JavaScript is required for this website to work.
post

Politiek procederen tegen Lidl

Oorlogsprofitariaat of politieke propaganda over de rug van bekende merken?

Lode Goukens8/9/2021Leestijd 5 minuten
Lidl, Aldi en Hugo Boss zijn enkele van de door NGO’s geviseerde merken.

Lidl, Aldi en Hugo Boss zijn enkele van de door NGO’s geviseerde merken.

foto © Wikimedia

Gespecialiseerde ngo’s misbruiken steeds vaker bekende merken voor politieke processen om een angstcultuur te zaaien binnen het bedrijfsleven.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

De Duitse, niet-gouvernementele organisatie (ngo) European Center for Constitutional and Human Rights (ECCHR) is gespecialiseerd in politiek procederen. Zij beschuldigt onder andere Lidl van oorlogsprofitariaat in China. Ook de Duitse textielsector, met name Hugo Boss, zou profiteren van dwangarbeid van de islamitische Oeigoeren in China. 

Beschuldigingen

In een persbericht uitte het ECCHR beschuldigingen aan een aantal bekende Duitse bedrijven. De ngo diende een strafrechtelijke klacht in tegen verschillende Duitse merken. Merken zijn geen rechtspersonen, dus de woordkeuze is vreemd – tenzij we beseffen dat ‘bedrijven’ natuurlijk minder indrukwekkend klinkt dan ‘merken’.

De verweerders zijn onder andere Hugo Boss, C&A, Aldi Nord, Aldi Süd en Lidl. De beschuldiging luidt dat deze ‘merken’ zouden profiteren van de dwangarbeid, of zeg maar slavernij, van de Oeigoerse minderheid in de Oeigoerse autonome regio Xinjiang (XUAR) in westelijk China. Dit oorlogsprofitariaat zou een misdaad tegen de menselijkheid zijn.

Wat is het ECCHR?

Het Berlijnse ECCHR  werd in 2007 opgericht door Wolfgang Kaleck, een Duitse mensenrechtenadvocaat. In 2006 raakte Kaleck bekend omdat hij de Amerikaanse regering aanklaagde voor de misbruiken in de Iraakse Abu Ghraibgevangenis. Een club als het ECCHR maakte van ‘strategisch procederen’ haar missie. Een van de meerjarige geldschieters achter ECCHR is de Open Society Foundations van George Soros.

Dit zogenaamde strategisch procederen, of ‘strategic human rights litigation’ (SHRL), is een techniek die ngo’s steeds vaker toepassen. Een bekend voorbeeld was de Brusselse advocaat Christophe Marchand. In 2010 deed hij namens de erfgenamen van Patrice Lumumba aangifte tegen twaalf functionarissen van de Belgische Staat. Hoewel de moord was verjaard, wist Marchand de openbare aanklager en de rechter te overtuigen dat het om niet-verjaarbare oorlogsmisdaden ging. Het bijzondere statuut van oorlogsmisdaden en mensenrechtenschendingen maakte dat een dergelijke draai niet enkel veel media-aandacht opleverde, maar ook dat het de weegschalen van Vrouwe Justitia kon doen overslaan.

‘Political lawyering’

SHRL of strategisch procederen heeft dus de wind in de zeilen om tal van politieke agenda’s door te drukken. Een andere naam voor deze praktijk is political lawyering. Dit activistische of politieke procederen grijpt niet alleen oorlogsmisdaden en mensenrechtenschendingen aan, maar dikwijls ook het ‘voorzorgsprincipe’. Dit principe redeneert vanuit het algemeen belang of ‘public interest’. Denk maar aan de klimaatzaak, het Shell-vonnis of de Urgenda-zaak waar rechters op de zetel van de wetgever gingen zitten na politiek procederen door ngo’s of stichtingen. De bekendste geldschieter achter al die ngo’s, zoals de Nuhanovic Foundation (inzake schadevergoedingen voor de genocide op Bosnische moslims), het Public Interest Litigation Project (PILP) en het Digital Freedom Fund (DFF), is ook hier de Open Society Foundations van de Amerikaans-Hongaarse speculant George Soros.

