fbpx


Binnenland, Europa, Politiek
Noel Clycq

Noel Clycq: ‘Onderwijs moet inclusieve identiteit ondersteunen’




‘Er wordt te weinig van onderuit gefocust op de sociologische kant van Europa’, vindt professor Noel Clycq (UAntwerpen). ‘Zo leeft in steden een opvallend Europees gevoel onder jongeren met een immigratieachtergrond’, merkt hij op als medehouder van de leerstoel Europese waarden: discoursen en perspectieven, die gedeeld wordt met de Université catholique de Louvain (UCL). Daar werkt medehouder en politiek filosoof Luuk Van Middelaar eerder top down en onderzoekt hij de Europese instellingen en het politieke gebeuren.

‘De evolutie van steden en het beleid van de Europese Unie was een van de aanleidingen voor de oprichting van de leerstoel, die nu twee jaar bestaat’, licht Clycq toe. Hij ziet een groot potentieel voor de EU en andere instellingen om in te spelen op minderheden in steden die zich opmerkelijk meer verwant voelen met de Europese dan met de nationale identiteit. ‘Als veel jongeren met een immigratieachtergrond in Antwerpen zich vooral Europees voelen, zou dat op lange termijn gevolgen kunnen hebben voor de Europese Unie. Belangrijk hierbij is dat de “Europese identiteit” een van de weinige identiteiten is waarin zowel jongeren van Belgische, Marokkaanse als Turkse origine elkaar lijken te vinden.’

Doorbraak: Wat houdt die Europese identiteit precies in?

Clycq: ‘Het is moeilijk om ze goed te kunnen definiëren, maar dat maakt het misschien net heel aantrekkelijk. Tot nu toe hebben we onze data gehaald uit vragenlijsten en daaruit blijkt dat jongeren met een immigratieachtergrond zich eerder Europees voelen dan Belg of Vlaming. In een lopend onderzoek bij jongeren van Marokkaanse en Belgische origine van 16 tot 18 jaar analyseren we nu ook wat ze associëren met Europa. Voorlopig merken we drie sterke componenten, en daarin komen ze sterk overeen. Het inclusieve verhaal; dat iedereen Europeaan kan zijn ongeacht zijn of haar religie en etniciteit. Het humanitaire aspect; waarbij Europa instaat voor gelijkheid, vrijheid en democratie. En het economische aspect; denk aan de euro, het vrij verkeer van personen en buitenlandse studiemogelijkheden. Theoretisch hadden we die veronderstelling gemaakt, want weinig mensen claimen de Europese identiteit om er een andere mee uit te sluiten. Toch is het frappant dat in ander onderzoek zelfs bij tienjarige Turks-Belgische jongeren die Europese identiteit al sterker is dan de Belgische. Bij 16-jarigen zien wij hetzelfde terugkomen. Het zou kunnen dat dat gevoel vrij stabiel blijft naarmate ze opgroeien.’

Heeft dat ook consequenties voor het onderwijs, dat kan inspelen op die Europese identiteit?

‘De bevindingen stellen een aantal zaken ter discussie. Ons Vlaams onderwijs wil – als je naar het onderwijs kijkt als een (sub)nationaal systeem – de Vlaamse identiteit uitdragen. Zie ook minister Crevits die enkele maanden geleden zei dat we die Vlaamse identiteit sterker moeten durven benadrukken. Toch blijkt de Vlaamse identiteit voor Turkse en Marokkaanse jongeren na jarenlang Vlaams onderwijs net het minst aantrekkelijk. De Vlaamse identiteit blijkt dus niet echt aan te slaan.’

Hoe komt dat? De Vlaamse identiteit ligt toch dichter bij hun leefwereld dan de Europese?

