JavaScript is required for this website to work.
Politiek

De pensioenproblematiek: syndicale organisaties weigeren het debat

Jan Van Peteghem24/5/2018Leestijd 5 minuten

foto © Reporters

De pistes om het Belgische pensioenstelsel op de lange termijn betaalbaar te houden zijn maar al te duidelijk. Daarover bestaat zelfs een consensus. Maar bepaalde groepen uit het middenveld houden de noodzakelijke hervormingen tegen.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

De vakbonden hebben vorige woensdag uitgebreid betoogd tegen de pensioenplannen van de regering. Die stellen op zichzelf al niet veel voor, dus waarom betogen? Maar natuurlijk gaat het hier om een schot voor de boeg: de boodschap van de syndicaten luidt dat wie ook maar durft raken aan onze pensioenregeling steevast zal stuiten op een no passaran. En dit ondanks de onafwendbare financiële ineenstorting van het systeem als we niet reageren.

De analyse is bekend

Als er iets in ons sociale zekerheid op voorhand kan worden voorspeld (en dus ook begroot) is het de financiële evolutie van onze pensioenregelingen. Demografisch onzekere gegevens zoals een plots stijgend geboortecijfer, een steile val in de tewerkstelling of een massale immigratie van personen waarvan je mag verwachten dat hun bijdrage aan de sociale zekerheid miniem zal zijn, kunnen het financiële plaatje natuurlijk scheeftrekken. Maar de grote tendensen zijn lang op voorhand in te schatten, en daarom is het niet verwonderlijk dat er de voorbije decennia nauwelijks iets nieuws te vernemen valt inzake alternatieve beleidsopties in het pensioendossier.

Nieuwe inzichtelijke doorbraken zijn er inderdaad niet … letterlijk alles is al gezegd: we verwijzen hiervoor graag naar de Leuvense school (de professoren Roger Dillemans, Jef Van Langendonck, Jos Berghman, Jozef Pacolet) die de problematiek, in ontelbare publicaties, op een rijtje gezet hebben. Pensioen op basis van punten? Harmonisering van de verschillende stelsels? Stijging van de pensioenleeftijd in functie van de evolutie van de levensduur? Deze en zovele andere principes staan al jàren te lezen in zowat elke academische bespiegeling over ons pensioensysteem. Het is dus geen kwestie van gebrek aan gegevens of ontstentenis aan modellen die ons parten spelen. Het is zelfs geen kwestie van politieke (on)wil/macht om er iets aan te doen, want die intenties zijn er. Het is een kwestie van de macht van het middenveld, dat alle evoluties in gelijk welke richting blokkeert en tegen beter weten in de belangen van bevoorrechte groepen die nog steeds erg vroeg met pensioen mogen gaan (lesgevenden, militairen en politiediensten, spoorwegpersoneel…) stellen boven de betaalbaarheid van het systeem voor de minder bevoorrechte werknemers.

‘Terug naar de principes’

Zo heet een interessante bijdrage vanwege Bea Cantillon en Erik Schokkaert. De geïnteresseerde die een evenwichtige synthese wil vernemen over het pensioendebat, verwijzen er we graag naar. Ja, beste lezer, u leest het goed: de Christelijke Arbeidersbeweging heeft het document overgenomen op haar webstek. Dat kan niets anders betekenen dat ze akkoord gaat met de boodschap – maar dat heeft het verwante ACV niet belet om voluit mee te gaan betogen. Dat wisten we natuurlijk al: de demonstraties van vorige woensdag werden louter politiek geïnspireerd, en dan zijn inhoudelijke argumenten niet van tel.

Niemand kan evenwel ontkennen dat de problematiek acuut is. Laten we vertrekken vanuit een elementair besef: het is als overheid perfect mogelijk om een pensioenstelsel zo te beheren dat het duurzaam is en tegelijkertijd als evenwichtig en rechtvaardig wordt aangevoerd. Internationaal gelden Nederland en Nieuw-Zeeland als naties die dat voor elkaar gekregen hebben, en ook de Scandinavische landen scoren erg goed. Nodeloos te zeggen dat België in deze hitparade zelfs niet ter sprake komt.

Financieel evenwicht

Wat uit de tekst van de professoren Cantillon en Schokkaart nièt blijkt, is het besef dat ons Belgische sociale-zekerheidsstelsel in den beginnen ontworpen was om self-supporting te zijn. Duidelijker gezegd: de bedoeling was dat op de wat langere termijn de inkomsten en de uitgaven in evenwicht zouden blijven. Toen al was sustainability, u kent dat modewoord dat in het bedrijfsleven zo’n opgang maakt intussen ook wel, al een belangrijke principe. Die bekommernis om de duurzaamheid gold niet alleen voor het systeem als geheel, maar ook voor zijn verschillende compartimenten zoals de kinderbijslagen, de ziekteverzekering, de werkloosheidsuitkeringen, het pensioenstelsel en nog andere minder bekende onderdelen (zoals het verzekeringsstelsel tegen arbeidsongevallen en beroepsziekten). Alleen voor het leefloon werd de overheid geacht bij te springen en de middelen hiervoor op te hoesten uit de algemene begroting – alle overige sociale tegemoetkomingen werden verondersteld financierbaar te zijn vanuit de sociale bijdragen van werkgever en werknemer.