Los van de vraag of men met zo’n rechtszaak iets kan bereiken, leveren deze zaken vooral veel media-aandacht op. Zeker bij media die de politieke retoriek genegen zijn. Dit keer zijn de slachtoffers geen Iraakse terroristen en aanhangers van Saddam Hoessein of Bosnische moslims, maar de moslimminderheid in China. De Oeigoeren zijn een separatistische Turkssprekende moslimminderheid in de regio Xinjiang in het noordwesten van China. Volgens Amnesty International worden ze onderdrukt en gediscrimineerd door de Chinese regering. Die ziet de Oeigoeren als afvallig van de Communistische Partij. Meer dan een miljoen Oeigoeren en andere islamitische minderheden zijn naar verluidt door China opgesloten in pakweg 380 ‘heropvoedingskampen’ in Xinjiang. Meer details daarover kan de lezer vinden op de website van het Xinjiang Data Project. Dit project maak deel uit van het Australian Strategic Policy Institute (ASPI) (een denktank grotendeels betaald door het Australische ministerie van Defensie).

Moslimterrorisme

Inderdaad, Xinjiang heeft te kampen gehad met islamitisch extremisme en terrorisme. Sinds 2016 vonden er in Xinjiang geen terroristische incidenten plaats. De Australische politicoloog Timothy Kerswell aan Chinese Universiteit van Hong Kong beweerde dat de hele Oeigoerendiscussie westerse propaganda is. De etnische minderheden in Xinjiang beschikken namelijk over tal van gedrukte en audiovisuele media in etnische minderheidstalen. Tevens subsidieert de Chinese overheid lokale kunst en cultuur, en investeert ze in de bescherming van cultureel erfgoed. Het enige probleem is volgens Kerswell moslimfundamentalisme en moslimterreur.

Hoe ernstig de bagatellisering van de Chinese onderdrukking van de Oeigoerse radicale moslims te nemen valt, is niet helemaal duidelijk. De Belgische Kamer van Volksvertegenwoordiging stemde in juni 2021 voor een resolutie dat er een ernstig risico bestaat dat China genocide op de Oeigoerse minderheid pleegt. Enkel de PVDA onthield zich van stemming omdat ze niet mee wil werken aan een nieuwe koude oorlog tegen de maoïstische vrienden. Raoul Hedebouw maakte daar trouwens een persoonlijk stokpaardje van. De erg vijandige reactie van de Chinese diplomatie volgde meteen.

Geen boycot van goedkope katoenen kleding

Volgens het ECCHR dwingt de Chinese overheid de Oeigoeren in de autonome regio Xinjiang om in de textielindustrie te werken. Eigenlijk bedoelt hij dat de Oeigoeren in de katoenplantages en de katoenspinnerijen moeten werken. Deze grondstoffen gaan vervolgens naar de confectieateliers. Het ECCHR zwaait met rapporten van Amnesty International, maar geeft verder geen details. Tevens beweert het ECCHR dat ‘internationale juridisch deskundigen’ de behandeling van de Oeigoeren in de regio als misdaden tegen de mensheid hebben gekwalificeerd. Niettemin zouden Europese merken en winkels tot recent in de regio hun goederen betrokken hebben.

De hetze tegen de verkopers van katoenen kleding doet denken aan de boycotacties uit de jaren 80 tegen appelsienen uit Israël of Zuid-Afrika. De zogenaamde ‘Boycot Outspan Aktie’ kreeg veel aandacht in de strijd tegen apartheid, maar haalde niets uit. De nadruk van de activisten verplaatste zich daarom van de consument en het product naar de bedrijven, omdat de consument doorgaans niet geïnteresseerd bleek in de politieke propaganda. Activistische rechters zijn volgens de actievoerders misschien gevoeliger voor hun boodschap.