‘Mijn veronderstelling is dat de Vlaamse identiteit een heel sterke en scherp afgelijnde identiteit is, net zoals de meeste nationale identiteiten in Europa. Ze wordt ook vrij monocultureel en monoreligieus ingevoerd. In Antwerpen heeft zeventig procent uit de groep van 0- tot 18-jarigen een migratieachtergrond. Toch behoren voor veel Vlamingen zonder immigratieachtergrond die identiteiten, verschillende talen en bijvoorbeeld de islam nog altijd niet tot de kern van de Vlaamse identiteit. Zo kunnen moslims zich moeilijk met Vlaanderen identificeren. Uit ons onderzoek zien we wel dat de islam geen obstakel is om de Europese identiteit aan te nemen. We zitten dus met een enorm grote groep jongeren die zich hier thuis wil voelen maar daarvoor eerder de Europese identiteit dan de Vlaamse of Belgische identiteit lijken te gebruiken.’

Hoe kan het beleid daar op inspelen?

‘Wat we in al onze onderwijsstudies merken is dat de ambities van jongeren met een immigratieachtergrond heel hoog zijn, vaak zelfs hoger dan die van “autochtone” Belgische jongeren. Turkse en Marokkaanse jongeren willen heel graag een diploma, voor Belgische jongeren is dat waarschijnlijk een vanzelfsprekendheid. Maar het lijkt heel moeilijk om dit potentieel van hoge ambities positief te vertalen, en ons onderwijs haakt er moeilijk op in. Het inclusieve verhaal slaat voorlopig niet aan in het onderwijs en daar hebben we veel voorbeelden van gevonden.’

Een schooldirecteur zei in ons Oprit14-onderzoek dat hij met gerichte maatregelen meer witte leerlingen, slimme kinderen, wilde aantrekken, hoewel zijn school een afspiegeling was van de multiculturele buurt. Dus wilde hij leerlingen uit de wijdere omtrek rekruteren en hiervoor nieuwe strategieën bedenken. Hij gaf ook aan dat dat natuurlijk niet zo uitgesproken wordt. Maar eigenlijk zouden vooral jongeren uit die buurt op zijn school moeten kunnen uitblinken en daarvoor verdienen ze met het nodige respect behandeld te worden. Frappant genoeg woonde die directeur mijn presentatie bij toen ik zijn anonieme uitspraak besprak. En precies bij dat citaat werd hij boos. “Ik geloof niet dat een directeur dat zou zeggen”, antwoordde hij. Dit heeft mij sterk gepakt: als iemand zijn eigen woorden niet meer gelooft en afwijst als “fout”, zit het heel diep. Zo zijn er nog een aantal gevallen geweest, zoals leraren die zeggen dat ze studies die tonen dat een andere thuistaal niet per se een probleem hoeft te zijn niet geloven. Naast deze onderzoeken zijn er nochtans ook veel jongeren in ons onderwijs succesvol die thuis ook een andere taal dan het Nederlands spreken.’

‘Om hierop verder te gaan: een leerkracht vertelde in een groepsgesprek met andere leerkrachten dat als Marokkaanse of Turkse leerlingen in de klas geen Nederlands spreken, hij ze een boete van twintig cent geeft. Als de Belgen racistisch spreken, krijgen ze dezelfde boete. Zo wordt thuistaal op hetzelfde niveau geplaatst als racistisch taalgebruik. Met het ingezamelde geld gaat de klas ‘s middags dan eens eten. De Belgen krijgen frieten eten en de Turken kebab. “Omdat ik het belangrijk vind om hun identiteit te ondersteunen”, getuigde de leraar. Dit vertelde hij met trots, want het was zijn persoonlijke “good practice”. Niemand van de andere leerkrachten stelde hier vragen over. Wanneer ik dit vertel in presentaties voor leerkrachten wordt er steeds wat gelachen, maar dit is helemaal geen extreme gebeurtenis. Op het vlak van eten mogen minderheden hun identiteit beleven, maar niet wat hun taalgebruik betreft. Het blijft dus heel moeilijk om andere thuistalen – zoals het Marokkaans-Arabisch, Turks, of zelfs Italiaans – een plaats te geven in het onderwijs en in de Vlaamse identiteit.’

Hoe dan ook: de kennis van het Nederlands moet bij allochtone leerlingen toch omhoog?

