de vierde vinger aan onze hand, de zogenaamde ringvinger. Het woord werd vroeger gebruikt omdat men dacht dat de ader van de vierde vinger rechtstreeks met ons hart verbonden was. Vandaar dat we nu nog steeds de trouwring rond deze vinger steken, omdat hij zo ook met het hart verbonden is.

Raam

In ‘Herzieningen’, de zesde cyclus van de bundel, verwijst Demets naar de opvattingen en het werk van de schilders Robert Mangold, Jasper Johns, Frank Stella, Al Held, Robert Ryman, Brice Marden en Gerhard Richter, waarmee Raoul De Keyser in zijn werk een eigenzinnige dialoog aanging. Demets weet die dialoog op intelligente wijze vorm te geven: ‘Hij hoort hun stemmen in de zijne. Maar / ze kijken niet zoals hij. Frank vergelijkt / de ruimte met muzikale intervallen. Maar hij // spant de leemtes op tussen zijn doeken en de wand. / Jasper is in de weer met zijn landkaarten en vlaggen. / Deze schilder houdt het bij het venster.’

De Keyser was er zich van bewust dat hij de invloeden van voornoemde kunstenaars onderging, maar voelde zich desondanks geen mindere van hen, want hij keek anders dan zij. Frank Stella mocht de ruimte dan wel vergelijken met muzikale intervallen, De Keyser hield het eenvoudigweg bij krachtige beelden met een grote spankracht. Jasper Johns schilderde veel vlaggen en landkaarten, De Keyser had genoeg aan een raam om de ruimte daarbuiten tot op zekere hoogte te abstraheren.

Geraffineerd

De hartvinger is een uiterst zorgvuldig en geraffineerd opgebouwde bundel die een grote innerlijke bewogenheid paart aan een sterk ontwikkeld compositorisch en verstechnisch inzicht. Telkens opnieuw slaagt Demets erin om bundels af te leveren die kwalitatief niet voor elkaar moeten onderdoen. In de afgelopen vijf jaren heeft hij zich zo ontwikkeld tot de belangrijkste Vlaamse dichter van zijn generatie.

Architectuur | Peinture

Roger de Neef, Guy Leclercq: Architectuur | Peinture, PoëzieCentrum, Gent, 2022, 2 x 24 blz., ISBN 978-90-56553-60-9, € 35
Ons oordeel: *****

In de herfst van 2022 publiceerde dichter Roger de Neef (1941, Wemmel) zijn verzamelde gedichten, aangevuld met een nog niet eerder gepubliceerde bundel, onder de titel Het hier. Gedichtenboek 1962-2022, een kloeke pil van 608 bladzijden. In mijn recensie van het boek voor Doorbraak omschreef ik het als het ‘magnum opus van een dichter die in 1986 de Driejaarlijkse Staatsprijs voor Poëzie won’.

Ongeveer gelijktijdig verscheen opnieuw een afzonderlijke bundel van De Neef. Of liever: twee bundeltjes van elk 24 ongenummerde bladzijden, verlucht met illustraties van de internationaal bekende schilder Guy Leclercq (1940, Opbrakel), die samen in eenzelfde omslag steken en niet apart worden verkocht. Het ene bundeltje heet Architectuur, het andere Peinture. Beide tellen elk tien gedichten — tien Nederlandstalige, tien Franstalige — en drie illustraties. Het geheel oogt als een kwetsbare maar smaakvolle bibliofiele uitgave. De oplage is beperkt tot driehonderd niet-genummerde exemplaren en beide boekjes zijn in potlood gesigneerd door de dichter en de kunstenaar. Voor de stijlvolle typografie en grafische vormgeving tekende Thomas Soete, een rastalent van wie we al veel verrukkelijks in handen kregen.

