JavaScript is required for this website to work.
post

Pensioenakkoord na rekentruc

Fictieve rekenoefening levert in Nederland geld voor pensioenen

Wouter Roorda20/6/2019Leestijd 4 minuten
Economisch liberalisme: Onbekend en onbemind?

Economisch liberalisme: Onbekend en onbemind?

foto © Reporters / PPE

Het al jaren voortslepende pensioenoverleg in Nederland leidde uiteindelijk tot een akkoord na een fictieve rekenoefening.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

In Nederland sloten de sociale partners en het kabinet na jarenlang moeizaam onderhandelen een nieuw pensioenakkoord. De benodigde miljarden werden gevonden na een fictieve rekenoefening van het Centraal Planbureau.

Ook in Nederland slaat de vergrijzing toe

Het Nederlandse pensioenstelsel berust op drie pijlers. De AOW (nvdr, Algemene Ouderdomswet) vormt voor iedere Nederlander de basis en is een uitkering die qua hoogte alleen varieert naar leefvorm. Daar bovenop komt het pensioen, dat men met werken heeft gespaard. De derde pijler bestaat uit individuele aanvullingen, zoals bijvoorbeeld lijfrentes of andere persoonlijke spaarvormen.

Dit arrangement werd niet langer betaalbaar geacht in het licht van de ook in Nederland optredende vergrijzing. Sinds 2013 werd daarom de AOW-leeftijd stapsgewijs verhoogd. Momenteel is deze 66 jaar en vier maanden. Afhankelijk van de geboortedatum zou deze de komende jaren stijgen tot tussen de 68 en 71 jaar. Zo blijft de resterende levensverwachting waarin men van zijn of haar pensioen kan genieten achttien jaar voor elke generatie. In andere landen in de Eurozone houdt men er riantere regelingen op na. Recent bevestigde de Franse president Macron dat de pensioenleeftijd in dat land op 62 jaar blijft. Ook Italië wil terug naar 62 jaar.

Het totale aantal AOW-uitkeringen bedraagt 3,4 miljoen. De totale kosten bedragen 40 miljard (zo’n vijf procent van het nationale inkomen) en daar komt, ondanks de voortgaande stijging van de AOW-leeftijd, tegen 2023 nog eens zes miljard bij.

Van vervroegd pensioen naar steeds later

De AOW-leeftijd lag sinds de invoering ervan in 1957 op 65 jaar, terwijl in de jaren daarna de effectieve uittredingsleeftijd steeds verder zakte. Met name in de jaren tachtig van de vorige eeuw, waarin de werkloosheid hoog was, dacht men deze via het optuigen van allerlei vervroegde uittredingsregelingen te verminderen. Keerpunt vormde een in 2004 tussen overheid en werkgevers- en werknemersorganisaties gesloten ‘sociaal akkoord’. Daarin werd afgesproken deze zogenaamde VUT-regelingen in circa 10 jaar tijd uit te faseren. De effectieve uittredingsleeftijd is daardoor toegenomen van minder dan 60 jaar toen tot ongeveer 65 jaar nu.

Dit is een opmerkelijk fenomeen dat zich in betrekkelijk korte tijd heeft voltrokken. Zelf maakte ik destijds deel uit van de overheidsdelegatie bij de onderhandelingen. Wij hadden de cultuuromslag – van zo vroeg mogelijk uit het arbeidsproces stappen tot het weer normaal worden van doorwerken tot het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd – niet verwacht. De netto arbeidsparticipatie van mannen tussen 60 en 65 jaar ligt inmiddels boven de 60 procent.

In het nu gesloten pensioenakkoord is afgesproken dat de AOW-leeftijd minder omhoog gaat en de kans op pensioenkortingen wordt verminderd onder andere doordat pensioenfondsen minder hoge buffers hoeven aan te houden. Mensen met zwaar werk krijgen de mogelijkheid om tot drie jaar eerder dan de wettelijke AOW-leeftijd te stoppen. Wat zwaar werk is, moet nog worden vastgesteld.

Strijdpunt tot het laatst was de koppeling van de stijging van de AOW-leeftijd aan die van de levensverwachting. Tot dusver is deze, zoals hierboven beschreven, één op één: elk jaar toename van de levensverwachting betekent het één jaar later ingaan van de leeftijd waarop men AOW ontvangt. Het nieuwe pensioenakkoord regelt dat de AOW-leeftijd nog maar met acht maanden omhoog gaat per jaar stijging van de levensverwachting. Ook wordt tot 2022 de AOW-leeftijd bevroren op de huidige 66 jaar en vier maanden.

Waar komt het geld vandaan?