‘Ja, maar de vraag is: hoe gaan we dat doen? De afgelopen vijftien jaar heeft het onderwijs enorm veel middelen geïnvesteerd, maar de resultaten zijn nauwelijks verbeterd. Hoewel er meerdere oorzaken zijn, moeten we ook durven nadenken of vooral meer van hetzelfde wel de oplossing gaat bieden. Nu houden we een aantal identiteitsaspecten buiten de school en bouwen we daar niet op verder. In ons onderwijs leeft vooral de idee dat wie thuis Turks of Marokkaans spreekt, niet succesvol op school kan zijn.’

Onderwijs is identity politics. Ook Italiaanse ouders vinden het heel belangrijk dat hun kinderen noties hebben van de Italiaanse taal om hun identiteit door te geven. Ons onderwijs doet dat logischerwijze voor Vlaamse ouders: ze construeert de Vlaamse identiteit en geeft vanzelfsprekend mee de Nederlandse taal door, zodat ouders daar thuis minder mee moeten bezig zijn. Maar de thuisomgevingen zijn door de jaren heen veel diverser geworden, en dus moet onderwijs zich daaraan aanpassen. De Italiaanse, Turkse, Poolse en Chinese ouders uit onze onderzoeken willen dit ook, maar kunnen hun moedertaal niet op dezelfde manier via het Vlaamse onderwijs doorgeven. We moeten durven zeggen dat het Vlaamse onderwijs een soort onderwijs in eigen taal en cultuur is voor Vlamingen zonder immigratieachtergrond. Zo is een nationaal onderwijssysteem vaak opgevat, maar dat betekent dus ook dat als je een ander gezinsprofiel hebt, je creatief moet beginnen nadenken.’

‘We merken dat ook gezinnen met een immigratieachtergrond nood hebben aan eenzelfde soort institutionele steun voor de opvoeding van hun kinderen. Daarom is er sinds een tiental jaar in Antwerpen een Poolse school op woensdagnamiddag en in het weekend. Elders in Vlaanderen vinden we ook een Chinese school, zoals er vroeger Italiaanse en Griekse scholen in de mijnstreek bestonden. Het onderwijs moet meer openstaan voor de noden van het gezin, zeker omdat dit partnerschap vaak als cruciaal naar voor wordt geschoven.’

Gaat de kennis van het Nederlands er op vooruit als leerlingen op woensdagnamiddag naar een Poolse school gaan?

‘Na bevraging van de leerlingen uit die Poolse school blijk dat ze niet overmatig succesvol zijn in het Vlaamse onderwijs. In die Poolse school kunnen ze vanuit een ander perspectief toch succesvol zijn in onderwijs en dit kan hen ook sterken in hun relatie tot het Vlaamse onderwijs, dat voor de jongeren en hun ouders nog steeds het belangrijkste blijft. Het helpt leerlingen zichzelf als succesvol te zien. Tegelijk versterkt het de band met hun ouders. Ze kunnen samen beter de Poolse taal spreken en krijgen zo gemakkelijker hulp van hun ouders bij hun huiswerk omdat ze er in het Pools over kunnen spreken. Bij Chinese gezinnen zagen we overigens dat kinderen door extra Chinees onderwijs beter hun diepgaandere emoties konden uiten tegenover hun ouders. We moeten dit zeker niet romantiseren, want jongeren willen ook niet altijd even graag extra les volgen. Maar de behoefte voor onderwijs in de thuistaal is er wel, zoals die er nu is voor “Vlaamse” ouders in het onderwijs; waar die behoefte voor hen gegarandeerd wordt.’

Verbetert het Nederlands van migrantenouders sowieso niet over de tijd heen?

‘Vaak wel, maar de ene taal helpt ook de ontwikkeling van de andere taal. Taalvaardigheid is trouwens niet de enige moeilijkheid. Vlaamse jongeren zonder migratieachtergrond van een lagere socio-economische klasse hebben het óók heel moeilijk in ons onderwijs.’

Moeten ouders ook niet meer verantwoordelijkheid nemen, zoals vaak gezegd wordt, om hun kinderen bijvoorbeeld de Nederlandse taal beter te laten beheersen?