Europese bedrijven verantwoordelijk houden

Het ECCHR probeert met de strafrechtelijke klachten openbare aanklagers in Europa aan te zetten tot gerechtelijk onderzoek naar de verantwoordelijkheid van Europese bedrijven in internationale misdaden. ‘De klacht legt de nadruk op de mogelijke stelselmatige betrokkenheid van Europese bedrijven in vermeende staatsgesteunde dwangarbeid in de XUAR’, beweert Miriam Saage-Maaß. Saage-Maß is het hoofd van het Business and Human Rights program van het ECCHR. ‘Het is onaanvaardbaar dat Europese regeringen kritiek hebben op China wat betreft mensenrechtenschendingen, terwijl Europese bedrijven profiteren van de uitbuiting van de Oeigoerse bevolking. Het is hoog tijd dat de verantwoordelijken in die bedrijven aansprakelijk gehouden worden als de vermoedens van dwangarbeid bevestigd worden.’

Met deze zaak wil het ECCHR voorbeelden stellen zodat bedrijven ‘zich schikken naar standaarden qua internationaal strafrecht’. Bedrijven moeten vermijden om hand- en spandiensten te leveren aan internationale misdaden en mensenrechtenschendingen.

Betrokken bedrijven ontkennen

Hugo Boss benadrukte dat het bedrijf geen dwangarbeid of enige andere vorm van moderne slavernij aanvaardt. Het concern verplicht alle partners in zijn productieketen ertoe te verzekeren dat de mensenrechten worden gerespecteerd. Het ECCHR beweert echter dat Hugo Boss reageerde op beschuldigingen over één bepaalde leverancier, en dat het na een bedrijfsdoorlichting geen bewijzen kon vinden van dwangarbeid. Het ECCHR gelooft dit echter niet.

Ook Lidl benadrukte dat de firma door de gehele productieketen heen de grondrechten beschermt. Zo is er een ‘zero tolerance’ voor kinderarbeid of dwangarbeid. In maart 2021 heeft het ECCHR een lijst met leveranciers uitgevaardigd. Hierop riposteerde Lidl dat het met één leverancier daarvan al meer dan een jaar niet meer werkt (ook in december 2019 en maart 2020 publiceerde het ECCHR dergelijke lijsten). En einde juni heeft Lidl al de samenwerking met drie andere leveranciers gestaakt. Bovendien stuurde Lidl voor zijn non-foodafdeling regelmatig lokale controleurs eropuit om naleving van de SA 8000- en BCSI-standaarden voor sociaal aanvaardbare arbeidsomstandigheden na te gaan.

Cancelcultuur

Het feit dat het ECCHR deze blijken van goede wil echter compleet negeert of zelfs ridiculiseert, geeft misschien een idee van wat zijn werkelijke doelstelling is. Het gaat hier om het publiekelijk in de media berechten van jarenlang met ijver opgebouwde merken, door hen te dagvaarden of bij het gerecht te beschuldigen van onnoemelijke misdaden tegen de mensheid. Deze disproportionele aanpak hoort daarbij. Een merk is al ‘guilty by association‘, omdat het t-shirts van katoen made in China verkoopt. Politiek procederen gaat over ideologie en niet over gerechtigheid. In se is strategisch procederen dus een perfide vorm van cancelcultuur.

Lode Goukens is master in de journalistiek. Zijn masterproef behandelde de journalistieke cartografie. Voordien was hij jaren beroepsjournalist en schrijver. Begonnen als officieel IBM multimedia developer in 1992 en één van de eerste professionele ontwikkelaars van DVD’s (dvd-authoring) schreef hij ook het eerste Belgische boek over het Internet in 1994. Hij behaalde ook al een master in de kunstwetenschappen en archeologie en een master filmstudies en visuele cultuur. Momenteel is hij bezig aan een master geschiedenis en een doctoraat.

Commentaren en reacties