Dat alles kost geld, veel geld, dat werd gevonden via een rekentruc. Periodiek maakt het Centraal Planbureau een zogenaamde houdbaarheidsanalyse van de rijksfinanciën; een papieren rekenoefening om te kijken hoe op lange termijn de inkomsten en uitgaven van de rijksoverheid zich tot elkaar verhouden. Het CPB actualiseerde met name de data over de arbeidsdeelname. Die wordt hoger dan eerder geraamd. Dat leverde €4 miljard extra op voor de betaalbaarheid van de verzorgingsstaat in 2060. Meer mensen aan het werk maken de lagere AOW-leeftijd dus betaalbaar.

Aangezien het huidige kabinet geen meerderheid heeft in de Eerste Kamer moest ook de oppositie worden gepaaid. Onderdeel van de deal is een verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen. Het kabinet verzekert zich op deze manier van de steun van de linkse oppositiepartijen PvdA en GroenLinks. Zij zien ZZP-ers (nvdr, Zelfstandigen Zonder Personeel, een Nederlandse belangenorganisatie) vooral als mensen die daartoe worden gedwongen en liever in loondienst zouden werken. Dat dit voor de meerderheid van de ZZP-ers niet geldt, wil er maar niet in. De protestkreten uit deze groep zwellen dan ook aan. Daarnaast zijn er praktische bezwaren. Hoe stel je bij mensen die vooral met ‘hun hoofd’ werken precies vast hoeveel lager hun verdiencapaciteit is bij ziekte?

Dat er nu een akkoord is bereikt, voorkomt dat de komende jaren voor miljoenen gepensioneerden het pensioen wordt verlaagd. Te lage premies in het verleden, gulle pensioenbeloftes en hier en daar teveel risico nemen, zorgden ervoor dat veel pensioenfondsen met te weinig vermogen zitten en verplicht zijn – na het verstrijken van een periode om te proberen het tekort te herstellen – het pensioen te verminderen. Het akkoord komt vlak voor het moment waarop massale kortingen dreigden.

Daarnaast is nog een andere factor van grote invloed. Toekomstige pensioenuitkeringen worden naar het heden omgerekend, waarbij zij verdisconteerd worden tegen een speciale rentevoet. Deze rekenrente is de afgelopen jaren als gevolg van het ruime monetaire beleid van de Europese Centrale Bank fors gedaald. Hierdoor zijn de toekomstige verplichtingen omgerekend naar het heden sterk gestegen. Ook dit is een vrij fictieve oefening, die er echter wel toe heeft geleid dat de meeste pensioenen in Nederland al jaren niet meer stijgen – en hier en daar zijn verlaagd – waardoor het beleid van de ECB de Nederlandse gepensioneerden al miljarden euro’s heeft gekost. En er is meer slecht nieuws op komst. Na een advies hierover van een commissie hebben minister Koolmees van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en toezichthouder De Nederlandsche Bank besloten dat de rekenrente vanaf 2021 nog verder omlaag moet. Dit nieuws werd pas bekend nadat het pensioenakkoord al was gesloten.

De belastingbetaler is de pineut

In het Regeerakkoord van het huidige kabinet werd de overstap aangekondigd naar individuele pensioenpotjes. Dit overigens zonder te specificeren hoe een dergelijke gecompliceerde overstap vorm zou moeten krijgen. Belangrijk motief was om de (eindeloze) discussie over de mate van herverdeling tussen generaties te beëindigen. Belangrijk effect van deze plannen zou ook zijn dat de ijzeren greep van werkgevers- en werknemersorganisaties op de pensioenpotten via hun gegarandeerde tweederde meerderheid in de pensioenbesturen zou verdwijnen. Dat hebben sociale partners met dit akkoord handig voorkomen.

Niet alleen ligt de rekening van de afspraken, zoals gebruikelijk bij sociale akkoorden, bij de belastingbetaler. Ook is afgedwongen dat pensioenfondsen mogen kiezen tussen twee opties: een individueel potje of een ‘solidair’ systeem, zoals de bonden het noemen. De vakbonden hebben alvast laten weten dat zij hun bestuurders zullen instrueren voor het tweede te stemmen. Als ook de werkgeversvertegenwoordigers dat doen, dan blijft alles bij het oude. Inmiddels hebben afgelopen weekend, na een digitale ledenraadpleging, de (vergrijsde) achterbannen van de twee grootste vakbonden, de Federatie Nederlandse Vakbeweging en Christelijk Nationaal Vakverbond, met een grote meerderheid ingestemd met het akkoord. Daarmee lijkt de voornaamste horde genomen.

 

Wouter Roorda is econoom. Hij werkte 20 jaar bij verschillende Nederlandse ministeries, vooral op het terrein van arbeidsmarkt en sociale zekerheid. Tegenwoordig is hij actief als onafhankelijk columnist, investeerder en rentmeester.

Commentaren en reacties