‘Een van de kernbevindingen van ons Oprit 14-onderzoek en ook van ons Europees onderzoek over drop-out toont net hoe sterk ons onderwijs focust op die verantwoordelijkheid van de ouders. De oorzaken voor moeilijkheden worden al voornamelijk gezocht in de thuisomgeving en veel minder in de school. Dat is niet typisch voor het Vlaamse onderwijs, maar vonden we ook terug in andere Europese landen.’

Wat taalvaardigheid betreft: is het ook geen goed idee om kleuteronderwijs verplicht te maken, zodat kleuters met een immigratieafkomst al meteen de Nederlandse taal ontwikkelen en geen achterstand oplopen?

‘Onlangs vertelde minister Crevits dat we in Vlaanderen aan de top staan wat kleuteronderwijsparticipatie betreft. De cijfers van recent onderzoek tonen dat ook aan: 97% van de vijfjarigen in Vlaanderen is voldoende aanwezig in het kleuteronderwijs. Dat zijn fenomenale cijfers. Het kan nog wat beter, maar het betekent ook dat veel ouders met een immigratieachtergrond hun kinderen al naar het kleuteronderwijs sturen.’

Hoe kunnen jongeren met een immigratieafkomst eigenlijk concreet hun thuistaal toepassen in hun reguliere school, dus niet na de uren in een Poolse school?

‘Het is om te beginnen een veel voorkomende misvatting dat wij als oplossing onderwijs in eigen taal voorstellen, dat heb ik ook gemerkt toen we ons Oprit 14-onderzoek presenteerden. Het enige wat wij hebben gezegd is dat je ook met een andere blik naar ons onderwijs moet durven kijken. Natuurlijk is Nederlands cruciaal, en dat kwam ook duidelijk naar voor uit onze bevraging van leerlingen. Ook ouders van Italiaanse, Poolse of Turkse origine vinden het belangrijk dat hun kinderen het Nederlands goed spreken, omdat ze heel goed weten dat dit noodzakelijk is. Daarnaast willen ze, zoals ik al zei, dat hun kinderen ook de “eigen” taal spreken.’

‘We zien in ons onderzoek dat deze ouders, deels doordat de school daar niet op wil/kan inzetten, strategieën gaan ontwikkelen om hun thuistaal door te geven, zoals Italiaanse ouders die hun kinderen niet naar de crèche sturen, maar laten opvangen door de grootouders die enkel Italiaans spreken zodat de kinderen verplicht worden Italiaans te leren en te spreken, of die een Italiaanse lees- en praathoek in hun woonkamer maken met enkel Italiaanse boekjes … Of een Marokkaanse vader die CD’s kocht met sprookjes in het Berbers, maar snel doorhad dat zijn kinderen daar niks aan vonden. Als je dan enkel kijkt vanuit de “Vlaamse” bril en zegt: “Dat is niet goed, want die ouders gaan hun verantwoordelijkheid uit de weg”, dan sta je niet open voor de dilemma’s waar deze ouders mee worstelen.’

‘Wat we bovendien merken uit ons onderzoek, onder andere een Europees onderzoek over drop-out, is dat gevoelsmatige identificatie met onderwijs belangrijk is voor de schoolloopbaan van jongeren. Dus ook vanuit die optiek pleit ik er voor om breder dan enkel met een “rationele” of “economische” bril naar het onderwijs te kijken. Het punt is dat je ruimte voor de thuistaal niet enkel moet bekijken vanuit het directe effect op het leren van het Nederlands, maar dus ook vanuit een identiteitsperspectief, het welzijn op school. Dat is zeker belangrijk, en dat bereik je niet door krampachtig bepaalde belangrijke zaken te verbieden.’

“Het verkrampt najagen van een eentalige school is een ontkenning van de maatschappelijke realiteit”, schreef professor psychologie Wouter Duyck (UGent) trouwens enkele jaren geleden na de discussies over de spreektaal op de speelplaats in Gentse scholen.