Zeggingskracht

De Neefs gedichten ontstonden in nauwe samenspraak met Guy Leclercq en zijn werk. De kunstenaar beoefent al tientallen jaren de geometrische abstractie, maar zonder de mathematische gestrengheid die de voornaamste, inmiddels nagenoeg allemaal overleden Belgische vertegenwoordigers van deze stroming erop nahielden. En zonder de harde, geprononceerde kleuren die zo kenmerkend voor ze waren. Met zijn eerder gedempte kleurenpalet en zijn talrijke transparante vlakken oogt Leclercqs variant van de stijl menselijker, warmer en poëtischer.

Zowel Architectuur als Peinture bevatten compacte, geconcentreerde en suggestieve gedichten. Het tweede gedicht in Architectuur telt slechts acht woorden, maar de zeggingskracht ervan snijdt de adem af: ‘Lijn / wenkbrauw van ruimte // Schaduw / oponthoud van licht.’ Beide tweeregelige verzen lijken op het eerste gezicht niet meer dan losse notities, achteloos uit de mouw geschud, maar zijn bij nader inzien juweeltjes van expressie die de ontvankelijke geest midscheeps treffen. Dit is in al zijn schijnbare eenvoud poëzie van de hoogste orde.

Architectuur

Wie aan architectuur denkt, denkt aan huizen, gebouwen, constructies. In de suite van tien gedichten die Architectuur is, komt het woord ‘huis’ enkele malen voor, alsook woorden als ‘muren’, ‘ruimte’, ‘vorm’ en ‘maakwerk’. De associatie ligt voor de hand: zowel beeldende kunstenaars als schrijvers zijn makers. Ze maken ‘Dingen in hun meervoud’. Leclercqs werk is dan als een huis dat zijn oorsprong vindt in een lijn: ‘Een lijn / onder / een kale lijn // Achteraf een huis / buitenkant / uit muren en drempels / doorkijk en openingen’. Eerst komt de architect aan de beurt, dan de aannemer, lijken deze verzen te suggereren. Regels als ‘Een geverfde vierhoek / daarover vlakken / die in elkaar kijken’ wijzen op de elkaar deels overlappende transparante vormen die een wezenlijk kenmerk vormen van Leclercqs oeuvre. Tegelijk lijkt de dichter al dat ‘maakwerk’ te relativeren, erop te wijzen dat alles maar tijdelijk is: ‘Bloei van het cijfer dood / het ordent en verdwijnt // Als tussentijd / aanwezig / als ingevoegde ruimte.’

Peinture

In de suite Peinture benadert De Neef Leclercqs oeuvre vanuit picturaal oogpunt. Kubussen, cirkels, vierkanten en rechthoeken dwarrelen op het eerste gezicht door elkaar, op zoek naar een hecht en dwingend verband. Dan stollen ze plotseling tot een lichaam en een ziel en vinden ze hun beslag in een geslaagd schilderij. Dat bestaat uit transparante oppervlakken die de ruimte van de compositie verdelen in dansende ‘tranches de musique’.

Hoeveel affiniteit Roger de Neef heeft met Leclercqs werk, blijkt ook uit het gedicht ‘Silence opaque’, dat wondermooi begint met de volgende regels: ‘La mémoire de la main / peint des formes qui habitent / et affirment l’espace // – depuis toujours – // Formes qui ont perdu leur poids / de sorte que / nous ne voyons pas le tout’, en even heerlijk eindigt met ‘Tout ce qui a de la valeur / perd sa pesanteur / et garde sa gravité.’

Met Architectuur | Peinture bewijst Roger De Neef nog maar eens hoe hij als weinig andere dichters de essentie van het werk van beeldende kunstenaars kan vatten. Hij doet dat op onnavolgbare wijze in beklijvende gedichten die vaak verrassen door hun puntigheid en precisie, terwijl ze tegelijk toch een zweem van mysterie blijven behouden. Het is nu al uitkijken naar zijn volgende bundel.

Patrick Auwelaert (1965) schrijft recensies, artikels en essays over literatuur, muziek en beeldende kunsten.

Commentaren en reacties