Iedereen lijkt dat zowat vergeten te zijn, maar een dergelijk financieel evenwicht is ook een hele tijd de gangbare praktijk geweest: tot pakweg het midden van de jaren zeventig van vorige eeuw lukte het om de inkomsten in balans te houden met de uitgaven. Maar toen sloeg de petroleumcrisis toe, stuikte de werkgelegenheid ineen, steeg de levensduur op een adembenemende wijze en nam de inflatie een onvoorzienbare vlucht. Sindsdien moest de overheid steeds grotere bedragen, die ze put uit de diverse categorieën belastingsinkomsten (in de eerste plaats de BTW), toesteken om het systeem drijvende te houden.

Hoe geraak je eruit?

De theorie over sociale-zekerheidsstelsels maakt een onderscheid tussen twee hoofdcategorieën: de inkomensvervangende (werkloosheid, invaliderende beroepsziekten, pensioen…) en de kostencompenserende (kinderbijslagen, tegemoetkomingen op het vlak van de gezondheidszorg, subsidiëring van prothesen bij slachtoffers van arbeidsongevallen…). Wie het allemaal rationeel wil benaderen, en daarvoor moet de stem van de academische wereld worden gehoord, zal vertellen dat de inkomensvervangende tak, die ten dienste staat van de actieve bevolking, wanneer er een probleem rijst over iemands tewerkstelbaarheid, financieel moet worden rechtgehouden door werkgevers- en werknemersbijdragen, en dus rechtstreeks ten laste komt van de actoren zelf uit het beroepsleven.

De vergoedingsstelsels voor algemene kosten daarentegen hebben in principe niets te maken met de tewerkstelling: deze moeten worden gedragen door de algemene inkomsten van de overheid – met andere woorden, de belastingbetaler. Dit is nu alvast al het geval met het leefloon en de inkomensgarantie voor ouderen (IGO). Het feit dat, zelfs na de regionalisering, de gezinsbijslagen – een recht dat rechtstreeks de kinderen toekomt, los van het feit of de ouders al dan niet werken – worden uitbetaald vanuit kinderbijslagfondsen die worden gespijzigd door werkgevers- en werknemersbijdragen, is in deze zin een complete misconceptie.

Dat leidt tot de volgende consequentie: de hoogte van de inkomensvervangende uitkeringen moet bepaald worden door de mogelijkheden geleverd door de sociale bijdragen die ter beschikking worden gesteld door de arbeid. Dat leidt logischerwijze tot een vorm van puntensysteem, waarbij de waarde van zo een punt inderdaad in de tijd kan oscilleren, en zal voor het beleid en de sociale partners een extra aandrang zijn om een maximale tewerkstelling te betrachten. Kostencompenserende tegemoetkomingen daarentegen worden dan een regeringsbesogne, en de hoogte daarvan zal afhangen van de draagkracht van de overheid (in ons land: de verschillende overheden), en een maatschappelijke consensus vereisen waarbij de belastingsinkomsten van een doorslaggevend belang zullen zijn inzake de gulheid van deze overkoepelende tak van de sociale-zekerheid.

Naar een vereenvoudiging van het systeem

Nog een element dat onvoldoende wordt belicht in De hervorming van het pensioensysteem: terug naar de principes. Onze sociale-zekerheidsregelingen zijn tot spitstechnologie verworden waarbij het onbemand laten rijden van een voertuig op de Leuvense Bondgenotenlaan vergelijkenderwijs slechts kinderspel is. Hier dringt zich een duidelijke versobering op. De honderden subregimes moeten dringend worden ‘uitgekuist’ (incorrect Nederlands, ik besef het) en geharmoniseerd. Zelfs het overheidspensioen, dat in veler ogen wordt beschouwd als een monoliet, herbergt honderden uitzonderingsregimes en allerlei variaties. Volgens Danny Pieters, nog zo iemand van de Leuvense school, is dit met opzet zo uitgewerkt: hoe ingewikkelder regelingen zijn, hoe onmisbaarder het middenveld wordt om dat allemaal uit de vogelen en hoe ongeruster de mensen worden over wat hun rechten zijn (dan kunnen ze immers snel worden gemobiliseerd zoals voor een betoging als deze van vorige week).

Jan Van Peteghem is ingenieur en emeritus-gasthoogleraar verbonden aan de Faculteit Ingenieurswetenschappen van de KU Leuven. Zijn beroepservaring en wetenschappelijk werk draaien grotendeels om de arbeidsomstandigheden en -voorwaarden, meer in het bijzonder de veiligheid en de gezondheid op het werk.

Commentaren en reacties