‘Ik heb dat ook gelezen en op dat punt ben ik het met hem eens. Hij vindt dat Turkse leerlingen gerust hun thuistaal mogen spreken op de speelplaats, omdat kinderen die zich beter voelen op school ook beter leren. Als thuistaal een plaats krijgt op school of op de speelplaats, dan moeten er wel, vind ik, ook onderling duidelijke afspraken gemaakt worden met de leerlingen en de school voor wat dit in de praktijk betekent. Als bijvoorbeeld Turks toegelaten is, zal dit trouwens niet a priori betekenen dat Turkse leerlingen enkel onderling zullen communiceren en geen Nederlands, met anderen, zullen praten.’

Gelukkig zien we scholen waar de thuistaal wel degelijk een plaats krijgt. Zo is het op sommige scholen bijvoorbeeld mogelijk om met gebruik van de thuistaal informatie op te zoeken of om tijdens groepswerk bepaalde Nederlandse woorden die onduidelijk zijn voor elkaar te vertalen met behulp van de eigen taal … Je kan nog creatiever zijn en ouders uitnodigen die weinig Nederlands kunnen om in de klas een verhaal in de thuistaal te vertellen waarbij diens kind dat dan vertaalt voor zijn klasgenoten. Op die manier betrek je ouders ook in het verhaal, verlaag je drempels en geef je waardering. Ik wil overigens graag benadrukken hoe belangrijk de leerkracht hierbij is. Dat is een andere constante in ons onderzoek: positieve ondersteunende relaties met de leerkracht zijn cruciaal.’

Terug naar de Europese identiteit. U koppelt dat los van de Europese Unie, maar recupereert ze die Europese identiteit ook niet?

‘Absoluut. Misschien is dat voor mensen een obstakel om zich met Europa te identificeren. Voor de jongeren waar ik over spreek heeft die Europese identiteit waarschijnlijk weinig rechtstreeks met de EU te maken. Hoewel we dus merken dat zowel jongeren van Belgische als Marokkaanse origine die humanitaire, inclusieve en economische aspecten sterk aan Europa koppelen. Iets wat de EU ook probeert te doen.’

Lijkt de EU ook niet meer in te spelen op het identiteitsgevoel om een draagvlak voor de nodige solidariteit met andere lidstaten te creëren?

‘Ja, en dat begrijp ik ook. Wil de EU legitiem zijn, dan moeten burgers zich daarmee kunnen identificeren. Ook in deze thematiek mag je volgens mij de rol van identificatie niet onderschatten. Ik denk niet dat je zomaar een instituut kan oprichten – zogezegd door en voor de Europeanen – zonder dat het nodig is dat ze zich daar mee identificeren. Identiteitsvorming is niet enkel een rationeel proces, maar heeft ook een belangrijke emotionele component. Dat maakt het allemaal veel minder duidelijk en rechtlijnig. Maar op langere termijn denk ik dus dat de EU zich hier meer om moet bekommeren.’

Volgens u kan die vage Europese identiteit ook een voordeel zijn.

Ja, want dan kan iedereen die invullen. Het nadeel van die vaagheid is dat die identiteit ook heel exclusief kan worden ingevuld. Er ligt als het ware een identiteit die veel mensen lijkt te raken, als is het dan op een eerder beperkt niveau. Maar ik denk wel dat het de potentie heeft om uit te groeien tot een gedeelde identiteit, met name in diverse steden, daar waar (sub)nationale identiteiten dat minder lijken te kunnen.’

Hoe denken niet-Europeanen zoals vluchtelingen of migranten over de Europese identiteit?

‘Daar hebben collega’s onderzoek naar gedaan in het EUMAGINE-project over migratie, dus niet over vluchtelingen. Ze komen naar Europa omdat ze ook geloven in dat Europese verhaal van vrijheden en gelijkheden. Naast economische perspectieven spelen mensenrechten dus een rol. Ook hier ligt dus weer een opportuniteit, want het Europese gevoel slaat aan.’

Willen we wel dat het aanslaat en mensen massaal naar Europa migreren?

‘Of het massaal is, moeten we durven nuanceren als je naar de globale cijfers kijkt. Maar je merkt alvast duidelijk dat bepaalde groepen in Europa dit niet willen, ja.’

Moet de EU dan net niet de club beter afbakenen?

‘Nogmaals: ik vind dat geloof in de garantie op vrijheid en gelijkheid in Europa een opportuniteit. Stel dat er diepgelovigen naar Europa komen, omdat ze weten dat hun vrijheid van geloof hier gegarandeerd zal worden. Als zij dan wél problemen hebben met de gelijkheid tussen man en vrouw, kan je hen duidelijk maken dat dit óók bij die vrijheid hoort en deel uitmaakt van het hele pakket. Als je als jongere respect vraagt voor je eigen thuistaal, dan hoort dat respect voor anderen hun kenmerken er ook bij. Dus ook hier kan je dit verlangen naar respect en acceptatie als een opstap zien naar een breder inclusief verhaal. Maar dan is het natuurlijk cruciaal dat “Europa” of de nationale staten en de burgers die waarden in de praktijk omzetten en ze voor iedereen garanderen.’

Het Europagevoel zou vooral aanslaan bij mobiele hoogopgeleiden, omdat zij genieten van de voordelen van de EU. Maar onderzoek blijkt dat te nuanceren.

‘Inderdaad. Sommigen zeggen dat er niet opeens, mirakel-gewijs, een Europese identiteit zal ontstaan. Maar we zien dus wel dat we die Europese identiteit terugvinden bij jongeren die niet tot die hoogopgeleide elite behoren, die zogenaamde traditionele fanclub van de Europese identiteit.’

Zijn migranten in steden niet meer gebonden aan het lokale?

‘In Antwerpen slaat de stadsidentiteit bij Marokkaanse jongeren blijkbaar minder aan, dat zagen we ook in ouder onderzoek. In Rotterdam lijkt net het omgekeerde te gebeuren. Marokkanen voelen zich door de jaren heen meer en meer Rotterdammer. Voor de autochtone Nederlanders is het Rotterdamgevoel dan weer gedaald. In nieuw onderzoek – in samenwerking met de universiteit van Maastricht – in Vlaanderen, Nederland en Duitsland wil ik bestuderen of dat bijvoorbeeld met stedelijk beleid te maken heeft. Sowieso worden in steden de klassieke meerderheidsgroepen een minderheid tussen andere minderheden. Dat een deel van de “autochtone” bevolking geen aansluiting meer vindt in een breder collectief verhaal over gedeelde identiteiten, vormt ook een probleem en moeten we ter harte nemen.’

Waar voelen hoogopgeleide jongeren met een immigratieafkomst zich ten slotte thuis?

‘Daar heb ik zelf weinig data over. Met collega’s van CeMIS (Centrum voor Migratie en Interculturele Studies, S.C.) hebben we wel onderzocht of zulke jongeren zich thuis voelen aan de Universiteit Antwerpen. Ondanks het actief pluralistische en open karakter van de universiteit, bleek dat deze succesvolle jongeren ook hier moeilijk aansluiting vinden bij de meerderheidsgroep van studenten zonder immigratieachtergrond. Hun verhalen verschillen niet veel met die van de jongeren die slecht scoren. Ondanks hun sterke cijfers blijven zij zich ondergewaardeerd voelen. “Wat moet ik nog meer doen?”, vragen zij zich af.’

 

 

Aangeboden door de Vrienden van Doorbraak


steun doorbraak

Dit artikel, cartoon of podcast wordt u aangeboden door de Vrienden van Doorbraak

Door een jaarlijkse of maandelijkse bijdragen financieren de Vrienden van Doorbraak de publicatie van de gratis toegankelijke artikels, podcasts, cartoons of video-uitzendingen op doorbraak.be. Onze vrienden krijgen ook korting in de Doorbraak winkel en exclusieve uitnodigingen.

Hartelijk dank voor uw steun als Vriend van Doorbraak.

Sander Carollo

Sander is interviewer voor Doorbraak.